ECLI:NL:GHDHA:2023:2188

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
2200206721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk ongeval door verkeersdeelnemer met tractor na negeren verkeersaanwijzingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die op 10 augustus 2019 in Hellevoetsluis met zijn tractor een verkeersregelaar heeft aangereden. De verdachte negeerde eerder gegeven verkeersaanwijzingen van twee verkeersregelaars, wat leidde tot een dodelijk ongeval. De verkeersregelaar, die aanwijzingen gaf om een andere richting op te gaan, werd door de tractor geraakt en overleed later aan zijn verwondingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 240 uren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank had eerder een zwaardere straf opgelegd, maar het hof heeft de ontzegging van de rijbevoegdheid verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002067-21
Parketnummer: 10-712008-20
Datum uitspraak: 9 november 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Hellevoetsluis als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (tractor), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer opstaande weg, de Smitsweg (op of ter hoogte van de kruising met de Hoonaartstraat),
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl een verkeersregelaar, genaamd [slachtoffer], hem, verdachte, aanwijzingen, althans een aanwijzing, gaf om een andere richting op te gaan dan waarheen hij, verdachte, wilde rijden,
-met zijn tractor in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of
-die tractor langzaam heeft laten uitrollen en/of die tractor (zeer) kort vóór die [slachtoffer] heeft stilgezet en/of
-(vervolgens) gas heeft gegeven en (verder) in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of
-(aldus doende) over de voet(en) van die [slachtoffer] is gereden althans tegen die [slachtoffer] is aangereden,
waarna die [slachtoffer] ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer], werd gedood;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te Hellevoetsluis als bestuurder van een motorrijtuig (tractor), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Smitsweg (op of ter hoogte van de kruising met de Hoonaartstraat), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl een verkeersregelaar, genaamd [slachtoffer], hem, verdachte, aanwijzingen, althans een aanwijzing, gaf om een andere richting op te gaan dan waarheen hij, verdachte, wilde rijden,
-met zijn tractor in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of
-die tractor langzaam heeft laten uitrollen en/of die tractor (zeer) kort vóór die [slachtoffer] heeft stilgezet en/of
-(vervolgens) gas heeft gegeven en (verder) in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of
-(aldus doende) over de voet(en) van die [slachtoffer] is gereden, althans tegen die [slachtoffer] is aangereden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Evenals in eerste aanleg is door de verdediging niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. De verdediging heeft herhaald dat er geen sprake (meer) is van een eerlijk proces nu er -kort samengevat- geen aanvullend onderzoek mogelijk is aan de schoenen die het slachtoffer droeg ten tijde van het ongeval omdat deze door het Openbaar Ministerie zijn vernietigd. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De advocaat-generaal vraagt het hof het beroep op niet-ontvankelijkheid te verwerpen en verwijst naar de overwegingen van de rechtbank dienaangaande. Bovendien vraagt de advocaat-generaal vrijspraak van het onderdeel van de tenlastelegging waarin verdachte wordt verweten over de schoenen van het slachtoffer te zijn gereden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er zorgvuldig moet worden omgegaan met in beslag genomen goederen die in mogelijke relatie staan tot de waarheidsvinding. Doordat de in beslag genomen schoenen vernietigd zijn, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank oordeelde verder hierover, kort weergegeven, dat dit vormverzuim onvoldoende ernstig was om tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden, mede omdat de raadsman meerdere getuigen heeft kunnen (doen) horen bij de rechter-commissaris en omdat het eventuele bewijs in het dossier onderwerp is geweest van debat ter terechtzitting. Het hof is het eens met dat oordeel en neemt dat over. Het hof voegt daar aan toe dat ook ter terechtzitting in hoger beroep de (eventuele) bewijsmiddelen ten aanzien van het rijden over de schoenen onderwerp van debat zijn geweest. Al met al is daarmee de beperking in de mogelijkheden van de verdediging om onderzoek naar de schoenen te (doen) verrichten, voldoende gecompenseerd. Om die reden is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat er een vormverzuim is geweest, zodat van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen sprake is.
