[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ter terechtzitting opgegeven correspondentieadres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-993013-18 onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 10-993013-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar. Voorts is een beslissing genomen op het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is – ten aanzien van parketnummer 10-993013-18 na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-993013-18:
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en/of 's-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel (gemeente Uithoorn), in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, bestaande uit medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en hij, verdachte,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (telkens)
- het (stelselmatig en/of op grote schaal) (ter invoer en/of doorvoer en/of uitvoer) voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1 onder b juncto 97 Wet op de Accijns); en/of
- het (stelselmatig en/of op grote schaal) handelen en/of in voorraad hebben van vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde waren (te weten sigaretten) (artikel 337 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en/of 's-Gravenhage en/of Rijswijk en/of De Kwakel (gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten/waaronder:
-(circa) 2.278.580 stuks sigaretten (op of omstreeks 20 februari 2018); en/of
-(circa) 100.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 8 november 2017)(OBS-005);
-(circa) 320.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 9 februari 2018)(OBS-016),
in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Zaak met parketnummer 10-993001-20 (gevoegd):
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019, te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, een reisdocument en/of identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019, te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, gebruik heeft gemaakt van een reisdocument en/of identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte zich met dat document/die kaart (telkens) heeft gelegitimeerd jegens een of meer medewerkers van de FIOD, althans een of meer opsporingsambtenaren, en/of jegens de rechter-commissaris in strafzaken en/of zijn/haar griffier(s) en/of (de voorzitter van) de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam;
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een geschrift, te weten een proces-verbaal opgemaakt door de rechter-commissaris in strafzaken, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid een proces-verbaal van het getuigenverhoor van hem, verdachte, d.d. 29 augustus 2019 (RC-nummer: 17/3536) ondertekend met de/een handtekening van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], althans een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [naam] voornoemd, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder parketnummer 10-993013-18 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 362 dagen waarvan 100 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak criminele organisatie
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 10-993013-18 onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, dient eerst vast komen te staan dat er sprake is van een dergelijke organisatie. Volgens vaste jurisprudentie moet onder een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van de organisatie gericht is op het plegen van misdrijven. De inhoud van het dossier wijst er zonder meer op dat de verdachte enige tijd samen met anderen strafbare feiten heeft gepleegd. Evenwel had deze interactie de vorm van een handelsrelatie waarbij de ene persoon optrad als koper en de andere als verkoper. Zo werden er bestellingen geplaatst en werd er onderling onderhandeld over de prijs en hoeveelheid sigaretten die geleverd zou worden. Hierbij waren koper en verkoper niet aan elkaar gebonden en werd er door de koper bij verschillende verkopers gekocht en verkocht verkoper andersom ook aan verschillende kopers. Een hoge mate van willekeurigheid in het “wie met wie zaken deed” is kenmerkend voor de wijze van interactie tussen de verschillende verdachten. Het hof acht deze vorm van samenwerken onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld. Te meer nu ook niet is gebleken van andere aanwijzingen die erop duiden dat de verdachte met zijn medeverdachten een samenwerkingsverband vormde zoals bedoeld in artikel 140 Sr. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1 onder parketnummer 10-993013-18.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-993013-18:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2017 tot en met 20 februari 2018 te Noordwijkerhout en
/of's-Gravenhage en
/ofRijswijk en
/ofDe Kwakel (gemeente Uithoorn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk
(een)accijnsgoed
(eren
), te weten/waaronder:
-
(circa
)2.278.580 stuks sigaretten (op of omstreeks 20 februari 2018); en
/of
-
(circa) 100.000 stuks sigaretten, althanseen
(grote
)hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 8 november 2017)
(OBS-005);
-
(circa) 320.000 stuks sigaretten, althanseen
(grote
)hoeveelheid sigaretten (op of omstreeks 9 februari 2018)
(OBS-016),
in elk geval (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigarettenvoorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
Zaak met parketnummer 10-993001-20:
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019,
te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk gevalin Nederland, een
reisdocument en/ofidentiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart
van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze vals
of vervalstwas,
heeft afgeleverd en/ofvoorhanden heeft gehad;
en
/of
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 20 februari 2018 tot en met 24 oktober 2019,
te Alphen aan den Rijn en/of Rotterdam, in elk gevalin Nederland, gebruik heeft gemaakt van een
reisdocument en/ofidentiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een identiteitskaart
van/uit Polen met nummer AYP568071, op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en waarop een foto was afgebeeld van hem, verdachte, waarvan hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze vals
of vervalstwas, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte zich met
dat document/die kaart
(telkens)heeft gelegitimeerd jegens een of meer medewerkers van de FIOD
, althans een of meer opsporingsambtenaren, en/of jegens de rechter-commissaris in strafzaken en/of zijn/haar griffier(s) en/of (de voorzitter van) de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam;
2.
hij op
of omstreeks29 augustus 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een geschrift, te weten een proces-verbaal opgemaakt door de rechter-commissaris in strafzaken, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/ofvalselijk heeft doen opmaken
en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid een proces-verbaal van het getuigenverhoor van hem, verdachte, d.d. 29 augustus 2019 (RC-nummer: 17/3536) ondertekend met
de/een handtekening van [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], althanseen handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [naam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voornoemd,zulks
(telkens)met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken ofdoor (een) ander(en) te doen gebruiken;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-993013-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-993001-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is.