ECLI:NL:GHDHA:2023:2174

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
22-002147-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijnsfraude door handel in illegale sigaretten en gebruik van vals identiteitsbewijs

Op 9 november 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij accijnsfraude door de handel in illegale sigaretten. De verdachte was eerder door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar in hoger beroep is het hof tot een andere conclusie gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden sigaretten zonder dat de accijns was betaald, en aan het gebruik van een vals identiteitsbewijs. De verdachte is vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat de interactie met anderen niet voldeed aan de eisen voor een criminele organisatie zoals gedefinieerd in de wet. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 362 dagen geëist, maar het hof heeft besloten om een lichtere straf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 220 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Het hof heeft ook bepaald dat het in beslag genomen Poolse identiteitsbewijs onttrokken wordt aan het verkeer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002147-20
Parketnummers: 10-993013-18 en 10-993001-20
Datum uitspraak: 9 november 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ter terechtzitting opgegeven correspondentieadres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-993013-18 onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 10-993013-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar. Voorts is een beslissing genomen op het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – ten aanzien van parketnummer 10-993013-18 na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-993013-18:
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en/of 's-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel (gemeente Uithoorn), in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, bestaande uit medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en hij, verdachte,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (telkens)
- het (stelselmatig en/of op grote schaal) (ter invoer en/of doorvoer en/of uitvoer) voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1 onder b juncto 97 Wet op de Accijns); en/of
- het (stelselmatig en/of op grote schaal) handelen en/of in voorraad hebben van vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde waren (te weten sigaretten) (artikel 337 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en/of 's-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel (gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten/waaronder:
-(circa) 2.278.580 stuks sigaretten (op of omstreeks 20 februari 2018); en/of
-(circa) 100.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 8 november 2017)(OBS-005);
-(circa) 320.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 9 februari 2018)(OBS-016),
in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Zaak met parketnummer 10-993001-20 (gevoegd):
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019, te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, een reisdocument en/of identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019, te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, gebruik heeft gemaakt van een reisdocument en/of identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte zich met dat document/die kaart (telkens) heeft gelegitimeerd jegens een of meer medewerkers van de FIOD, althans een of meer opsporingsambtenaren, en/of jegens de rechter-commissaris in strafzaken en/of zijn/haar griffier(s) en/of (de voorzitter van) de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam;
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een geschrift, te weten een proces-verbaal opgemaakt door de rechter-commissaris in strafzaken, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid een proces-verbaal van het getuigenverhoor van hem, verdachte, d.d. 29 augustus 2019 (RC-nummer: 17/3536) ondertekend met de/een handtekening van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], althans een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [naam] voornoemd, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder parketnummer 10-993013-18 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 362 dagen waarvan 100 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak criminele organisatie
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 10-993013-18 onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, dient eerst vast komen te staan dat er sprake is van een dergelijke organisatie. Volgens vaste jurisprudentie moet onder een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van de organisatie gericht is op het plegen van misdrijven. De inhoud van het dossier wijst er zonder meer op dat de verdachte enige tijd samen met anderen strafbare feiten heeft gepleegd. Evenwel had deze interactie de vorm van een handelsrelatie waarbij de ene persoon optrad als koper en de andere als verkoper. Zo werden er bestellingen geplaatst en werd er onderling onderhandeld over de prijs en hoeveelheid sigaretten die geleverd zou worden. Hierbij waren koper en verkoper niet aan elkaar gebonden en werd er door de koper bij verschillende verkopers gekocht en verkocht verkoper andersom ook aan verschillende kopers. Een hoge mate van willekeurigheid in het “wie met wie zaken deed” is kenmerkend voor de wijze van interactie tussen de verschillende verdachten. Het hof acht deze vorm van samenwerken onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld. Te meer nu ook niet is gebleken van andere aanwijzingen die erop duiden dat de verdachte met zijn medeverdachten een samenwerkingsverband vormde zoals bedoeld in artikel 140 Sr. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1 onder parketnummer 10-993013-18.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-993013-18:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en
/of's-Gravenhage en
/ofRijswijk en
/ofDe Kwakel (gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk
(een)accijnsgoed
(eren
), te weten/waaronder:
-
(circa
)2.278.580 stuks sigaretten (op of omstreeks 20 februari 2018); en
/of
-
(circa) 100.000 stuks sigaretten, althanseen
(grote
)hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 8 november 2017)
(OBS-005);
-
(circa) 320.000 stuks sigaretten, althanseen
(grote
)hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 9 februari 2018)
(OBS-016),
in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigarettenvoorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Zaak met parketnummer 10-993001-20:
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019,
te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk gevalin Nederland, een
reisdocument en/ofidentiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart
van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze vals
of vervalstwas,
heeft afgeleverd en/ofvoorhanden heeft gehad;
en
/of
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019,
te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk gevalin Nederland, gebruik heeft gemaakt van een
reisdocument en/ofidentiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart
van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze vals
of vervalstwas, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte zich met
dat document/die kaart
(telkens)heeft gelegitimeerd jegens een of meer medewerkers van de FIOD
, althans een of meer opsporingsambtenaren, en/of jegens de rechter-commissaris in strafzaken en/of zijn/haar griffier(s) en/of (de voorzitter van) de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam;
2.
hij op
of omstreeks29 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een geschrift, te weten een proces-verbaal opgemaakt door de rechter-commissaris in strafzaken, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/ofvalselijk heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid een proces-verbaal van het getuigenverhoor van hem, verdachte, d.d. 29 augustus 2019 (RC-nummer: 17/3536) ondertekend met
de/een handtekening van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], althanseen handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [naam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voornoemd,zulks
(telkens)met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken ofdoor (een) ander(en) te doen gebruiken;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is.

