ECLI:NL:GHDHA:2023:220

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
200.302.643/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning gezamenlijk ouderlijk gezag en wijziging zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de toekenning van gezamenlijk ouderlijk gezag aan de vader van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om samen met de moeder belast te worden met het gezag over hun kind. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, maar het hof oordeelde dat er geen afwijzingsgronden aanwezig waren. Het hof stelde vast dat de vader een wezenlijke rol speelt in het leven van de minderjarige en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind tussen de ouders klem of verloren raakt. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en de ouders gezamenlijk belast met het gezag.

Daarnaast heeft het hof ook de zorgregeling gewijzigd. De vader verzocht om een andere verdeling van de zorg- en opvoedtaken, waarbij hij meer tijd met de minderjarige wilde doorbrengen. De moeder voerde aan dat de huidige regeling voldoende was en dat een wijziging zou leiden tot onrust voor de minderjarige. Het hof oordeelde dat de minderjarige baat heeft bij een voorspelbare zorgregeling en besloot dat de minderjarige bij de vader zal zijn elke zondag van 10.00 uur tot woensdag naar school. De beslissing van de rechtbank over de omgangsregeling werd vernietigd en vervangen door de nieuwe zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.302.643/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-4033
zaaknummer rechtbank : C/10/619122
beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.C.E. van den Hoek te Rotterdam
tegen
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 9 november 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 27 december 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de vader van 3 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 6 december 2021;
  • een journaalbericht van de vader van 16 januari 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, overeenkomstig zijn bericht van 15 december 2022, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van: [minderjarige] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
De moeder oefent alleen het gezag uit over de minderjarige.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 oktober 2020 is onder meer het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag afgewezen. Daarnaast is de volgende omgangsregeling bepaald: de minderjarige verblijft bij de vader elk weekend van zaterdag 12:00 uur tot zondag 16:00 uur en de helft van de feestdagen en de vakanties in onderling overleg door partijen zelf te verdelen.
3.5
Bij beschikking van 21 juli 2021 is de minderjarige van 21 juli 2021 tot 21 juli 2022 onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de gecertificeerde instelling).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, (met wijziging van de beschikking van 9 oktober 2020) de volgende omgangsregeling vastgesteld: de minderjarige verblijft bij de vader elke zondag van 12:00 uur tot woensdag naar school, waarbij de gecertificeerde instelling die regeling tijdens de ondertoezichtstelling kan aanpassen als zij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk vindt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissing. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, een beschikking te wijzen met inachtneming van zijn verzoeken, althans een beslissing te nemen welke het hof in goede justitie vermeent te behoren. Het hof begrijpt dat de vader ‘met inachtneming van zijn verzoeken’ bedoelt: zijn inleidende verzoeken. Het betreft ten eerste het verzoek om partijen voortaan gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Het tweede verzoek betreft een andere verdeling van de zorg- en opvoedtaken van de minderjarige vast te stellen, namelijk een zorgregeling die praktisch op een co-ouderschapsregeling neerkomt zoals opgenomen in de overeenkomst van AMZO met een aanvulling hierin, dat de vader bijvoorbeeld de ene week de minderjarige op de zaterdag ophaalt en de andere week op zondag en hem bij zich heeft tot woensdagochtend. Ten slotte verzoekt de vader dat een verdeling van de haal- en brengtaken wordt bepaald zoals voorgesteld in punt 9 van het verzoekschrift in eerste aanleg.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beoordeling

