[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar. Voorts zijn beslissingen genomen op de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018 te Boskoop, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1 onder b juncto 97 Wet op de Accijns);
- het invoeren en/of doorvoeren en/of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben van vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde waren (te weten sigaretten);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018 te Boskoop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk accijnsgoederen, te weten (circa) 174.700 stuks sigaretten (AMB-023 aanv), althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
4.
hij op of omstreeks 19 februari 2018 te Boskoop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) contant geldbedrag(en) van totaal 17.660 euro (AMB-023B) en/of 17.281 euro (AMB-024), althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) contant geldbedrag(en) van totaal 17.660 euro (AMB-023B) en/of 17.281 euro (AMB-024), althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen genoemd op de beslaglijst worden onttrokken aan het verkeer.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak criminele organisatie
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, dient eerst vast komen te staan dat er sprake is van een dergelijke organisatie. Volgens vaste jurisprudentie moet onder een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van de organisatie gericht is op het plegen van misdrijven. De inhoud van het dossier wijst er zonder meer op dat de verdachte enige tijd samen met anderen strafbare feiten heeft gepleegd. Evenwel had deze interactie de vorm van een handelsrelatie waarbij de ene persoon optrad als koper en de andere als verkoper. Zo werden er bestellingen geplaatst en werd er onderling onderhandeld over de prijs en hoeveelheid sigaretten die geleverd zou worden. Hierbij waren koper en verkoper niet aan elkaar gebonden en werd er door de koper bij verschillende verkopers gekocht en verkocht verkoper andersom ook aan verschillende kopers. Een hoge mate van willekeurigheid in het “wie met wie zaken deed” is kenmerkend voor de wijze van interactie tussen de verschillende verdachten. Het hof acht deze vorm van samenwerken onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld. Te meer nu ook niet is gebleken van andere aanwijzingen die erop duiden dat de verdachte met zijn medeverdachten een samenwerkingsverband vormde zoals bedoeld in artikel 140 Sr. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
Volgens vaste jurisprudentie kan witwassen — van in dit geval een tweetal tenlastegelegde geldbedragen — bewezen worden geacht, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt daarbij op de weg van het openbaar ministerie om zodanige feiten en omstandigheden aan te dragen. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een dergelijk vermoeden rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de (legale) herkomst van deze geldbedragen.
Gebleken is dat de verdachte een bedrag van bijna
€ 35.000,- in contanten voorhanden had, deels bestaande uit in het reguliere betalingsverkeer ongebruikelijke coupures (te weten biljetten van € 500, € 200 en € 100). De ervaring leert dat deze coupures voornamelijk in het
criminele circuit worden gebruikt. Voorts is gebleken dat dit geldbedrag afkomstig was van [medeverdachte 4], een medeverdachte en inmiddels onherroepelijk veroordeelde in dit onderzoek naar de handel in onveraccijnsde sigaretten. Op grond van het bovenstaande acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld, genoemd in de tenlastelegging, uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dat niet het geval is.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kunnen worden aangemerkt. Evenmin kunnen die verklaringen, zoals door de verdediging kennelijk is beoogd, leiden tot een geslaagd beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond, waardoor de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het volledige bedrag van [medeverdachte 4] heeft ontvangen om op 19 februari 2018 sigaretten mee te betalen. Vervolgens heeft de verdachte voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het volledige bedrag aan hemzelf toebehoorde en afkomstig was uit andere activiteiten, zijnde een ander eigen misdrijf. De verdachte heeft evenwel niet nader willen concretiseren uit welke activiteiten het geld afkomstig was en heeft voorts geen enkel aanknopingspunt willen geven aan de hand waarvan zijn verklaring kan worden geverifieerd. Gelet op het dusdanig late tijdstip waarop de verdachte deze verklaring heeft afgelegd en het ontbreken van enige nadere concretisering, is zijn verklaring naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het hof ziet voorts geen reden om te twijfelen aan verdachtes eerste verklaring, inhoudende dat het geldbedrag van [medeverdachte 4] afkomstig was voor de aankoop van sigaretten, gelet op het feit dat deze gang van zaken passend is bij de transactie, waarover de verdachte in eerste aanleg heeft verklaard. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft dan ook onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit redelijkerwijs moest vermoeden. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde schuldwitwassen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018 te Boskoop,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, meermalen, althans eenmaal,opzettelijk accijnsgoederen, te weten
(circa
) 174.700173.36stuks sigaretten
(AMB-023 aanv), althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
4.
hij op
of omstreeks19 februari 2018 te Boskoop,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) contant geldbedrag(en) van totaal 17.660 euro (AMB-023B) en/of 17.281 euro (AMB-024), althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) een of meervoorwerpen, te weten
(een)contant
egeldbedrag
(en
)van totaal 17.660 euro
(AMB-023B)en
/of17.281 euro
(AMB-024), althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij
en/of zijn mededader(s) wist(en), althansredelijkerwijs moest
(en)vermoeden, dat bovenomschreven
goed(eren) en/ofgeldbedrag
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: