ECLI:NL:GHDHA:2023:2322
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep na procesafspraken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2018. De verdachte was in eerste aanleg integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld, maar tijdens de zittingen op 6 oktober 2022 en 18 september 2023 werd duidelijk dat er gesprekken waren gevoerd tussen het openbaar ministerie en de verdediging over de voortzetting van het hoger beroep. Op 31 augustus 2023 werd een akte van intrekking van het rechtsmiddel ingediend, maar deze werd later ingetrokken door de advocaat-generaal, die aangaf dat intrekking niet mogelijk was omdat de zaak al eerder op zitting was geweest.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van procesafspraken en een afdoeningsvoorstel, ondertekend door de advocaat-generaal en de verdachte. Tijdens de zitting op 10 november 2023 heeft het hof de procesafspraken besproken en vastgesteld dat de verdachte voldoende informatie had ontvangen om een weloverwogen beslissing te nemen. De verdachte had de procesafspraken ook besproken met haar familierechtadvocaat in verband met haar echtscheiding.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen grieven meer bestonden van de zijde van het openbaar ministerie tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, op basis van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Deze beslissing werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de afwikkeling van de zaak.