ECLI:NL:GHDHA:2023:2211
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een woning volgens de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een woning is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De waarde van de woning, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats], is vastgesteld op € 1.177.000 per 1 januari 2020, de waardepeildatum. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslagen, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 1.099.000 voorstelde. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een waardematrix overgelegd, waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De vergelijkingsobjecten vertonen sterke overeenkomsten met de woning, en de Heffingsambtenaar heeft rekening gehouden met de verschillen in bouwjaar, inhoud en bijgebouwen.
Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de Heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd. De stellingen van belanghebbende, waaronder de vraag naar de juistheid van het hoorverslag en de waarde van de woning, zijn niet overtuigend gebleken. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.