In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin haar vorderingen tot inzage van bescheiden zijn afgewezen. De vrouw en de man zijn in 2013 met elkaar gehuwd en hebben drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft op 19 mei 2023 de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de kinderen en het huurrecht. De vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, ook voor wat betreft de echtscheiding. In het kort geding vorderde de vrouw inzage in bepaalde bescheiden, maar het hof oordeelt dat partijen onvoldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Het hof heeft de processtukken en het verloop van de procedure in hoger beroep bekeken, waaronder de dagvaarding en de memorie van grieven. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023 hebben de advocaten de zaak toegelicht. Het hof concludeert dat de vorderingen van beide partijen niet slagen en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.