en

opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Het in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit het opsporingsonderzoek van de FIOD onder de naam Watercypres is naar voren gekomen dat in 2017 en 2018 grote partijen sigaretten zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit het buitenland naar Nederland werden gesmokkeld. Deze onveraccijnsde sigaretten werden veelal opgeslagen in loodsen en van daaruit ver beneden de reguliere prijs verhandeld dan wel direct doorverkocht aan supermarkten, waar de sigaretten aan de consument werden verkocht. Door deze illegale handel werd de accijnsverplichting ontdoken en is de Nederlandse Staat voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
Daarnaast ondermijnt de illegale handel in sigaretten het met de accijnsheffing beoogde doel om roken te ontmoedigen en is voorts sprake van oneerlijke concurrentie ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan de verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen.
De verdachte heeft met het opzettelijk voorhanden hebben van grote hoeveelheden van deze sigaretten een bijdrage geleverd aan de illegale handel daarin en daarmee de overheid en de samenleving benadeeld.
Voorts heeft de verdachte een vals identiteitsbewijs voorhanden gehad en daarvan gebruikgemaakt. In het verlengde daarvan heeft de verdachte valsheid in geschrift gepleegd door een proces-verbaal van verhoor te ondertekenen met de handtekening van de op dit valse identiteitsbewijs getoonde persoon. Aldus handelend heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
Deze feiten rechtvaardigen daarom in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter aanleiding te kiezen voor een andere, lichtere strafmodaliteit en overweegt daartoe als volgt.
In verband met deze strafzaak heeft de Belastingdienst aan de verdachte een hoge naheffingsaanslag accijns opgelegd, te weten een bedrag van circa € 300.000,-. De daartegen door de verdachte aangewende rechtsmiddelen hebben (vooralsnog) niet tot een voor hem gunstig resultaat geleid. Niet denkbeeldig is dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan de Belastingdienst zal moeten betalen, naar moet worden aangenomen in termijnen, waardoor hij, zoals ter zitting is gebleken, zwaar wordt getroffen in zijn persoonlijk leven. Alhoewel de naheffingsaanslag niet is aan te merken als een punitieve sanctie, ziet het hof in dit geval aanleiding deze omstandigheid mee te wegen in de beoordeling van de strafmaat.
Het hof neemt ook in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn van berechting in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu deze termijn in eerste aanleg met ruim 5 maanden en in hoger beroep met ruim 14 maanden is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de hoogte van de op te leggen straf als nader aan te geven.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Gezien ten slotte de door de verdachte in hoger beroep naar voren gebrachte overige persoonlijke omstandigheden, acht het hof niet passend dat de verdachte in het kader van deze strafzaak opnieuw wordt gedetineerd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 220 uren, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De overschrijding van de redelijke termijn is in deze straf in die zin verdisconteerd dat zonder de overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf zou zijn opgelegd van 240 uren.
De in hoger beroep op te leggen straf valt daarmee aanzienlijk lager uit dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Daarbij dient te worden bedacht dat het hof de verdachte vrijspreekt van deelneming aan een criminele organisatie en daarmee substantieel minder bewezen verklaart dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Beslag
Het hof zal ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen – te weten het Poolse identiteitsbewijs (AYP56871) – de onttrekking aan het verkeer gelasten, nu het onder parketnummer 10-993001-20 onder 1 bewezenverklaarde met behulp van voornoemd voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57, 225 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Poolse identiteitsbewijs (AYP56871).
Dit arrest is gewezen door mr. T.J. Sleeswijk Visser,
mr. A.L. Frenkel en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 november 2023.