ECLI:NL:GHDHA:2023:2228

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.321.666/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de grond van bewind wegens geestelijke of lichamelijke toestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de grond van bewind van een rechthebbende. De kantonrechter had eerder de grond van het bewind gewijzigd van problematische schulden naar een geestelijke of lichamelijke toestand. De rechthebbende, die in eerste aanleg niet was gehoord, heeft in hoger beroep aangevoerd dat deze wijziging onterecht was. Zij betwistte dat haar geestelijke toestand zodanig was dat zij haar financiën niet kon beheren. De bewindvoerder daarentegen stelde dat de rechthebbende een licht verstandelijke beperking had en dat er veel onrust in haar leven was, wat leidde tot nieuwe schulden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen medische stukken zijn overgelegd die de wijziging van de grond van het bewind onderbouwen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de grondslag voor het bewind moest worden gewijzigd. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot wijziging van de grond van het bewind afgewezen. De beslissing is genomen in het openbaar en de griffier is opgedragen om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Rotterdam voor aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.321.666/01
rekestnummer rechtbank : GZ VERZ 22-6103
zaaknummer rechtbank : 10123702
beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2023
inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. E.M.A. Leijser te Tilburg.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Stichting Budgethulp,
gevestigd te Maassluis,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
- [belanghebbende] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de dochter.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 13 oktober 2022 (hierna te noemen: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De rechthebbende is op 13 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De bewindvoerder heeft bij brief van 21 augustus 2023 het hof laten weten op de mondelinge behandeling verweer te voeren.
2.3.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen;
- een journaalbericht van de zijde van de rechthebbende van 7 februari 2023 met bijlagen, ingekomen op 24 februari 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de rechthebbende van 7 maart 2023 met bijlagen, ingekomen op 10 maart 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de rechthebbende van 17 oktober 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. E.M.A. Leijser;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger bewindvoerder] .
2.5.
Ingevolge artikel 798 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden in zaken van onderbewindstelling onder belanghebbende verstaan de echtgenoot, de geregistreerd partner of andere levensgezel en de (meerderjarige) kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens goederen het betreft. Gebleken is dat de rechthebbende een meerderjarige dochter heeft die in deze procedure in hoger beroep als belanghebbende is aangemerkt. De moeder, de zus en de broers van de rechthebbende zijn ingevolge voornoemd wetsartikel onterecht als belanghebbenden aangemerkt en opgeroepen voor de zitting. Het hof zal daarom de moeder, de zus en de broers van de rechthebbende niet langer als belanghebbenden aanmerken.

3.De feiten

3.1.
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , Zaïre.
3.2.
Bij de beschikking van 9 augustus 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam zijn de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren vanaf 11 augustus 2016 onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [naam] te [plaats] tot bewindvoerder.
3.3.
Bij de beschikking van 15 juni 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam [naam] te [plaats] ontslagen als bewindvoerder, onder gelijktijdige benoeming van Stichting Budgethulp te Maassluis tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de grond van het bewind gewijzigd in die zin dat het bewind wordt voortgezet op grond van een lichamelijke of geestelijke toestand.
4.2.
De rechthebbende verzoekt het hof om – bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren – het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
4.3.
De bewindvoerder verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1.
De rechthebbende stelt zich op het standpunt dat de grondslag voor het bewind ten onrechte is gewijzigd. Het inleidend verzoek is volgens de rechthebbende door de kantonrechter ten onrechte opgevat als een verzoek tot wijziging van de grondslag. Uit het inleidend verzoekschrift blijkt immers niet dat er daadwerkelijk een verzoek aan de kantonrechter wordt gedaan, dan wel dat het verzoek wordt onderbouwd door stukken. Bovendien is de rechthebbende in eerste aanleg niet gehoord en heeft deze geen verweer kunnen voeren. De rechthebbende ontkent en betwist dat sprake is van een zodanige geestelijke toestand aan haar zijde waardoor zij niet in staat zou zijn om haar financiën behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende heeft in het verleden veel meegemaakt, maar heeft inmiddels een stabiel leven. De schulden die zij had zijn afgelost en de schulden die nadien zijn ontstaan zijn buiten haar schuld ontstaan, aldus de rechthebbende.
5.2.
De bewindvoerder is van mening dat het bewind terecht is voortgezet op een andere grond. Volgens de bewindvoerder blijkt uit een rapport van 2014 dat de rechthebbende een licht verstandelijke beperking heeft. Daarnaast is in het leven van de rechthebbende sprake van veel onrust, wat mede heeft geleid tot het opnieuw ontstaan van schulden, aldus de bewindvoerder. Zo is sprake van geweest van een politie-inval, waardoor schade is ontstaan aan de voordeur die zij zelf dient te vergoeden en is er sprake van een huurachterstand. De rechthebbende heeft daarnaast een minderjarige zoon met een lichamelijke beperking, waar veel zorg voor nodig is en waarvoor zij geregeld extra geld vraagt. De rechthebbende heeft ten slotte geprobeerd de cursus ‘Grip op geld’ te volgen, maar het is haar niet gelukt om deze cursus af te ronden.
Beoordeling
5.3.
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende zijn onder bewind gesteld met ingang van 11 augustus 2016, wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Niet in geschil is de vraag of het bewind dat nu over de goederen van de rechthebbende is ingesteld, dient te worden opgeheven. De rechthebbende heeft hier reeds een afzonderlijke procedure bij de kantonrechter voor aanhangig gemaakt. Aan de orde is de vraag of de grondslag van de bewindvoering terecht is gewijzigd, in die zin dat deze op grond van lichamelijke/ geestelijke toestand mocht worden voortgezet.
5.4.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat van een geestelijke of lichamelijke toestand bij de rechthebbende die maakt dat zij haar financiële belangen niet kan behartigen, niet is gebleken. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat hij ‘gelet op de stukken’ van oordeel is dat voldoende is gebleken dat het verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind dient te worden ingewilligd. De kantonrechter heeft daarbij niet geconcretiseerd op welke stukken in eerste aanleg of informatie uit het telefonisch contact met de bewindvoerder op 30 september 2022, dat oordeel is gebaseerd. Het hof constateert dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep medische stukken zijn overgelegd op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep aangevoerde rapport uit 2014 is in eerste aanleg niet door de bewindvoerder overgelegd en kan derhalve niet door de kantonrechter bij zijn oordeel zijn betrokken. Evenmin is de rechthebbende door de kantonrechter in eerste aanleg gehoord, zodat de kantonrechter zich ook niet zelf een oordeel over een eventuele stoornis van de rechthebbende heeft kunnen vormen. Van een dergelijke toestand is het hof ter zitting in hoger beroep niet gebleken.
5.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte de grondslag van het bewind heeft gewijzigd. De door de bewindvoerder gestelde onrust in het leven van de rechthebbende en het feit dat de rechthebbende actieve begeleiding heeft, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof zal derhalve het verzoek van de rechthebbende inwilligen en de bestreden beschikking vernietigen.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 13 oktober 2022, en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de bewindvoerder tot wijziging van de grond van het bewind af;
draagt de griffier op om op voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, M.W. Koek en Z. Gademan, bijgestaan door mr. M.J. Meeusen als griffier en is op 22 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.