ECLI:NL:GHDHA:2023:2197

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.328.183/01 en 200.328.183/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en financiële draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de financiële draagkracht van de onderhoudsplichtige man. De man heeft in hoger beroep onvoldoende financiële stukken overgelegd, waardoor zijn actuele inkomen en draagkracht niet vastgesteld kunnen worden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 418,50 per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen, maar de man verzoekt om dit bedrag te verlagen naar € 106,- per kind per maand. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bevestiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. De man heeft zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt, wat leidt tot de conclusie dat hij in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.328.183/01 en 200.328.183/02
zaaknummer rechtbank : C/9/630437 / FA RK 22-3584
beschikking van de meervoudige kamer van 8 november 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. de Koning te Lisse
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 1 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.328.183/01. Bij dat beroep heeft de man ook een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.328.183/02.
2.2
De vrouw heeft op 25 augustus 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 11 juli 2023 een journaalbericht met bijlagen;
- op 12 september 2023 een journaalbericht van 8 september 2023 met bijlagen;
- op 12 september 2023 een journaalbericht van 11 september 2023 met bijlagen;
- op 18 september 2023 een e-mail met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 18 september 2023 een journaalbericht van 13 september 2023 met bijlagen.
2.4
De minderjarige [minderjarige 1] heeft bij brief van 24 juli 2023 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de onderhoudsbijdrage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 30 maart 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.3
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), en
- [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
3.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over hen. Er is geen contact tussen de man en de minderjarigen.
3.5
Op 27 november 2014 heeft de rechtbank in de echtscheidingsprocedure beslist dat de man een bedrag van € 250,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie) aan de vrouw moet betalen. Dat bedrag is bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2017 gewijzigd naar € 81,- per kind per maand. Het gerechtshof Den Haag heeft die beschikking vernietigd en op 6 juni 2018 bepaald dat de man met € 75,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 6 juni 2018, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 7 maart 2023 bepaald op € 418,50 per kind per maand.
4.2
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Hij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man vanaf 7 maart 2023 dient te voldoen € 106,- per kind per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht. Ter zitting heeft de man zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken, zodat het hof de man in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
4.3
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat de bestreden beschikking in die zin wordt gecorrigeerd dat het inleidende verzoek van de vrouw (kort samengevat: een per 27 augustus 2018 door de man verschuldigde kinderalimentatie van € 425,- per kind per maand) alsnog volledig wordt toegewezen, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) de vrouw, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De door de man aangevoerde grieven richten zich tegen de beslissingen die de rechtbank heeft genomen over de draagkracht van de vrouw, zijn eigen draagkracht en de verdeling van zijn draagkracht over de kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Het hof begrijpt dat de vrouw in incidenteel appel opkomt tegen het oordeel van de rechtbank over de draagkracht van de man.
Draagkracht van de vrouw
5.2
De man is van mening dat de vrouw verdiencapaciteit heeft. Hij betwijfelt of zij nog steeds arbeidsongeschikt is. Tijdens de relatie met de man had de vrouw obesitas, maar werkte desondanks wel twee avonden in de week als “wc-madam” bij een bar.
5.3
De vrouw stelt dat zij is afgekeurd mede door de gevolgen van een zwaar bedrijfsongeval dat haar in het jaar 2000 is overkomen. Zij heeft daardoor verschillende medische aandoeningen opgelopen. Die aandoeningen, en niet haar obesitas, zijn de reden voor haar arbeidsongeschiktheid. De vrouw betwist dat zij ooit werkzaamheden als wc-juffrouw heeft verricht.
5.4
Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de vrouw volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dientengevolge geen verdiencapaciteit heeft. Het hof gaat evenals de rechtbank uit van een draagkracht van de vrouw van € 51,50 per kind per maand. De eerste grief van de man faalt dus.
Draagkracht van de man
5.5
De man stelt dat hij onderhoudsplichtig is jegens twee van de kinderen van zijn huidige echtgenote, [kind 1] en [kind 2] , die beiden een andere vader hebben. Aangezien de vader van [kind 2] al sinds zijn geboorte uit beeld is, heeft de man [kind 2] op 28 april 2023 erkend. De onderhoudsverplichting van de vader van [kind 1] is op 15 juli 2015 op nihil gesteld en er zijn sindsdien geen gewijzigde omstandigheden. De echtgenote van de man is arbeidsongeschikt. Zij heeft een PTSS en geen verdiencapaciteit. Het taxibedrijf waar zij volgens de vrouw inkomsten uit zou genereren, is al op 16 januari 2018 uit het handelsregister uitgeschreven.
De man werkt als zzp’er in de bouwsector en kan regelmatig niet fulltime werken in verband met zijn slechte rug. Hij heeft last van een zenuwbeknelling en een uitpuilende tussenwervelschijf. De man heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering en heeft dus tijdens ziekte geen inkomen. De man betwist de stelling van de vrouw dat hij zwarte inkomsten heeft ontvangen uit verkopen op Marktplaats of langs een andere weg. De verkochte puppy’s zijn van [kind 1] en de te koop aangeboden bungalowtent en caravan zijn nog niet verkocht. Ook de eerder aangeboden auto is niet verkocht, maar naar de sloop gegaan. De man heeft slechts eenmaal kerstbomen verkocht. Dit was in 2020. Het hof heeft in 2018 rekening gehouden met een fictief inkomen van € 18.780,- bruto per jaar, terwijl het werkelijke inkomen van de man veel lager was, zodat hij meent dat met de eenmalige verkoop van kerstbomen geen rekening moet worden gehouden.
5.6
De vrouw stelt dat het opvallend is dat de man vlak na de bestreden beschikking opeens is overgegaan tot erkenning van [kind 2] en is van mening dat hij daarmee enkel een financieel voordeel heeft beoogd. Hij is niet de verwekker van [kind 2] en zijn keuze om hem te erkennen kan nadelige gevolgen hebben voor de minderjarigen. Ook is het de keuze van de huidige echtgenote van de man om geen kinderalimentatie te vragen van de biologische vaders van haar kinderen. Niet onderbouwd is dat deze vaders geen draagkracht hebben.
De vrouw betwist dat sprake is van dusdanige rugklachten dat de man gedeeltelijk dan wel geheel arbeidsongeschikt zou zijn. Dit wordt ook niet door hem onderbouwd. De vrouw stelt dat er jarenlange bedrijfsmatige inkomsten uit Marktplaats zijn en verwijst naar de door haar op 20 januari 2023 indiende stukken en productie 1 in hoger beroep. De man heeft in voorgaande procedures de verkoop via Marktplaats erkend. De man handelt in perenbomen, kittens, fietsen, motoren en andere roerende goederen. Ook indien de puppy’s op naam van de minderjarige [kind 1] staan, doet dat niet af aan het feit dat de inkomsten uit de verkoop daarvan ten goede komen aan het gezin. De man verkoopt al sinds 2016 kerstbomen. De huidige echtgenote van de man handelt in kittens.
5.7
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de man op juiste gronden in staat heeft geacht om met € 418,50 per kind per maand bij te dragen in de kosten van de minderjarigen. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet van feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel leiden. Het hof stelt vast dat de man ook in hoger beroep onvoldoende inzicht in zijn financiële positie heeft gegeven om zijn daadwerkelijke draagkracht te kunnen berekenen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen verifieerbare stukken over te leggen waaruit zijn inkomsten als zelfstandige in de bouw, zijn overige inkomsten uit andere activiteiten en zijn lasten hadden kunnen worden afgeleid. Dit heeft de man nagelaten. Er zijn geen financiële gegevens over 2023 overgelegd en slechts beperkte stukken over de daarvoor liggende jaren. Over het boekjaar 2022 heeft de man uitsluitend een concept jaarrekening (zonder toelichting en zonder overzicht van het verloop van de kapitaalrekening) overgelegd. Verder ontbreken inkoopfacturen, btw-aangiften, bijlagen bij de winst- en verliesrekening en kasstroomoverzichten. Dit klemt temeer nu de wel overgelegde stukken, in het bijzonder de concept jaarrekening 2022, vragen oproepen. Blijkens de winst- en verliesrekening in die conceptjaarrekening zou de man bij een jaaromzet van € 78.011,- een (bruto) jaarwinst van € 18.276,- hebben gegenereerd. Uit de winst- en verliesrekening blijkt dat er aanzienlijke inkoop- en indirecte kosten zijn – waardoor sprake is van een zeer geringe bedrijfswinstmarge –, terwijl dat niet lijkt te rijmen met de aard van de onderneming die de man drijft. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard zo’n 30 tot 35 uur per week voor door hem verrichte timmerwerkzaamheden te factureren bij 40 werkweken per jaar tegen een tarief (in 2022) van € 42,50 per uur. Daarbij heeft hij verklaard nauwelijks kosten te hebben gemoeid met de uitoefening van zijn werkzaamheden als timmerman. Uitgaande van deze verklaringen kan de verwachte jaarwinst van de man uit hoofde van zijn timmerwerkzaamheden ingeschat worden op ten minste € 51.000,- per jaar. Het hof acht de overgelegde conceptcijfers over 2022 dan ook geen voldoende betrouwbaar beeld geven van de inkomsten die de man thans met zijn onderneming genereert. De eigen verklaringen van de man vallen niet te rijmen met zijn standpunt dat het hem aan draagkracht ontbreekt. Ook met betrekking tot inkomsten uit handel (al dan niet op Marktplaats waarbij het voor het hof ook onduidelijk is gebleven of/in hoeverre hij die handel via de administratie van zijn eenmanszaak laat lopen) heeft de man zichzelf tegengesproken. In zijn beroepschrift stelt hij eenmalig kerstbomen te hebben verkocht in 2020, maar ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard in 2018 te zijn begonnen met de verkoop van kerstbomen en dit ook in 2022 te hebben gedaan. Gelet op alle overgelegde advertenties van Marktplaats is het hof met de rechtbank van oordeel dat sprake is van inkomsten uit de verkoop van dieren en diverse artikelen. Ten slotte is het hof van oordeel dat de man ook zijn stellingen dat zijn rugklachten het genereren van inkomsten in de weg zouden staan onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op zijn in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij als zelfstandig timmerman gemiddeld 30 tot 35 uur per week factureert.
5.8
Indien een partij de van belang zijnde feiten niet volledig naar voren brengt, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Nu de man ook in hoger beroep zijn financiële positie onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, is het voor het hof niet mogelijk de draagkracht van de man, en hoe deze vervolgens over de onderhoudsgerechtigden dient te worden verdeeld, te beoordelen. Het beroep van de man wordt afgewezen.
5.9
Nu de vrouw haar verzoek in incidenteel appel niet heeft toegelicht, zal het hof ook dit verzoek afwijzen.
Proceskosten
5.1
Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen afwijzen, nu niet gebleken is dat de man evident misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.328.183/01
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2023;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.328.183/02
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in beide zaken
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, H.J.M. Smid-Verhage en B. Breederveld, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 8 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.