ECLI:NL:GHDHA:2023:214

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
200.304.289/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de afwerking van een buitenmuur en de verwijdering van een camera en buitenlamp

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, gaat het om de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die eerder tussen partijen is gesloten. De centrale vraag is of de gemaakte afspraken betrekking hebben op de afwerking van de gehele buitenmuur van de uitbouw van de verweerder of slechts op het bovenste deel daarvan. Daarnaast is er een geschil over de verplichting van de appellante om een camera en een buitenlamp te verwijderen, en of zij lasterlijke brieven heeft verstuurd. Het hof heeft geoordeeld dat de afspraak in de vaststellingsovereenkomst betrekking heeft op de gehele muur en dat de camera en buitenlamp verwijderd moeten worden. De appellante had in hoger beroep de vorderingen van de verweerder bestreden, maar het hof heeft de eerdere uitspraak van de kortgedingrechter bekrachtigd. De procedure in hoger beroep omvatte verschillende stukken, waaronder de dagvaarding en eerdere arresten. De feiten zijn dat partijen buren zijn en in 2019 een kortgedingprocedure hebben gevoerd over geschilpunten, waarbij een minnelijke regeling is bereikt. De appellante heeft in een brief aan de rechtsbijstandsverzekeraar van de verweerder vermoedens van misbruik en fraude gemeld, wat heeft geleid tot de beschuldiging van laster. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante onrechtmatig heeft gehandeld door lasterlijke brieven te versturen en dat de vorderingen van de verweerder terecht zijn toegewezen. De appellante is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.304.289/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/619274 / KG ZA 21/979
Arrest in het incident en in de hoofdzaak (kort geding) van 7 februari 2023
in de zaak van

1.[appellante] ,

2. [appellant] ,
wonend in [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. Jhingoer, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.[verweerster] ,

2. [verweerder] ,
wonend in [woonplaats] ,
verweerders,
advocaat: mr. M. Karel, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante] c.s. (vrouwelijk enkelvoud) en [verweerster] c.s. (vrouwelijk enkelvoud).

