ECLI:NL:GHDHA:2023:2169

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
22-002135-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijnsfraude en schuldwitwassen in de handel van illegale sigaretten met vrijspraak voor criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2020. De verdachte, geboren in 1983, was in eerste aanleg vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar veroordeeld voor accijnsfraude en schuldwitwassen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zou worden veroordeeld. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de deelname aan een criminele organisatie, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van een samenwerkingsverband met het oogmerk op het plegen van misdrijven. Wel is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van een bedrag van bijna € 35.000,-, dat afkomstig was uit de handel in onveraccijnsde sigaretten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 220 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de taakstraf. Tevens is onttrekking aan het verkeer gelast van de in beslag genomen sigaretten en andere voorwerpen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002135-20
Parketnummer: 10-996531-18
Datum uitspraak: 9 november 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 1 jaar. Voorts zijn beslissingen genomen op de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018 te Boskoop, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen (te weten sigaretten) die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1 onder b juncto 97 Wet op de Accijns);
en/of
- het invoeren en/of doorvoeren en/of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben van vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde waren (te weten sigaretten);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018 te Boskoop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk accijnsgoederen, te weten (circa) 174.700 stuks sigaretten (AMB-023 aanv), althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
4.
hij op of omstreeks 19 februari 2018 te Boskoop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) contant geldbedrag(en) van totaal 17.660 euro (AMB-023B) en/of 17.281 euro (AMB-024), althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) contant geldbedrag(en) van totaal 17.660 euro (AMB-023B) en/of 17.281 euro (AMB-024), althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen genoemd op de beslaglijst worden onttrokken aan het verkeer.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak criminele organisatie
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, dient eerst vast komen te staan dat er sprake is van een dergelijke organisatie. Volgens vaste jurisprudentie moet onder een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van de organisatie gericht is op het plegen van misdrijven. De inhoud van het dossier wijst er zonder meer op dat de verdachte enige tijd samen met anderen strafbare feiten heeft gepleegd. Evenwel had deze interactie de vorm van een handelsrelatie waarbij de ene persoon optrad als koper en de andere als verkoper. Zo werden er bestellingen geplaatst en werd er onderling onderhandeld over de prijs en hoeveelheid sigaretten die geleverd zou worden. Hierbij waren koper en verkoper niet aan elkaar gebonden en werd er door de koper bij verschillende verkopers gekocht en verkocht verkoper andersom ook aan verschillende kopers. Een hoge mate van willekeurigheid in het “wie met wie zaken deed” is kenmerkend voor de wijze van interactie tussen de verschillende verdachten. Het hof acht deze vorm van samenwerken onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld. Te meer nu ook niet is gebleken van andere aanwijzingen die erop duiden dat de verdachte met zijn medeverdachten een samenwerkingsverband vormde zoals bedoeld in artikel 140 Sr. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
(Schuld)witwassen
Volgens vaste jurisprudentie kan witwassen — van in dit geval een tweetal tenlastegelegde geldbedragen — bewezen worden geacht, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt daarbij op de weg van het openbaar ministerie om zodanige feiten en omstandigheden aan te dragen. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een dergelijk vermoeden rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de (legale) herkomst van deze geldbedragen.
Gebleken is dat de verdachte een bedrag van bijna
€ 35.000,- in contanten voorhanden had, deels bestaande uit in het reguliere betalingsverkeer ongebruikelijke coupures (te weten biljetten van € 500, € 200 en € 100). De ervaring leert dat deze coupures voornamelijk in het
criminele circuit worden gebruikt. Voorts is gebleken dat dit geldbedrag afkomstig was van [medeverdachte 4], een medeverdachte en inmiddels onherroepelijk veroordeelde in dit onderzoek naar de handel in onveraccijnsde sigaretten. Op grond van het bovenstaande acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld, genoemd in de tenlastelegging, uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dat niet het geval is.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kunnen worden aangemerkt. Evenmin kunnen die verklaringen, zoals door de verdediging kennelijk is beoogd, leiden tot een geslaagd beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond, waardoor de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het volledige bedrag van [medeverdachte 4] heeft ontvangen om op 19 februari 2018 sigaretten mee te betalen. Vervolgens heeft de verdachte voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het volledige bedrag aan hemzelf toebehoorde en afkomstig was uit andere activiteiten, zijnde een ander eigen misdrijf. De verdachte heeft evenwel niet nader willen concretiseren uit welke activiteiten het geld afkomstig was en heeft voorts geen enkel aanknopingspunt willen geven aan de hand waarvan zijn verklaring kan worden geverifieerd. Gelet op het dusdanig late tijdstip waarop de verdachte deze verklaring heeft afgelegd en het ontbreken van enige nadere concretisering, is zijn verklaring naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het hof ziet voorts geen reden om te twijfelen aan verdachtes eerste verklaring, inhoudende dat het geldbedrag van [medeverdachte 4] afkomstig was voor de aankoop van sigaretten, gelet op het feit dat deze gang van zaken passend is bij de transactie, waarover de verdachte in eerste aanleg heeft verklaard. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft dan ook onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit redelijkerwijs moest vermoeden. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde schuldwitwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 februari 2018 te Boskoop,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, meermalen, althans eenmaal,opzettelijk accijnsgoederen, te weten
(circa
) 174.700173.36stuks sigaretten
(AMB-023 aanv), althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
4.
hij op
of omstreeks19 februari 2018 te Boskoop,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) contant geldbedrag(en) van totaal 17.660 euro (AMB-023B) en/of 17.281 euro (AMB-024), althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,