Overigens geldt dat het hof onvoldoende bewijs ziet voor het rijden over de schoenen van het slachtoffer, zodat het hof verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zal vrijspreken. Ook om deze reden kan niet worden geoordeeld dat verdachte door dit vormverzuim redelijkerwijs in zijn verdediging is geschaad.
Het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks10 augustus 2019 te Hellevoetsluis als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (tractor), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en
/of onoplettend en/ofonachtzaam en
/ofmet aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer opstaande weg, de Smitsweg (op of ter hoogte van de kruising met de Hoonaartstraat),
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl een verkeersregelaar, genaamd [slachtoffer], hem, verdachte, aanwijzingen
, althans een aanwijzing,gaf om een andere richting op te gaan dan waarheen hij, verdachte, wilde rijden,
-met zijn tractor in de richting van die [slachtoffer] is gereden en
/of
-
die tractor langzaam heeft laten uitrollen en/ofdie tractor
(zeer)kort vóór die [slachtoffer] heeft stilgezet en
/of
-(vervolgens)
gas heeft gegeven en (verder
)in de richting van die [slachtoffer] is gereden en
/of
-
(aldus doende
) over de voet(en) van die [slachtoffer] is gereden althanstegen die [slachtoffer] is aangereden,
waarna die [slachtoffer] ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer], werd gedood.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging stelt zich -gelijk als in eerste aanleg- op het standpunt dat verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het slachtoffer is blijkens meerdere getuigenverklaringen opeens achterover gevallen en één meter voor de tractor aangetroffen. Getuigen die verklaren over het wel plaatsvinden van een aanrijding hebben conclusies getrokken die niet worden bevestigd door hun objectieve waarnemingen. De verdediging komt tot de conclusie dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer met de tractor heeft geraakt en vraagt vrijspraak.
De verdediging verzoekt -voorwaardelijk, wanneer het hof niet tot een vrijspraak komt- om de heer Spek van het NFI als getuige-deskundige te horen of te laten rapporteren over eventuele aanrijdingssporen op de kleding en over de effecten van rijden over de schoenen van het slachtoffer.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Vastgesteld kan worden dat verdachte op 10 augustus 2019 in zijn tractor te Hellevoetsluis reed vanaf de Smitsweg naar de kruising met eerst de Meeuwenlaan en vervolgens bij de volgende kruising met de Hoonaartstraat. Zowel op de eerste kruising als bij de tweede kruising kreeg hij verkeersaanwijzingen van verkeersregelaars om niet rechtdoor te rijden. Verdachte volgde die aanwijzingen niet op en bleef rechtdoor rijden. Bij de tweede kruising bleef verdachte in de richting van het slachtoffer rijden, waarbij verdachte het slachtoffer heeft geraakt. Het slachtoffer is daardoor zeer hard op zijn achterhoofd gevallen en op 11 augustus 2019 aan de gevolgen daarvan overleden.
Getuige [getuige 1], de verkeersregelaar bij de eerste kruising van de Smitsweg met de Meeuwenlaan, heeft verdachte aanwijzingen gegeven om, vanuit de rijrichting van de verdachte bezien rechtsaf te slaan en richting de Meeuwenlaan te rijden. Verdachte reed vervolgens toch rechtdoor, waarna hij bij de getuige stopte. Getuige [getuige 1] heeft tegen verdachte gezegd dat de Smitsweg was afgesloten, omdat er een ambulance aan kwam waarop gewacht moest worden. Verdachte is, nadat hij aan getuige [getuige 1] onder andere mededeelde daar niets mee te maken te hebben, vervolgens om de getuige heen gereden verder rechtdoor de Smitsweg op. Via de portofoon heeft [getuige 1] aan het latere slachtoffer, die getuige [getuige 1] midden op de kruising met de Hoonaartstraat zag staan, doorgegeven dat hij een doorrijder had. Getuige [getuige 1] heeft deze verklaring ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd en aan de hand van een plattegrond aan het hof, in aanwezigheid van verdachte en zijn raadsman, verduidelijkt.
Getuige [getuige 2] zat als bijrijder in de auto van haar vriend. Zij stonden met hun auto in tegengestelde richting van de tractor van verdachte. Zij stonden stil voor de kruising Hoonaartstraat/Smitsweg. Getuige [getuige 2] zag midden op de kruising een verkeersregelaar staan in een herkenbaar geel tenue. Verder zag zij dat de verkeersregelaar aan de bestuurder van de tractor, verdachte, aanwijzingen gaf dat hij rechtsaf moest slaan met zijn tractor. Daarna zag zij dat verdachte langzaam doorreed tot tegen de voet van de verkeersregelaar. Vervolgens zag zij dat de verkeersregelaar achterover viel en met zijn hoofd op het wegdek klapte.
Getuige [getuige 3] stond aan de overzijde van de verkeersregelaar op het trottoir van de Smitsweg. De tractor van verdachte kwam van haar uit bezien van links aangereden. Op de kruising van de Hoonaartstraat/Smitsweg zag zij een verkeersregelaar staan. Zij hoorde de verkeersregelaar in zijn portofoon praten. Zij hoorde hem onder andere zeggen: “Dan houd ik de tractor wel
tegen.” Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij toen dacht: “Dat is mooi, want dan kan ik oversteken.” Vervolgens stak zij de weg over en liep daarbij met haar rug richting de verkeersregelaar. Zij hoorde een krak en keek om. Zij zag de verkeersregelaar op de grond liggen. Verder zag zij dat de wielen van de tractor recht onder de tractor stonden.
Getuige [getuige 4] kwam over de Smitsweg aangelopen. Hij liep over de rijbaan en was ongeveer 5 meter van de verkeersregelaar verwijderd. Hij heeft verklaard dat hij de verkeersregelaar op de kruising Hoonaartstraat/Smitsweg zag staan. Vervolgens zag hij een tractor stapvoets aan komen rijden. De tractor rolde door tegen de verkeersregelaar. Hij dacht met het linker voorwiel tegen het linker been van de
verkeersregelaar. Hij zag de verkeersregelaar steil achterover vallen met zijn hoofd op de stenen, Het was een hele harde klap.
Getuige [getuige 5], die op een kabelkastje ter hoogte van de kruising met de Hoonaarstraat zat, heeft verklaard dat de verkeersregelaar midden op de kruising stond en met zijn beide armen richting de Hoonaartstraat wees. Getuige [getuige 5] heeft bovendien verklaard dat verdachte uit stilstand weg reed en het slachtoffer aanreed.
Getuige [getuige 6] zag dat verdachte stopte op minder dan een halve meter van de verkeersregelaar. Daarna deed de bestuurder het raampje weer dicht en begon weer te rijden. Niet hard, maar wel vooruit.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat verdachte stopte bij de verkeersregelaar. Daarna hoorde zij verdachte gas geven en reed de tractor vooruit.
Uit de verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep volgt dat verdachte vanuit zijn bestuurdersplaats goed zicht had op de positie waar het slachtoffer stond.
Het hof stelt op grond van meerdere getuige-verklaringen vast dat verdachte zijn tractor vlak voor het slachtoffer tot stilstand heeft gebracht, kort daarna (weer) is gaan rijden en vervolgens met zijn tractor tegen het slachtoffer is aangereden. Vanuit verschillende richtingen, en vrijwel allemaal van korte afstand hebben getuigen waargenomen dat de tractor het slachtoffer raakte waarna deze viel.
Het hof acht op grond van deze bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft aangereden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan is gevallen en vervolgens is overleden. Dat is aan verdachte te verwijten.
In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte over de voet van het slachtoffer is gereden zodat van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak dient te volgen. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om deskundige Spek te horen met betrekking tot de impact van rijden over de in beslaggenomen schoenen zal om die reden worden afgewezen.
Bovendien zal het hof, nu het reeds op grond van de bewijsmiddelen vaststelt dat een aanrijding heeft plaatsgevonden, het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging om een getuige-deskundige te horen met betrekking tot eventuele sporen op de kleding van het slachtoffer, of ‘energie-overdracht’ afwijzen. Nu meerdere getuigen de aanrijding hebben waargenomen, kan een deskundige-rapportage op de punten zoals gevraagd niet tot een ander oordeel leiden.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte op 10 augustus 2019 in Hellevoetsluis tegen een verkeersregelaar die hem een verkeersteken gaf, is aangereden. Kort daarvoor had een andere verkeersregelaar verdachte eveneens tevergeefs een verkeersteken gegeven teneinde hem een andere richting te laten rijden. Verdachte heeft dus tot tweemaal toe de bindende aanwijzingen van een verkeersregelaar genegeerd. Bovendien heeft het hof vastgesteld dat verdachte zijn tractor op korte afstand van het slachtoffer tot stilstand heeft gebracht, vervolgens is gaan rijden en het slachtoffer toen heeft aangereden.
Het hof concludeert op grond van het bovenstaande dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op 10 augustus 2019 een verkeersongeval veroorzaakt door zich in het verkeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam te gedragen. De verdachte heeft aanwijzingen van verkeersregelaars genegeerd en is met zijn tractor in de richting van een verkeersregelaar gereden en tegen hem aangereden, waarna de verkeersregelaar ten val is gekomen en als gevolg daarvan is overleden. Verdachte heeft de
aanwijzingen (en die van een andere verkeersregelaar) bewust genegeerd, kennelijk zonder zich voldoende te bekommeren over de eventuele gevolgen daarvan.
Door zijn verkeersgedrag heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Het rijgedrag van de verdachte heeft zeer ernstige, onherstelbare gevolgen gehad voor het slachtoffer, die als vrijwilliger de veiligheid van verkeersdeelnemers wilde garanderen, en voor diens dierbaren.
De dood van het slachtoffer als gevolg van de aanrijding heeft een enorme impact op de nabestaanden, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen in eerste aanleg en in hoger beroep. Ook voor de getuigen moet het ongeval een zeer nare ervaring zijn geweest en zal het gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging hebben opgeroepen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
11 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat de verdachte een eigen akkerbouwbedrijf heeft en om die reden sterk afhankelijk is van zijn rijbewijs. Een ontzegging van de rijbevoegdheid drukt daardoor aanzienlijk zwaarder op hem dan op de gemiddelde weggebruiker. Hoewel het hof de persoonlijke belangen van de verdachte bij zijn rijbevoegdheid onderkent, ziet het hof geen ruimte om voormelde ontzegging van de rijbevoegdheid achterwege te laten, zoals door de verdediging bepleit.
Het hof constateert voorts dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu de berechting in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren, gelet op het feit dat de bedoelde termijn is aangevangen op 13 juli 2021 en het eindvonnis op 9 november 2023 is gewezen. Het hof zal de overschrijding verdisconteren in de duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof acht in beginsel een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend, maar zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een ontzegging opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 78,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank had de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van het feit, maar de kosten waarvan hier vergoeding wordt gevorderd waren toen nog niet gemaakt. Het hof zal bepalen dat over de toegewezen bedragen wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 juli 2021, de datum van het vonnis in eerste aanleg waarbij de vorderingen werden toegewezen, tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 78,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 35,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 35,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 93,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 93,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 78,00 (achtenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 78,00 (achtenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 35,00 (vijfendertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 35,00 (vijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 93,00 (drieënnegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 93,00 (drieënnegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. B. Stapert,
mr. F.W. Pieters en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 november 2023.
Mr. F.W. Pieters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.