ECLI:NL:GHDHA:2023:2430

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
200.308.206/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging omgangsregeling en aanhouding kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling en kinderalimentatie tussen de ouders van twee minderjarigen. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 december 2021 aangevochten, waarin haar verzoek om kinderalimentatie werd afgewezen. De vader, die in incidenteel hoger beroep ging, verzocht om een omgangsregeling met de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2023 heeft de vader aangegeven dat hij hulp heeft gezocht en niet meer onder invloed van alcohol is. De moeder betwistte dit en stelde dat de vader nog steeds problemen heeft met alcohol en agressie, en dat de minderjarigen bang zijn voor hem. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat zijn situatie is verbeterd. Gezien de ernstige problematiek aan de zijde van de vader, heeft het hof besloten om de omgangsregeling te ontzeggen, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarigen. Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de behandeling aangehouden, omdat de vader onder bewind is gesteld en de bewindvoerder moet worden betrokken bij de procedure. De beslissing om de kinderalimentatie aan te houden is genomen om te onderzoeken of de vader in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. De behandeling van de zaak ten aanzien van kinderalimentatie is pro forma aangehouden tot 27 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.308.206/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-9554
zaaknummer rechtbank : C/09/605446
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2023
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
in rechte vertegenwoordigd door [de bewindvoerder] ,
hierna te noemen; de bewindvoerder,
advocaat mr. T.P. Schut te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 1 juni 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 12 september 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 30 oktober 2023 met bijlage, ingekomen op 1 november 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 30 oktober 2023 met bijlagen, ingekomen op 1 november 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 3 november 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 1] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2.7
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof ingekomen een brief van de zijde van de vader van 10 november 2023 met bijlage, ingekomen op 14 november 2023.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) affectieve relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
-[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] );
-[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016, te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] );
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De vader heeft de minderjarigen erkend. De moeder oefent sinds de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 december 2021 alleen het gezag uit over de minderjarigen.
3.3
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 6 juni 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda, over de goederen die de vader toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld tot 16 juni 2028 wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot vaststelling van een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarigen afgewezen. Ook is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen afgewezen.
4.2
De moeder is het met deze beslissing niet eens. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn ingediend en gegrond zijn verklaard, en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende de vader te veroordelen tot een bijdrage van € 451,50 per kind per maand aan kinderalimentatie, althans tot een zodanige bijdrage als het hof in goede justitie vaststelt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die de vader op grond van geldende wetten of andere regelingen voor de minderjarigen zal of kan worden verleend, met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift in eerste aanleg.
4.3
De vader voert verweer. De vader verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de afwijzing van de door de moeder verzochte kinderalimentatie, dan wel door het hof in goede justitie te bepalen kinderbijdrage.
De vader verzoekt in incidenteel appel om de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de verzochte omgangsregeling, en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de door de vader verzochte omgangsregeling toe te wijzen van een weekend in de twee weken en de helft van de schoolvakanties, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen omgangsregeling.
4.4
De moeder verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn hoger beroep af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Omgangsregeling
5.1
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het beter met hem gaat. De vader heeft de afgelopen periode hulp gezocht, hij staat onder behandeling bij een psycholoog en hij is niet meer onder de invloed van alcohol. Volgens de vader is een omgangsregeling in het belang van de minderjarigen. Het contactherstel kan vorm krijgen door te beginnen met (video)bellen.
5.2
De moeder betwist dat het goed gaat met de vader. Volgens de moeder heeft de vader nog steeds alcohol-, drugs- en agressieproblemen. Het is van belang dat de vader hulpverlening krijgt voor zijn problemen, voordat omgang tussen hem en de minderjarigen opgestart kan worden. Verder stelt de moeder dat de minderjarigen bang zijn voor de vader. De minderjarigen hebben zelf kenbaar hebben gemaakt dat zij geen omgang willen met de vader zolang hij zijn leven niet op orde heeft. Gelet hierop stelt de moeder zich op het standpunt dat een omgangsregeling met de vader niet in het belang van de minderjarigen is.
5.3
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de ouder recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op verzoek van de ouder(s) stelt de rechter in beginsel een omgangsregeling vast (artikel 1:377a lid 2 BW). Daarbij beoordeelt de rechter welke omgangsregeling in het belang van het kind is.