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen zijn buren van elkaar. Deze zaak gaat over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die zij eerder hebben gesloten: heeft de daarin gemaakte afspraak betrekking op de afwerking van de gehele buitenmuur van de uitbouw van [verweerster] c.s. of slechts van het bovenste deel daarvan? Ook is de vraag of [appellante] c.s. een camera en een buitenlamp moet verwijderen en of zij lasterlijke brieven heeft verstuurd.
1.2
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kortgedingrechter dat de afspraak betrekking heeft op de gehele muur, dat de camera en buitenlamp van [appellante] c.s. verwijderd moeten worden en dat zij geen lasterlijke brieven mag sturen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 14 december 2021, waarmee [appellante] c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kortgedingrechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2021;
  • het arrest van dit hof van 15 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 april 2022;
  • de memorie van grieven tevens incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en eisvermeerdering van [appellante] c.s., met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad tevens conclusie van antwoord in de eisvermeerdering;
  • de memorie van antwoord van [verweerster] c.s., met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen zijn buren. [verweerster] c.s. heeft op enig moment een uitbouw gerealiseerd aan de achterzijde van haar woning. Tussen de percelen staat (ook langs de zijmuur van de uitbouw) een mandelige schutting.
3.2
Partijen hebben in 2019 een kortgedingprocedure gevoerd over een aantal geschilpunten, onder meer naar aanleiding van de plaatsing van de uitbouw. In die procedure hebben partijen bij de mondelinge behandeling in hoger beroep op 4 september 2020 een minnelijke regeling bereikt, die is vastgelegd in een proces-verbaal. De inhoud daarvan luidt (voor zover hier relevant) als volgt:
“1. Partij [appellante] trekt uiterlijk binnen vier weken na heden de bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de vergunningverlening rond de uitbouw van partij [verweerster] in. Dit betekent dat ook de procedures omtrent het handhavingsverzoek ter zake binnen vier weken na heden worden ingetrokken door [appellante] .
2. Partij [verweerster] zorgt dat de thans bestaande camera wordt vervangen door een camera zonder geluidsfuncties althans dat bij de bestaande camera de geluidsfunctie definitief wordt verwijderd. De camera mag op de huidige plaats aan de schutting blijven hangen. Partij [verweerster] zorgt ervoor dat dit uiterlijk binnen drie maanden na heden zal gebeuren. Zodra de camera is vervangen of geplaatst zal partij [verweerster] aan partij [appellante] gelegenheid geven om de camera ter plaatse te inspecteren.
3. Partijen zoeken samen in overleg een aannemer. Deze aannemer zal opdracht krijgen om de partijen bekende buitenmuur aan de zijde van de uitbouw (…) te voorzien van steenstrips, althans een gelijkwaardige in overleg tussen partijen uit te zoeken afwerking. [appellante] geeft nu reeds toestemming aan de alsdan in te schakelen aannemer de werkzaamheden aan die buitengevel vanaf haar terrein te verrichten. Partijen streven ernaar om de aannemer zo snel mogelijk te benaderen en wel in die zin dat uiterlijk binnen een jaar na heden de betreffende aannemer de steenstrips zal aanbrengen. Partijen spreken af dat niet aannemer Maatwerk voor deze werkzaamheden zal worden ingeschakeld. De kosten voor het aanbrengen van deze steenstrips zullen door partijen ieder voor de helft worden gedragen. (…)”
3.3
[appellante] heeft op 30 augustus 2021 een brief geschreven aan de rechtsbijstandsverzekeraaar van [verweerster] met als onderwerp “melding vermoeden van misbruik en fraude”. Daarin heeft [appellante] beschreven dat [verweerster] omstreeks maart/april 2021 bij het aanmelden van een nieuwe zaak aan de verzekeraar “vermoedelijk (…) bewust relevante informatie [heeft] achtergehouden”, namelijk dat [verweerster] in het in de vorige alinea beschreven proces-verbaal onder punt 8 van de daarin opgenomen minnelijke regeling had getekend voor finale kwijting. Ook heeft zij in de brief vermeld dat [verweerster] en [verweerder] uit elkaar zijn en dat [verweerster] in april/mei 2021 een andere woning heeft betrokken.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerster] c.s. heeft [appellante] c.s. gedagvaard en gevorderd [appellante] c.s., voor zover in hoger beroep nog van belang, te veroordelen om:
mee te werken aan het afwerken van de gehele buitenmuur van de uitbouw met steenstrips, waarbij zij medewerking moet verlenen aan het tijdelijk demonteren van (een deel van) de mandelige schutting en de uitvoering van de werkzaamheden vanaf haar terrein en waarbij de kosten door ieder van partijen voor de helft worden gedragen;
de buitenlamp aan haar gevel te verwijderen;
de camera te verwijderen die gericht is op de tuin van [verweerster] c.s.;
het versturen van brieven en/of e-mails uit eigen naam aan derden met daarin smadelijke en/of lasterlijke beweringen over [verweerster] c.s. te staken en gestaakt te houden;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2
[appellante] c.s. heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie):
[verweerster] c.s. te veroordelen tot het vervangen van haar camera voor een model dat geen geluid kan opnemen, dan wel tot het definitief onklaar maken van de geluidsfunctie van haar camera;
[verweerster] c.s. te verbieden een camera met geluidsfunctie te installeren binnen vijf meter van de erfgrens van [appellante] c.s.;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.3
De kortgedingrechter heeft de hiervoor weergegeven vorderingen van [verweerster] c.s. toegewezen, de vorderingen van [appellante] c.s. afgewezen en [appellante] c.s. in de kosten in conventie en in reconventie veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] c.s. vordert:
  • in het incident: schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat er eindarrest is gewezen;
  • in de hoofdzaak: afwijzing van de vorderingen van [verweerster] c.s. en toewijzing van haar eigen vorderingen. [appellante] c.s. heeft haar eis vermeerderd en vordert daarnaast (een verklaring voor recht) dat [verweerster] c.s. onmiddellijk stopt met conflictgedrag op straffe van een dwangsom en dat [verweerster] c.s. voordat zich een mogelijk conflict zal voordoen eerst in overleg zal treden en constructief zal meewerken aan een oplossing in het bijzijn van een mediator alvorens [verweerster] c.s. haar rechtsbijstandsverzekering zal aanwenden. Ook vordert zij (een verklaring voor recht) dat vóór de mede-eigenaar van de mandelige zaak begint met het aanbrengen van het werk, deskundigen zullen vaststellen op welke wijze dit kan geschieden zonder nadeel voor de mandelige schutting of voor bevoegd aangebrachte werken. Ten slotte vordert [appellante] c.s. dat [verweerster] c.s. (naar het hof begrijpt:) wordt bevolen te dulden dat het stuk muur dat boven de schutting uitsteekt afgewerkt zal gaan worden door [appellante] c.s. zonder inmenging van [verweerster] c.s.
5.2
[verweerster] c.s. heeft zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. In de hoofdzaak heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van de (gewijzigde) vorderingen van [appellante] c.s. en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