en/of

b) (telkens) een of meervoorwerpen, te weten
(een)contant
egeldbedrag
(en
)van totaal 17.660 euro
(AMB-023B)en
/of17.281 euro
(AMB-024), althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij
en/of zijn mededader(s) wist(en), althansredelijkerwijs moest
(en)vermoeden, dat bovenomschreven
goed(eren) en/ofgeldbedrag
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit het opsporingsonderzoek van de FIOD onder de naam Watercypres is naar voren gekomen dat in 2017 en 2018 grote partijen sigaretten zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit het buitenland naar Nederland werden gesmokkeld. Deze onveraccijnsde sigaretten werden veelal opgeslagen in loodsen en van daaruit ver beneden de reguliere prijs verhandeld dan wel direct doorverkocht aan supermarkten, waar de sigaretten aan de consument werden verkocht. Door deze illegale handel werd de accijnsverplichting ontdoken en is de Nederlandse Staat voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
Daarnaast ondermijnt de illegale handel in sigaretten het met de accijnsheffing beoogde doel om roken te ontmoedigen en is voorts sprake van oneerlijke concurrentie ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan de verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen.
De verdachte heeft met het opzettelijk voorhanden hebben van grote hoeveelheden van deze sigaretten een bijdrage geleverd aan de illegale handel daarin en daarmee de overheid en de samenleving benadeeld.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een bedrag van circa € 35.000,-. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast.
Deze feiten rechtvaardigen daarom in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter aanleiding te kiezen voor een andere, lichtere strafmodaliteit en overweegt daartoe als volgt.
In verband met deze strafzaak heeft de Belastingdienst aan de verdachte een naheffingsaanslag accijns ter hoogte van circa € 31.000,-, opgelegd. Alhoewel de naheffingsaanslag niet is aan te merken als een punitieve sanctie, ziet het hof in dit geval aanleiding deze omstandigheid mee te wegen in de beoordeling van de strafmaat.
Het hof neemt ook in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn van berechting in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu deze termijn in eerste aanleg met ruim 5 maanden en in hoger beroep met ruim 14 maanden is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de hoogte van de op te leggen straf als nader aan te geven.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gezien ten slotte de door de verdachte in hoger beroep naar voren gebrachte overige persoonlijke omstandigheden, acht het hof niet passend dat de verdachte in het kader van deze strafzaak opnieuw wordt gedetineerd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 220 uren alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De overschrijding van de redelijke termijn is in deze straf in die zin verdisconteerd dat zonder de overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf zou zijn opgelegd van 240 uren.
De in hoger beroep op te leggen straf valt daarmee aanzienlijk lager uit dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Daarbij dient te worden bedacht dat het hof de verdachte vrijspreekt van deelneming aan een criminele organisatie en daarmee substantieel minder bewezen verklaart dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Beslag
Het hof zal ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen genoemd onder 2 tot en met 8 en 12 op de beslaglijst – te weten de sigaretten, documenten en het mes – de onttrekking aan het verkeer gelasten, nu de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot en met behulp van voornoemde voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
sigaretten, documenten en mes.
Dit arrest is gewezen door mr. T.J. Sleeswijk Visser,
mr. A.L. Frenkel en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 november 2023.