30.2.In zijn memorie van grieven vervolgt [appellant] dat in de boedelbeschrijving die door [geïntimeerde] werd gecompleteerd en waarvan hij een “print screen” opnam, daarnaast een aantal foutieve bedragen zijn opgenomen. Het hof volgt hierbij de volgorde die [appellant] aanhield:
- de onroerende zaken, genummerd [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] . Deze percelen zijn ingebracht in de Vof 2. [geïntimeerde] deelt deze visie die aansluit op het bepaalde in artikel 4.B lid 1 van de firma-akte, in zijn Akte na proces-verbaal van 20 december 2020 (randnummer 15). Nu het hof beslist dat het ondernemingsvermogen dient te worden gewaardeerd zoals hiervoor overwogen, dient de waarde van deze onroerende zaken niet tweemaal (eenmaal in de waardering van het ondernemingsvermogen en eenmaal in de waardering van het privévermogen van erflaatster te worden betrokken).
In vervolg op de stelling van [appellant] dat de onroerende zaken, genummerd [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] in het ondernemingsvermogen zijn begrepen, komt aan de orde welke waarde voor de berekening van de legitimaire massa, aan het woonhuis met ondergrond voor zover deze niet is ingebracht dient te worden toegekend. Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is niet in geschil dat dient te worden uitgegaan van de waarde van het woonhuis in het economisch verkeer. [appellant] legt ter zake een concept-koopovereenkomst over die niet is getekend door partijen waarin is opgenomen een splitsing van de koopprijs en stelt in de memorie van grieven dat de in de koopovereenkomst opgenomen bedragen overeenkomen met de gerealiseerde koopprijzen, maar legt ter zake geen nadere stukken en/of onderbouwing over.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van [appellant] had gelegen de waarde van het woonhuis nader te onderbouwen, nu [geïntimeerde] de door [appellant] gehanteerde waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft betwist terwijl [appellant] ter zake niet steeds een eenduidig standpunt innam. Zo stelde [appellant] in eerste aanleg in zijn Akte houdende uitlaten na comparitie van partijen hierover:
“(b) De kwestie die leidt tot een verhoging (toevoeging voor de leesbaarheid: van de legitimaire massa):Op productie 35 worden de percelen " [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] ' tot het ondernemingsvermogen gerekend. Deze percelen moeten echter niet meer (!) gerekend worden tot het ondernemingsvermogen.”, en nam, zonder nadere toelichting, later een ander standpunt in. Nu [appellant] heeft nagelaten een nadere onderbouwing te geven, gaat het hof, mede gelet op het door [geïntimeerde] ter zake gestelde, uit van een bedrag van € 970.000,-.
- Ten aanzien van de verkoopopbrengst van het perceel [perceel 4] en de percelen, aangeduid als [perceel 5] , stelt [appellant] dat deze niet tweemaal in de berekening van het vermogen van erflaatster kan worden betrokken. Het hof is, met [appellant] , van oordeel dat de verkoopopbrengst begrepen is in het ondernemingsvermogen van erflaatster. Ten opzichte van de door [geïntimeerde] aangevulde en gecorrigeerde boedelbeschrijving, dient dan ook een bedrag groot € 63.224,25 ter zake van de verkoopopbrengst van [perceel 4] en € 120.871,40 ter zake van de verkoopopbrengst van [perceel 5] in mindering te worden gebracht, in het totaal betreft dit dan een bedrag € 184.095,65:
- Schenkingen: ten aanzien van de post schenkingen merkt [appellant] op dat de aan de kleinkinderen geschonken bedragen hoger zijn en wel een bedrag van € 103.080 bedragen. Ten aanzien van de aan [geïntimeerde] en [appellant] gedane schenkingen, grieft [appellant] niet. Ook [geïntimeerde] stemt hiermee in. Het hof zal van deze gegevens dan ook uitgaan. Resumerend zullen de volgende schenkingen in aanmerking worden genomen: schenkingen aan [appellant] € 75.000,00, schenkingen aan [geïntimeerde]
€ 175.000,00 en schenkingen aan de kleinkinderen €103.080, derhalve in het totaal € 353.080.
31. Wanneer het hof uitgaat van de berekening van [geïntimeerde] (deze wordt immers in de memorie van grieven van [appellant] als uitgangspunt genomen voor zijn grieven) inzake de zuivere nalatenschap van erflaatster, met dien verstande dat het hof dan het aandeel van erflaatster meeneemt in het vof-vermogen voor € 1.440.292,-, het woonhuis voor €970.000,-, de schenkingen voor € 353,080,- en vervolgens vermindert met een bedrag € 184.095,65, dan bedraagt het zuiver saldo van de nalatenschap van erflaatster € 2.445592,70-.
Voor de inzichtelijkheid van berekening ziet deze er als volgt uit:
• woonhuis € 970.000,00
• verkoopopbrengst [perceel 4]
• verkoopopbrengst [perceel 5]
• aandeel ondernemingsvermogen € 1.440.292,00
• banktegoeden € 36.253,00
• effecten € 56.324,00
• inboedel € 1.000,00
• auto
€ 7.000,00
Subtotaal goederen € 2.510.869,00
• schenkingen aan [appellant] € 75.000, 00
• schenkingen aan [geïntimeerde] € 175.000,00
• schenkingen aan kleinkinderen
€ 103.080,00
subtotaal schenkingen € 353.080,00+€ 353.080,00
• voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2018 € 2.789,00
• schuld aan [appellant] in verband met erfdeel vader € 198.860,65
• schuld aan [geïntimeerde] in verband met erfdeel vader € 202.930,00
• begrafeniskosten
€ 12.766,00
subtotaal schulden € 417345,65
- € 417345,65
Totaal € 2.2446603,35
De legitieme van [geïntimeerde] bedraagt derhalve de helft van hetgeen hij bij versterf zou hebben gehad zijnde € 1.223301,68.7: 2 = € 611.650,83 - € 175.000 (ontvangen schenkingen) = € 436.650,83 De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 mei 2021 in r.o. 4.6 overwogen dat zij uit de akte van [geïntimeerde] van 31 maart 2021 heeft begrepen dat [geïntimeerde] zijn vordering heeft gewijzigd en wel in die zin dat [geïntimeerde] betaling wenst te verkrijgen van [appellant] van zijn legitieme in de nalatenschap van erflaatster en wel voor een bedrag van € 461.700,10. In de akte van 31 maart 2021 vermeldt [geïntimeerde] dat hij de voorlopige boedelbeschrijving van [appellant] heeft gebruikt voor de berekening van zijn legitieme. Nadien is bij akte van 9 februari 2022 van de zijde van [appellant] (zie productie 37) een nadere onderbouwing gegeven van de legitieme aanspraken van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] geeft in zijn memorie van (voorwaardelijk) incidenteel appel geen nadere onderbouwing van wat in zijn visie de hoogte van zijn legitieme portie dient te zijn met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster. Gezien de gewisselde stukken in appel had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen het hof meer inzicht te geven in de onderliggende berekening van zijn legitimaire aanspraak.