6.Beoordeling in hoger beroep

Incident

6.1
Het hof zal vandaag beslissen in de hoofdzaak. Dit betekent dat [appellante] c.s. geen belang heeft bij haar incidentele vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
Hoofdzaak
6.2
Voor zover [appellante] c.s. klaagt over de feitenvaststelling geldt dat het hof de feiten – voor zover nodig – opnieuw heeft vastgesteld. Tot vernietiging van het vonnis kan dit niet leiden, zodat [appellante] c.s. geen belang heeft bij haar grief op dit punt.
a) uitleg vaststellingsovereenkomst (grieven 1 en 2)
6.3
Volgens [appellante] c.s. heeft de kortgedingrechter ten onrechte geoordeeld dat met de woorden
“de partijen bekende buitenmuur aan de zijde van de uitbouw”in de vaststellingsovereenkomst wordt gedoeld op de gehele muur. [appellante] c.s. heeft aangevoerd dat het proces-verbaal niet expliciet voorschrijft welk stuk muur afgewerkt moet worden maar dat partijen daar zelf invulling aan hadden kunnen geven door samen in overleg te gaan. Bovendien was er geen twijfel over welk stuk muur moest worden afgewerkt omdat het verzoek tot afwerking uitsluitend van de zijde van [appellante] c.s. kwam. [verweerster] c.s. heeft zelf geen enkele hinder of zelfs maar zicht op de onafgewerkte buitenmuur. Een wens tot afwerking van de gehele buitenmuur van de zijde van [appellante] c.s. zou hoogst onlogisch zijn omdat:
1) [appellante] c.s. daar zelf geen enkele baat bij heeft: het onderste deel van de buitenmuur is voor haar niet zichtbaar;
2) [appellante] c.s. daar duidelijk hinder van zou ondervinden: afwerking van het deel van de buitenmuur achter de schutting is fysiek onmogelijk zonder hetzij de schutting aan te tasten hetzij een deel van de buitenmuur af te frezen of een combinatie van beide (en [verweerster] c.s. was meer dan bekend met het feit dat [appellante] c.s. geen enkele aantasting van de mandelige schutting wenste);
3) [appellante] c.s. uit coulance en als vriendelijke geste [verweerster] c.s. had aangeboden de helft van de kosten van het aanbrengen van steenstrips te vergoeden en zij niet wil meebetalen aan voor haar onzichtbare, volstrekt overbodige steenstrips achter de schutting waarbij ook nog de mandelige schutting blijvend aangetast zou worden.
De voorzieningenrechter heeft voorts miskend dat de bouwkundige definitie van “buitenmuur” het van buitenaf zichtbare deel van de muur is, in dit geval dus het bovenste deel dat boven de schutting uitsteekt. [appellante] c.s. heeft verder nog betoogd dat de noodzaak ontbreekt om de gehele gevel af te werken.
6.4
Het hof overweegt als volgt. De letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst kan naar normaal taalgebruik niet anders worden uitgelegd dan dat deze ziet op de gehele buitenmuur. Er zijn immers geen beperkingen ten aanzien van de muur opgenomen. Met de kortgedingrechter is het hof van oordeel dat, als het de uitdrukkelijke bedoeling van partijen was geweest om de afwerking uitsluitend te laten zien op het bovenste deel, het voor de hand had gelegen dat dit in het proces-verbaal was vastgelegd. [verweerster] c.s. heeft verder nog gewezen op een brief van 9 februari 2021 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) waarin [appellante] c.s. heeft gevraagd of de muur afgewerkt kan worden tot de bovenkant van de schutting. Dat wijst er op dat ook [appellante] c.s. er aanvankelijk van uitging dat partijen hadden afgesproken dat de gehele muur zou worden afgewerkt. Daarbij komt dat [verweerster] c.s. in de oorspronkelijke bouwplannen een geïsoleerde spouwmuur met aan de buitenzijde bakstenen wilde plaatsen (in welk geval [appellante] c.s. geen kosten zou hebben gehad) maar dat [appellante] c.s. zich daartegen heeft verzet. Pas later heeft [appellante] c.s. aangegeven dat zij (toch) afwerking van de muur wenste. Dat partijen in het kader van een minnelijke regeling de kosten van afwerking van de gehele muur hebben verdeeld, is in dat licht bezien ook niet onlogisch.
Verder is het juist dat voor de afwerking van de gehele buitenmuur een deel van de mandelige schutting tijdelijk zal moeten worden gedemonteerd. Dat hoeft echter naar het voorlopig oordeel van het hof nog niet zonder meer te betekenen dat de schutting zal worden aangetast. Voor zover [appellante] c.s. heeft gesteld dat zij ook geen demontage van de schutting wilde, geldt dat dit niet uit de vaststellingsovereenkomst kan worden afgeleid, terwijl wel is afgesproken dat [appellante] c.s. toestemming verleent aan de aannemer om vanaf haar terrein werkzaamheden te verrichten.
