ECLI:NL:GHDHA:2023:2302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
200.288.806/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juni 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen de raadsheren P. Volker, J.S. Honée en A.J. Swelheim. Het wrakingsverzoek volgde op een mondelinge behandeling die op 23 februari 2023 had plaatsgevonden in een hoofdprocedure tussen [verzoeker] en Dutchweek B.V. Het hof had tijdens deze behandeling een voorlopig oordeel gegeven over de aansprakelijkheid van Dutchweek, waarbij het hof de indruk wekte dat het al een oordeel had gevormd voordat het arrest werd gewezen. [verzoeker] stelde dat dit duidde op vooringenomenheid van de raadsheren.

De wrakingskamer, bestaande uit J.W. van den Hurk, W.G.M. Visser en P. Glazener, heeft de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De wrakingskamer oordeelde echter dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid van de gewraakte raadsheren. De gewraakte raadsheren gaven aan dat zij de camerabeelden voorafgaand aan de zitting hadden bekeken en dat het hof partijen had gevraagd of zij bereid waren om verder te praten over een schikking. De wrakingskamer concludeerde dat het hof zich voldoende had voorgelicht en dat de gang van zaken tijdens de zitting geen aanleiding gaf tot de conclusie dat de raadsheren partijdig waren.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.288.806/02

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en

verschoningsverzoeken van 5 juni 2023

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker]
advocaat: mr. L.J.P. Duijs te Utrecht,

Het geding

Bij het hof (Team Handel) is een hoofdprocedure met nummer 200.288.806/01
aanhangig tussen [verzoeker] als appellant en Dutchweek B.V als geïntimeerde. In die procedure
is op 23 februari 2023 een mondelinge behandeling gehouden ten overstaan van de raadsheren
mrs. P. Volker, voorzitter, en J.S. Honée en A.J. Swelheim, leden.
Op 7 maart 2023 heeft [verzoeker] per e-mail een wrakingsverzoek ingediend van mrs. Volker, Honée en Swelheim. Op 8 maart 2023 heeft de coördinator van de wrakingskamer van het hof (hierna: de wrakingskamer) [verzoeker] bericht dat, om ontvankelijk te zijn, een schriftelijk wrakingsverzoek moet worden ondertekend en ingediend door een advocaat en tot uiterlijk 22 maart 2023 gelegenheid gegeven alsnog een advocaat het verzoek te laten ondertekenen en indienen. Op 13 maart 2023 heeft mr. L.J.P. Duijs de coördinator van de wrakingskamer per e-mailbericht verzocht om het wrakingsverzoek alsnog in behandeling te nemen.
De gewraakte raadsheren hebben op 14 maart 2023 laten weten niet in de wraking te berusten. Op 22 maart 2023 heeft mr. Volker, ook namens mrs. Honée en Swelheim, een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend.
Op 12 april 2023 is het wrakingsverzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. J.W. van den Hurk, voorzitter en W.G.M. Visser en P. Glazener,
leden. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
[verzoeker], bijgestaan door mr. L.J.P. Duijs, mr. J.C. Bröckling (advocaat Dutchweek), en mrs. Volker en Honée.
Mr. Duijs heeft het wrakingsverzoek toegelicht met behulp van aan de wrakingskamer overgelegde pleitnotities.
Op 17 april 2023 heeft mr. Duijs namens [verzoeker] per e-mail een verzoek tot wraking (hierna: wrakingsverzoek II) van de wrakingskamer ingediend.
Het wrakingsverzoek II is door de wrakingskamer van het hof (hierna: wrakingskamer II) op 28 april 2023 ter zitting behandeld.
Op 12 mei 2023 heeft de wrakingskamer II het verzoek tot wraking van mrs. Van den Hurk, Visser en G1azener afgewezen.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de processtukken in de hoofdzaak;
- het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2023;
- het wrakingsverzoek van 7 maart 2023;
- het wrakingsverzoek van 13 maart 2023;
- de reactie op het wrakingsverzoek van mrs. Volker, Honée en Swelheim.

