ECLI:NL:GHDHA:2023:2352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
200.321.221/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een appellant in een civiele procedure. De appellant had op 9 oktober 2023 tijdens een mondelinge behandeling aangegeven een voorwaardelijk wrakingsverzoek te willen indienen, maar dit verzoek was niet ter zitting gedaan. De voorzitter van het hof had herhaald dat de behandeling was afgesloten en de uitspraakdatum was bepaald. Op 10 oktober 2023 heeft de appellant een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend, maar dit verzoek voldeed niet aan de vereisten omdat het niet door een advocaat was ondertekend. De wrakingskamer heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de appellant heeft hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking. De beslissing houdt in dat de hoofdprocedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van het hof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.321.221/02
Zaaknummer rechtbank : 8815411 VZ VERZ 20-18321
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 23 november 2023
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaak met rolnummer 200.321.221/01 tussen:

[appellant],

wonende op [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
tegen:

[geïntimeerde],

wonende op [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.

Het verloop van de procedure

1. In de hoofdprocedure aanhangig tussen [appellant] en [geïntimeerde] is op 9 oktober 2023 een mondelinge behandeling gehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
2. Uit het proces-verbaal blijkt dat na afloop van de behandeling en het bepalen van de uitspraakdatum [appellant] het woord heeft genomen. [appellant] vroeg naar nog door het hof te nemen beslissingen. De voorzitter heeft herhaald dat inmiddels uitspraak is bepaald. [appellant] heeft daarna betoogd dat hij een voorwaardelijk wrakingsverzoek zou willen doen. De voorzitter heeft hierop herhaald dat de behandeling is afgesloten en uitspraak is bepaald. Daarna heeft het hof de zittingszaal verlaten.
3. Op 10 oktober 2023 heeft [appellant] per e-mail een brief gestuurd aan de wrakingskamer van het hof Den Haag. Hij stelt in deze brief op 9 oktober 2023 ter zitting een wrakingsverzoek te hebben ingediend. In de brief zet [appellant] zijn gronden voor het wrakingsverzoek uiteen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer 200.321.221/02.

De beoordeling van de ontvankelijkheid

4. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat in de hoofdzaak verplichte procesvertegenwoordiging is vereist. In zaken waarin een partij zich verplicht moet laten vertegenwoordigen, geldt een schriftelijk verzoek tot wraking, dat niet op de zitting is gedaan, als een proceshandeling en moet dit verzoek op straffe van niet-ontvankelijkheid worden ingediend door een advocaat (zie HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2997, NJ 1999, 271
).
5. Bij brief van 20 oktober 2023 heeft de wrakingskamer aan [appellant] laten weten dat uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 9 oktober 2023 blijkt dat geen wrakingsverzoek ter zitting is gedaan. Op het moment dat [appellant] te kennen gaf een voorwaardelijk wrakingsverzoek te willen doen, was de mondelinge behandeling namelijk al afgelopen en was er al een datum voor uitspraak bepaald (art. 286 Rv). De zitting was dus al gesloten zodat een mondeling wrakingsverzoek niet meer kon worden gedaan.
6. In de brief van 20 oktober heeft de wrakingskamer [appellant] ook medegedeeld dat zijn schriftelijk wrakingsverzoek vooralsnog niet in behandeling kan worden genomen omdat een schriftelijk wrakingsverzoek moet worden ondertekend en ingediend door een advocaat. De wrakingskamer heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen, door uiterlijk 17 november 2023 alsnog een advocaat het wrakingsverzoek te laten ondertekenen en indienen.
7. [appellant] heeft van de hem geboden gelegenheid tot herstel van het verzuim geen gebruik gemaakt. De wrakingskamer heeft (binnen de daarvoor gestelde termijn) niet een door een advocaat namens [appellant] ingediend wrakingsverzoek ontvangen.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking. Het hof heeft afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek ter zitting (art. 4 lid 2, aanhef en onder c, Wrakingsprotocol).

Beslissing

De wrakingskamer van het hof:
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mrs. J.M. van der Klooster, G.C. de Heer en R.W. Polak;
- bepaalt dat de hoofdprocedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek van 10 oktober 2023;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [appellant], aan J.M. van der Klooster, G.C. de Heer en R.W. Polak en aan geïntimeerde in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.C. van Veen, W.J. van Boven en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2023, in aanwezigheid van de griffier.