5.4
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef BW ontzegt de rechter het recht op omgang – al dan niet voor bepaalde tijd – indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze, na een eigen afweging, tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel leiden. Het hof neemt verder nog het volgende in aanmerking. Gebleken is dat sprake is van ernstige problematiek aan de zijde van de vader. De vader is al jaren afhankelijk van alcohol en verdovende middelen en blijkens de beschikking van de rechtbank Den Haag, locatie Gouda van 6 juni 2023 is de vader recentelijk onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat zijn persoonlijke situatie inmiddels aanzienlijk is verbeterd sinds de bestreden beschikking. Ter zitting heeft de vader ook verklaard dat hij niet de hulp heeft gevonden en gekregen die hij nodig had en heeft en dat hij in problematische situaties terecht is gekomen. Zo heeft hij een ernstig auto-ongeluk gehad en is hij slachtoffer geworden van een gewelddadige beroving waardoor hij getraumatiseerd is. Ook heeft hij financiële problemen. De vader heeft wel gesteld hulp te hebben gezocht maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Ook heeft de vader desgevraagd niet duidelijk kunnen maken hoe hij voornemens is verbetering te brengen in zijn persoonlijke situatie. De vader had ter zitting moeite om een helder en gestructureerd verhaal te vertellen en vragen te beantwoorden, naar eigen zeggen als gevolg van spanning en slaapgebrek. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat tussen de vader en de minderjarigen geen omgang meer is geweest sinds het uiteengaan van partijen in 2019. Daarbij komt dat [de minderjarige 1] in het gesprek met de voorzitter ook uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij geen omgang met de vader wil zolang de vader nog verslaafd is aan alcohol en zijn leven niet op de rit heeft.
5.6
Al het voorgaande in aanmerking nemende ziet het hof geen ruimte om een omgangsregeling vast te stellen, zoals in hoger beroep door de vader is verzocht. Het hof is van oordeel dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen en de vader het recht tot omgang met de minderjarigen ontzeggen.
Kinderalimentatie
5.7
Voorts is tussen partijen in geschil of de vader voldoende financiële middelen heeft om kinderalimentatie aan de moeder te voldoen. Zoals hiervoor is overwogen is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vader inmiddels onder bewind is gesteld ten gevolge van verkwisting of het hebben van problematische schulden. De beschikking van de rechtbank Den Haag, locatie Gouda van 23 juni 2023 is na de zitting aan het hof gestuurd. Gelet hierop ziet het hof aanleiding de bewindvoerder van de vader in deze procedure te betrekken. Zoals ter zitting aan partijen is medegedeeld, zal het hof de behandeling van deze zaak ten aanzien van de kinderalimentatie aanhouden om de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen het hof te informeren over de vraag of de vader in staat is om kinderalimentatie aan de moeder te voldoen. Het hof verzoekt de bewindvoerder om verslag uit te brengen, over het inkomen en de vermogenspositie van de vader over de periode eind 2020 tot heden. Daarbij verzoekt het hof de bewindvoerder dit verslag, voor zover mogelijk, te onderbouwen met financiële stukken zoals een overzicht van de schulden, jaarstukken en aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022, eventuele aangiftes en aanslagen omzetbelasting over 2023, en eventuele loon- en uitkeringsspecificaties over voornoemde jaren. In het verslag verzoekt het hof de bewindvoerder het hof voor te lichten over de vraag of, en zo ja hoeveel draagkracht de vader over de periode eind 2020 tot heden voor kinderalimentatie heeft. Teneinde de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen om voornoemd onderzoek uit te voeren, zal het hof de behandeling van de zaak ten aanzien van de kinderalimentatie aanhouden tot 27 januari 2024 pro forma. Het hof zal zo nodig vervolgens een nadere zitting bepalen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 december 2021 ten aanzien van de omgangsregeling;
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de bewindvoerder om verslag uit te brengen, zoals hierboven overwogen in rechtsoverweging 5.7 en het hof daaromtrent uiterlijk twee weken vóór de nader te noemen pro forma datum te rapporteren en te adviseren.;
bepaalt dat de vrouw vervolgens gedurende twee weken de gelegenheid heeft om op het verslag van de bewindvoerder te reageren;
houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, te [geboorteplaats] en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016, te [geboorteplaats] pro forma aan tot
zaterdag 27 januari 2024;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, H.J.M. Smid-Verhage en B. du Fossé, bijgestaan door mr. I. Tol als griffier en is op 6 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.