ECLI:NL:GHDHA:2023:225

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
2200282619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met brandstichting in de Poolse ambassade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag op 30 mei 2019. De verdachte, geboren in Polen en woonachtig in Duitsland, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, voor bedreiging met brandstichting. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, terwijl hij voor het subsidiair tenlastegelegde een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, zou moeten krijgen.

Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Wel heeft het hof vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk bedreiging met brandstichting, heeft gepleegd. De verdachte had op 22 oktober 2018 in de Poolse ambassade in Den Haag zichzelf en een deurmat overgoten met benzine en gedreigd zichzelf in brand te steken. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn daad aandacht wilde vragen voor de slechte omstandigheden van Poolse arbeidsmigranten in Nederland, maar het hof oordeelde dat dit geen rechtvaardiging voor zijn handelen vormt. Uiteindelijk is de gevangenisstraf vastgesteld op 160 dagen, met aftrek van voorarrest, en is de verdachte niet terug naar de gevangenis gestuurd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Ambassade van de Republiek Polen, tot schadevergoeding van € 1.282,25 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002826-19
Parketnummer: 09-837324-18
Datum uitspraak: 14 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
wonende in [woonplaats] (Duitsland),
opgegeven postadres: [postadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de Poolse ambassade, althans een pand, gelegen aan de Alexanderstraat 25, met dat opzet zijn, verdachtes, kleding en/of een deurmat gelegen in dit pand en/of (een deel van) de vloer van voornoemd pand heeft overgoten met benzine, althans een (zeer) brandbare vloeistof, waardoor gemeen gevaar voor voornoemd pand en/of de zich in dit pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk een of meer medewerker(s) en/of bezoeker(s) van de Poolse ambassade in Nederland en/of een of meer zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende politieambtena(a)r(en) van politie eenheid Den Haag, waaronder in elk geval [politieambtenaar] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft hij, verdachte,
- terwijl hij zich in het pand van de Poolse ambassade, gelegen aan de Alexanderstraat 25, bevond, (meermalen) zichzelf en/of een zich in het pand bevindende deurmat en/of (delen van) de vloer van voornoemd pand overgoten met benzine, althans een (zeer) brandbare vloeistof en/of - (vervolgens/hierbij) een (onklaar gemaakte) aansteker in de hand gehouden en/of
- ( hierbij) woordelijk gedreigd dat hij, verdachte, zichzelf in brand zou steken, althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks22 oktober 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk
een of meer medewerker(s) en/of bezoeker(s) van de Poolse ambassade in Nederland en/ofeen of meer zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende politieambtena(a)r(en) van politie eenheid Den Haag, waaronder in elk geval [politieambtenaar] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft hij, verdachte,
- terwijl hij zich in het pand van de Poolse ambassade, gelegen aan de Alexanderstraat 25, bevond, (meermalen) zichzelf en
/ofeen zich in het pand bevindende deurmat en
/of(delen van) de vloer van voornoemd pand overgoten met benzine,
althans een (zeer) brandbare vloeistofen
/of
- (
vervolgens/hierbij) een
(onklaar gemaakte)aansteker in de hand gehouden en
/of

(hierbij
)woordelijk gedreigd dat hij, verdachte, zichzelf in brand zou steken, althans
feitelijkheden en/ofwoorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met brandstichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting door zichzelf in de Poolse Ambassade in Den Haag meermalen te overgieten met benzine en daarbij een aansteker te tonen. Ook heeft hij daarbij meermalen woordelijk gedreigd zichzelf in brand te steken. Deze situatie heeft ruim twee uren geduurd, waarna de verdachte door de politie is aangehouden.
De verdachte stelt dat hij met zijn daad aandacht heeft willen vragen voor de slechte omstandigheden waarin Poolse arbeidsmigranten in Nederland leven. In zijn laatste woord heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij geen spijt heeft van zijn handelen. Door aldus te handelen heeft de situatie van de Poolse arbeidsmigranten in Nederland aandacht gekregen en zijn er veranderingen opgetreden, hetgeen de verdachte als een succes ervaart.
Naar het oordeel van het hof vormt dit vanzelfsprekend geen rechtvaardiging voor zijn handelen.
Een dergelijke bedreiging brengt naast het gevaar voor brand en alle gevolgen van dien, angst bij de betrokkenen en maatschappelijke onrust mee. De verdachte heeft zich hier onvoldoende rekenschap van gegeven en de veiligheid en het welzijn van anderen ondergeschikt gemaakt aan zijn wil om op deze wijze te protesteren.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. In eerste aanleg is de zaak voortvarend afgedaan en heeft de rechtbank op 30 mei 2019 vonnis gewezen. Tussen die datum en de datum van het arrest – 14 februari 2023 – ligt een periode van 3 jaren en 7 maanden, wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent. Er zijn weliswaar omstandigheden die het verklaarbaar maken dat het langer heeft geduurd dan wenselijk – door de verdediging zijn onderzoekswensen ingediend en de uitbraak van Covid-19 heeft vertraging met zich gebracht - maar die omstandigheden zijn niet aan de verdachte te wijten. Het hof zal om die reden de op te leggen gevangenisstraf met ruim 10%, te weten 20 dagen, matigen.
Het hof is derhalve – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Dat betekent dat de verdachte, gelet op de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet terug hoeft naar de gevangenis.
Anders dan de vordering van de advocaat-generaal zal het hof geen voorwaardelijk strafdeel opleggen, nu het hof daar mede gelet op de persoonlijke omstandigheden en het gedrag van verdachte sinds het gepleegde feit geen aanleiding toe ziet.
Vordering tot schadevergoeding Ambassade van de Republiek Polen
In het onderhavige strafproces heeft [gemachtigde] namens de Ambassade van de Republiek Polen zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.282,25, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist. De verdachte heeft verklaard bereid te zijn tot het betalen van de gestelde schade.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.282,25 aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de Ambassade van de Republiek Polen.
Het hof ziet in de enkele toezegging van de verdachte ter terechtzitting dat hij bereid is de hiervoor genoemde schade te betalen, onvoldoende reden om af te zien van het bepalen van vervangende gijzeling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij Ambassade van de Republiek Polen

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Ambassade van de Republiek Polen ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.282,25 (duizend tweehonderdtweeëntachtig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de Ambassade van de Republiek Polen ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.282,25 (duizend tweehonderdtweeëntachtig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit,
mr. T.J. Sleeswijk Visser en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2023.
mr. L.A. Pit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.