1.3Het OM en [verdachte] zullen het gerechtshof Den Haag op de zitting van 9 november 2023 verzoeken om het vonnis van de rechtbank Den Haag te vernietigen en het OM niet-ontvankelijk te verklaren in zijn (verdere) vervolging van [verdachte].”
In het document met afdoeningsafspraken van 4 mei 2023 zijn, voor zo ver van belang, tevens de volgende afspraken gemaakt:
“(…)
3.
Zo het Gerechtshof te Den Haag in de zaak onder parketnummer 09/997569-10 tot een ander oordeel komt dan niet-ontvankelijkheid van het OM vanwege de onder 1 genoemde sepotbeslissing, zal de donatie vanaf de escrowrekening worden teruggestort naar [verdachte] en [verdachte] geacht worden niet te hebben voldaan aan de voorwaarde gesteld aan het sepot
onder parketnummer 83/084189-23.
4.
Zo het Gerechtshof te Den Haag in de zaak onder parketnummer 09/997569-10 beslist tot niet-ontvankelijkheid van het OM vanwege de onder 1 genoemde sepotbeslissing, brengt het OM binnen een week na onherroepelijk worden van eerstgenoemde beslissing een persbericht uit inhoudende dat de zaak buitengerechtelijk is afgedaan door middel van de (…) genoemde sepotbeslissing. (…)”
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2023 het standpunt ingenomen dat een verdere vervolging van de verdachte het algemeen belang niet dient en dat op die grond het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hierbij heeft de advocaat-generaal verder verklaard dat sprake is van een ‘administratieve kunstgreep’ die juridisch niet mogelijk is, maar niettemin toch wordt voorgesteld. Er is niet gekozen voor intrekking van het hoger beroep, aangezien dit zou betekenen dat het vonnis in stand blijft en dit vonnis overwegingen bevat waar het OM het pertinent mee oneens is. Het OM heeft in verband daarmee liever een streep door de hele zaak dan alleen door het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft – conform zijn schriftelijke vordering - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat - met inachtneming van de gemaakte procesafspraken - het OM niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen dat – wanneer de voorgestelde afdoeningsovereenkomst niet zal worden gevolgd – de eerder ingediende grieven tegen het vonnis worden gehandhaafd.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is bepleit – op gronden zoals vermeld in de pleitnotities van haar raadslieden – dat het OM conform de afdoeningsafspraken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Subsidiair is verzocht het onderzoek te schorsen en de zaak aan te houden voor inhoudelijke behandeling op een later te bepalen datum.
Aanvullend is namens de verdachte verklaard dat de gekozen administratieve constructie, waarbij wordt verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging en niet in het hoger beroep, is voorgesteld door het OM. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard dat verdachte eveneens bereid zou zijn tot het doen van de overeengekomen gift aan het door partijen uitgekozen goede doel, wanneer het OM in ruil hiervoor het ingestelde hoger beroep zou intrekken, zoals aanvankelijk namens de verdediging was verzocht.
Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het OM na het vonnis in eerste aanleg de onderhavige zaak tegen de verdachte onder een speciaal daarvoor gecreëerd ander parketnummer in de administratie van het openbaar ministerie heeft geregistreerd en op dat parketnummer vervolgens een voorwaardelijk sepot heeft verleend.
Dit is in strijd met de wet en het wettelijke systeem. Van een (voorwaardelijk) sepot kan in dit stadium geen sprake meer zijn. De betreffende registratie is dan ook geen juiste weergave van de werkelijke stand van zaken in deze strafzaak. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat deze gang van zaken strijdig is met het wettelijk systeem en dat in juridische zin geen sprake is van een sepotbeslissing. De handelwijze is kennelijk ingegeven door onvrede bij het OM over het door de rechtbank in deze zaak gewezen vonnis. Het hof keurt het af dat het OM met een administratieve schijnconstructie als hier voorgesteld, een buitenwettelijke poging doet het vonnis van de rechtbank buitenspel te zetten.
Wat betreft de verzochte niet-ontvankelijk verklaring in de vervolging overweegt het hof dat een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging om reden ‘dat een verdere vervolging van de verdachte het algemeen belang niet dient’ geen grondslag heeft in de wet en het recht. Op de voet van artikel 242 van het Wetboek van Strafvordering kan immers door het OM van verdere vervolging worden afgezien – ook op gronden die aan het algemeen belang zijn ontleend –
zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen.
Deze bevoegdheid vloeit voort uit het opportuniteitsbeginsel en is voorbehouden aan het OM, met beperkte rechterlijke toetsingsmogelijkheid achteraf. Een dergelijke beslissing kan – zoals hiervoor aangegeven – door het OM alleen worden genomen voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting.
Naar het oordeel van het hof betreffen deze regels onderdeel van het gebalanceerde systeem waarin principiële verhoudingen tussen de rechter en het OM zijn vastgelegd. Deze verhoudingen dienen te worden gerespecteerd. Het verzoek aan het hof om nadat reeds vonnis is gewezen het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de (verdere) vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend, is hiermee in strijd en kan daardoor niet worden gehonoreerd.
De slotsom luidt dat het hof niet akkoord gaat met de voorgestelde afdoeningsovereenkomst. Hetgeen door de advocaat-generaal en de verdediging in hun gemeenschappelijk standpunt wordt verzocht, wordt afgewezen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep
Het hof stelt vast dat de officier van justitie op
5 maart 2018 (tijdig) hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 20 februari 2018. Vervolgens is evenwel niet binnen veertien dagen een schriftuur houdende grieven ingediend, zoals artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vereist, aangezien deze eerst op 22 maart 2018 is ingediend. Dit verzuim is een zelfstandige grond voor niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, zoals volgt uit artikel 416, derde lid, Sv en het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2010 (NJ 2010,88). De feitenrechter dient hierbij wel een belangenafweging te maken, waarbij enerzijds het belang van het hoger beroep en anderzijds het belang dat is gediend met het verbinden van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep aan dit verzuim tegen elkaar moeten worden afgewogen.
In de onderhavige zaak heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat verdere vervolging van de verdachte het algemeen belang niet dient, maar dat de grieven niettemin worden gehandhaafd wanneer de hiervoor besproken afdoeningsovereenkomst niet door het hof zal worden gevolgd. Hij heeft aangegeven dat niet is gekozen voor intrekking van het hoger beroep omdat dat zou betekenen dat het vonnis in stand blijft en dit vonnis overwegingen bevat waar het OM het pertinent mee oneens is. Het hof is - alles afwegende in het licht van de in dit arrest weergegeven omstandigheden van het geval - van oordeel dat dit door de advocaat-generaal voorgestelde belang bij voortzetting van het hoger beroep niet opweegt tegen het belang om aan het verzuim van de te laat ingediende schriftuur houdende grieven de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep te verbinden.
Gelet op het vorenstaande verklaart het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Koole,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. M.S. Lamboo, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2023.