Het geschil in de hoofdzaak

1. Het geschil in de hoofdzaak heeft betrekking op kosten die [verzoeker] heeft gemaakt als gevolg van een geweldsincident tijdens een door Dutchweek georganiseerd evenement, waar [verzoeker] als beveiliger optrad. [verzoeker] heeft zich bij de rechter in Oostenrijk moeten verantwoorden voor zijn betrokkenheid bij dat incident. [verzoeker] vindt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, dan wel dat Dutchweek gelijk is te stellen met een werkgever, en dat Dutchweek om die reden zijn in dit verband gemaakte kosten moet vergoeden. Van het incident zijn camerabeelden gemaakt, die deel uitmaken van het procesdossier.

Het wrakingsverzoek

2. [verzoeker] heeft – samengevat - het volgende aangevoerd.
2.1
Het hof heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 zodanig opgesteld dat [verzoeker] van mening is dat het hof vooringenomen was, dan wel de schijn van vooringenomenheid over zich heeft afgeroepen, en dat het hof vóór het wijzen van een arrest haar oordeel al had gevormd. Daartoe heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd.
2.2
Allereerst heeft het hof de vraag of er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen volledig onbesproken gelaten. Vervolgens zijn de beelden van de beveiligingscamera ter zitting bekeken, waarbij [verzoeker] de indruk heeft gekregen dat het hof deze beelden voordien nog niet had bekeken. Wel heeft het hof volgens [verzoeker] uitdrukkelijk gesteld dat er sprake was van opzet dan wel bewuste roekeloosheid en dat [verzoeker] anders had moeten handelen. Uit die gebruikte bewoordingen volgt volgens [verzoeker] dat het hof kennelijk vóór het wijzen van het arrest haar oordeel al had gevormd dat [verzoeker] opzettelijk dan wel bewust roekeloos zou hebben gehandeld. Het verhandelde ter zitting, het specifieke bewijsaanbod middels getuigen – dat door het hof zonder motivering is gepasseerd - en de beelden van de beveiligingscamera zijn door het hof in het geheel niet meegenomen.
Ook heeft het hof, nadat partijen tevergeefs op de gang hadden gepoogd een schikking te bereiken en arrest hadden gevraagd, aan de advocaat van [verzoeker] nog te kennen gegeven dat zijn cliënt in de proceskosten zal worden veroordeeld als arrest zal worden gewezen.

De reactie van de gewraakte raadsheren

3. Mrs. Volker, Honée en Swelheim hebben niet in de wraking berust en hebben de wrakingskamer verzocht het verzoek van [verzoeker] af te wijzen. Daartoe hebben zij - samengevat - het volgende aangevoerd.
3.1
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 vroeg een van de partijen zich af of het hof de camerabeelden voorafgaand aan de zitting had bekeken. De voorzitter heeft daarop medegedeeld dat het hof die beelden inderdaad had bekeken. De advocaat van [verzoeker] heeft betoogd dat de camerabeelden zonder nadere context een zeer vertekend beeld geven van het handelen van [verzoeker] en dat [verzoeker] alleen uit zelfverdediging heeft gehandeld.
Nadat partijen hun standpunten hadden toegelicht is de zitting geschorst. Na die (eerste) schorsing heeft de voorzitter partijen medegedeeld dat het hof het goed leek de beelden ook in het bijzijn van partijen te bekijken, om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen de camerabeelden toe te lichten.
3.2
Na het bekijken van de beelden heeft de voorzitter gevraagd of partijen bereid waren verder met elkaar in gesprek te gaan over een eventuele schikking en of het hof partijen daarbij behulpzaam kon zijn door het geven van een voorlopig oordeel. Nadat beide partijen hadden verklaard prijs te stellen op een voorlopig oordeel, dan wel daar geen bezwaar tegen te hebben, heeft de voorzitter de zitting opnieuw geschorst teneinde in raadkamer te overleggen of het mogelijk was een voorlopig oordeel te geven, en zo ja hoe dat voorlopig oordeel moest luiden.
Na de tweede schorsing heeft de voorzitter, na nogmaals te hebben aangegeven dat het oordeel voorlopig was, een voorlopig oordeel aan partijen medegedeeld. Dat voorlopig oordeel luidde dat sprake was van de door Dutchweek gestelde opzet / bewuste roekeloosheid aan de zijde van [verzoeker] en dat het om die reden in het midden kon blijven of sprake was van een arbeidsovereenkomst; naar voorlopig oordeel van het hof gold dat, ook al zou sprake zijn van een arbeidsovereenkomst, Dutchweek - gelet op die opzet/bewuste roekeloosheid aan de zijde van [verzoeker] - dan nog niet aansprakelijk zou zijn.
3.3
Nadat partijen hadden laten weten dat geen schikking kon worden bereikt, heeft de oudste raadsheer bij de bespreking van de mogelijkheid van een schikking tussen partijen (de advocaat van) [verzoeker] gevraagd of hij zich realiseerde dat, indien de vorderingen zouden worden afgewezen, hij waarschijnlijk veroordeeld zou worden in de proceskosten.
3.4
Het hof heeft zich niet expliciet uitgesproken over een aanbod getuigen te horen; uiteraard heeft [verzoeker] uit het gegeven voorlopig oordeel wel kunnen opmaken dat het hof op dat moment geen aanleiding zag een bewijsaanbod te honoreren.
3.6.
Het is juist dat het hof tijdens de mondelinge behandeling geen vragen heeft gesteld ten aanzien van het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het hof achtte zich ten aanzien van de standpunten van partijen op dit punt voldoende voorgelicht. Partijen hebben in hun pleitnota’s wel aandacht besteed aan dit punt.