Gezag
Juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek van de ouder om hem alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5.2
Het uitgangspunt van de wet is dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Een verzoek om gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen wordt daarom in beginsel toegewezen. Slechts in uitzonderingssituaties zoals benoemd onder 1:253c lid 1 onder a en onder b BW kan de rechter besluiten om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen.
Standpunten van partijen
5.3
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Partijen moeten gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast worden. Partijen zijn een met co-ouderschap vergelijkbare omgangsregeling overeengekomen en die verloopt al geruime tijd goed. Partijen kunnen goed met elkaar communiceren en zij maken zelfstandig afspraken met elkaar over zaken die betrekking hebben op de minderjarige. De vader zet zich waar nodig in om de communicatie te verbeteren en heeft hiervoor ondersteuning van een hulpverlener.
5.4
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De minderjarige zal klem en verloren raken tussen de ouders als zij gezamenlijk met het gezag worden belast. De vader overlegt onvoldoende met de moeder en is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken. De moeder heeft de vader onlangs betrokken bij de schoolkeuze van de minderjarige, maar toen kwam de vader niet opdagen bij het intakegesprek. De moeder voorziet dat gezamenlijk gezag zal leiden tot problemen en conflicten.
Overwegingen van het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van een van de in 5.1 onder a en b genoemde afwijzingsgronden. Vast staat dat de vader een wezenlijke rol speelt in het leven van de minderjarige. De minderjarige verblijft iedere week van zondag tot woensdag bij hem en hij ontfermt zich op die dagen over zijn verzorging en opvoeding. Daarbij past dat de vader met de moeder belast zal worden met het gezamenlijk gezag over de minderjarige. Ter zitting is gebleken dat partijen (inmiddels) afspraken kunnen maken over zaken die de minderjarige aangaan, zoals over incidentele wijzigingen in de omgangsregeling. De moeder heeft de vader in de afgelopen periode bij alle gezagsbeslissingen betrokken en niet is gebleken dat dat niet goed is gegaan. Daarnaast hebben partijen allebei een hulpverlener die zij kunnen benaderen als ze er samen niet uitkomen. Gelet hierop is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de communicatie tussen de ouders zo gebrekkig is dat essentiële beslissingen ten aanzien van de minderjarige niet of niet naar behoren kunnen worden genomen. Het belang van de minderjarige verzet zich niet tegen gezamenlijk gezag omdat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige tussen de ouders klem of verloren zal raken. Het hof zal de bestreden beschikking daarom vernietigen voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek van de vader om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige, en dit verzoek toewijzen.
5.6
Nu het hof het gezamenlijk gezag zal toewijzen, zal hierna worden gesproken van een zorgregeling in plaats van een omgangsregeling.
Zorgregeling
Juridisch kader
5.7
Op grond van artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de uitoefening van het ouderlijk gezag of een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat daarna de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, of met overeenkomstige toepassing van artikel 377a lid 3 BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c lid 1 en lid 2 BW wordt verschaft.
Standpunten van partijen
5.8
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De huidige regeling bevat geen eerlijke verdeling van de zorg over de minderjarige tijdens het weekend. De minderjarige is de hele zaterdag en de hele zondagochtend bij de moeder en pas vanaf zondagmiddag bij de vader. De vader vindt het belangrijk dat de minderjarige eens per twee weken bij hem van zaterdag op zondag overnacht, zodat zij ook de zondagochtend met elkaar kunnen doorbrengen.
5.9
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader kan met de huidige regeling voldoende tijd doorbrengen met de minderjarige. Dat dit niet precies de helft van de tijd is, betekent niet dat geen sprake is van een eerlijke verdeling. De minderjarige heeft een sterke behoefte aan stabiliteit en voorspelbaarheid. Een wisseling op zaterdag in plaats van op zondag zal spanning met zich brengen waartegen het belang van de minderjarige zich verzet. Het zou daarentegen wel in het belang van de minderjarige zijn als de vader hem op zondag op een vroeger tijdstip komt ophalen.
Overwegingen van het hof
5.1
Het hof overweegt ten aanzien van de zorgregeling als volgt. De minderjarige is zeven jaar oud, heeft een geschiedenis van gedragsproblemen en gaat tegenwoordig naar een cluster-4 school. Gelet hierop heeft hij baat bij een voorspelbare en overzichtelijke zorgregeling. Het hof begrijpt dat de vader zo veel mogelijk vrije tijd met de minderjarige wil doorbrengen maar acht een wisselende wisseldag – de ene week op zaterdag en de andere week op zondag – te onrustig en daarom niet in het belang van de minderjarige. Het hof zal daarom beslissen dat zondag de vaste wisseldag blijft, maar ziet wel aanleiding om het tijdstip waarop de minderjarige op zondag naar de vader gaat te vervroegen naar 10.00 uur nu dat wel in het belang van de minderjarige is. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank over de omgangsregeling vernietigen, en daarvoor in de plaats een zorgregeling bepalen met in achtneming van het vorenstaande.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende, met wijziging van de beschikking van 9 oktober 2020:
belast de ouders met het gezamenlijk gezag over de minderjarige;
bepaalt dat een zorgregeling heeft te gelden die inhoudt dat de minderjarige bij de vader zal zijn iedere week van zondagochtend 10.00 uur tot woensdag naar school;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.M.A.J. Bollen en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 15 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.