De beoordeling van het wrakingsverzoek

Ontvankelijkheid
4. Artikel 37 lid 1 Rv schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
4.1
[verzoeker] heeft verklaard dat de advocaat die zijn hoger beroep behandelde geen wrakingsverzoek wilde indienen omdat hij daar geen ervaring mee had en zich tevens op het standpunt stelde geen gronden voor wraking te zien. Vervolgens heeft hij zes andere advocaten benaderd, maar deze gaven te kennen geen wrakingsverzoek te willen indienen omdat zij zelf niet als procesadvocaat hadden gefungeerd. Hierop heeft [verzoeker] de deken van de orde van advocaten Den Haag verzocht om aanwijzing van een advocaat. Ondanks dat [verzoeker] de urgentie van zijn verzoek benadrukte, bleef een oplossing via de deken uit. [verzoeker] heeft toen zelf een wrakingsverzoek ingediend. Op 13 maart 2023 heeft mr. Duijs de wrakingskamer per e-mail verzocht om het wrakingsverzoek alsnog in behandeling te nemen.
4.2
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het ruime tijdsverloop tussen de zitting en het moment van het indienen van het wrakingsverzoek op 13 maart 2023 in dit geval is te rechtvaardigen. Daarmee is wrakingsverzoek tijdig gedaan en is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek.
Het wrakingsverzoek
5. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter
worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.1
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer van oordeel dat ten aanzien van mrs. Volker, Honée en Swelheim niet van omstandigheden is gebleken die een aanwijzing opleveren dat sprake is van vooringenomenheid of van schijn van vooringenomenheid. Tijdens de mondelinge behandeling van 23 februari 2023 is na een eerste schorsing aan partijen gevraagd of zij bereid waren verder met elkaar in gesprek te gaan over een eventuele schikking en of het hof partijen daarbij behulpzaam kon zijn door het geven van een voorlopig oordeel. [verzoeker] heeft ter zitting van de wrakingskamer bevestigd dat hij het hof daarop heeft laten weten akkoord te gaan met dat aanbod. Na een tweede schorsing heeft het hof aangegeven in welke richting zij denkt en dit aan partijen meegedeeld. Niet valt in te zien dat daarmee de schijn van partijdigheid is gewekt. Noch de mate waarin het voorlopig oordeel gunstig of ongunstig voor [verzoeker] was, noch de omstandigheid dat [verzoeker] het met dat voorlopig oordeel niet eens was, maakt dit anders. Ook het passeren van het bewijsaanbod door middel van getuigen en de opmerking van het hof over een eventuele veroordeling in de proceskosten, leveren geen aanwijzing dat er sprake is van vooringenomenheid of van schijn van vooringenomenheid op. De gewraakte raadsheren hebben in hun reactie en ter zitting van de wrakingskamer inzicht gegeven in de gang van zaken hieromtrent. [verzoeker] heeft daarop geen verdere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
6. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking van ten aanzien van mrs. Volker, Honée en Swelheim dient te worden afgewezen.

Beslissing

Het wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mrs. Volker, Honée en Swelheim af.
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoeker], (de advocaat van) Dutchweek en mrs. Volker, Honée en Swelheim.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van den Hurk, P. Glazener en W.M.G. Visser en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.