De (door [verweerster] c.s. betwiste) stelling van [appellante] c.s. dat er na het aanbrengen van de steenstrips geen plek meer zou zijn voor terugplaatsing van een deel van de mandelige schutting is onvoldoende vast komen te staan en zal mede afhankelijk zijn van de nog te kiezen dikte van de steenstrips. Het beroep op art. 5:67 lid 2 BW faalt omdat de schutting niet een mandelige scheidsmuur is als bedoeld in dat artikel. Tot slot geldt dat [verweerster] c.s., ook al heeft zij geen zicht op de muur, wel degelijk belang heeft bij afwerking van de gehele buitenmuur. Niet alleen geldt dat belang vanuit esthetisch oogpunt voor het geval in de toekomst ooit een andere schutting wordt geplaatst, maar [verweerster] c.s. heeft ook voldoende onderbouwd dat er bij een gedeeltelijke afwerking van de muur vochtproblemen kunnen ontstaan bij de horizontale overhang waar in dat geval de afwerking zou ophouden.
b) tuinverlichting (grief 3)
6.5
Volgens [appellante] c.s. heeft de kortgedingrechter ten onrechte geoordeeld dat sprake is van onrechtmatige lichthinder. De door [appellante] c.s. nieuw opgehangen lamp is onderdeel geweest van de tussen partijen gemaakte afspraken. Verder ziet de door de omgevingsdienst West Holland als maatstaf gebruikte Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde niet op particuliere verlichting, maar op bedrijfsverlichting. De lamp is bovendien inmiddels zodanig afgesteld dat [verweerster] c.s. daar geen hinder van kan ervaren. [appellante] c.s. vindt het buitenproportioneel dat zij haar tuin niet mag verlichten, omwille van de veiligheid.
6.6
Nu tussen partijen vast staat dat de lamp is opgehangen nadat het proces-verbaal is opgemaakt en daarin geen specifieke afspraken zijn gemaakt over buitenverlichting, kan niet worden aangenomen dat ook deze lamp onderdeel uitmaakte van de vaststellingsovereenkomst. [verweerster] c.s. heeft met het rapport van de omgevingsdienst West Holland voldoende onderbouwd dat de grenswaarde van de verlichtingssterkte in de avondperiode door [appellante] c.s. ver wordt overschreden en dat sprake is van onrechtmatige lichthinder. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom een lamp van een woning (in een stedelijk woongebied) meer licht zou mogen uitstralen dan een lamp van een bedrijf. [verweerster] c.s. heeft tot slot weersproken dat de huidige afstelling van de buitenlamp geen hinder oplevert zodat voorshands niet aannemelijk is dat er gelet op de volgens het rapport waargenomen lichtsterkte geen hinder (meer) is. Met de kortgedingrechter is het hof dan ook van oordeel dat de buitenlamp van de gevel verwijderd moet worden. Dat laat overigens onverlet dat [appellante] c.s. in het kader van de veiligheid haar tuin mag verlichten, zolang er maar geen onrechtmatige lichthinder voor [verweerster] c.s. ontstaat.
c) camera [appellante] c.s. (grief 4)
6.7
Volgens [appellante] c.s. is er geen enkel bewijs dat haar camera het erf van [verweerster] c.s. zou filmen of heeft gefilmd. Zij heeft belang bij plaatsing van de camera op de eerste verdieping omdat dan – anders dan bij plaatsing op de begane grond - haar gehele perceel kan worden beveiligd. Bovendien heeft [verweerster] c.s. ook een (slimme) camera met zicht op de keukendeur van [appellante] c.s. Een minder ingrijpende oplossing zou volgens [appellante] c.s. zijn dat er gewoon afspraken worden gemaakt over plaatsing van camera’s en de controle op de plaatsing.
6.8
Het hof volgt het betoog van [appellante] c.s. niet. [verweerster] c.s. heeft onder verwijzing naar productie 3 (eerste foto) van [appellante] c.s. gemotiveerd aangegeven dat de gehele tuin van [appellante] c.s. in beeld is als de camera op de begane grond aan de gevel in de hoek aan de zijde van de uitbouw van [verweerster] c.s. wordt geplaatst. De omstandigheid dat [verweerster] c.s. ook een camera heeft, vormt geen rechtvaardiging voor behoud door [appellante] c.s. van de camera op de eerste verdieping. Het hof ziet ook geen ruimte voor een minder ingrijpende oplossing voor een camera op de eerste verdieping en meent dat beide partijen nu meer baat hebben bij duidelijkheid. Grief 4 slaagt dus niet.
d) lasterlijke brieven (grief 5)
6.9
Volgens [appellante] c.s. is er geen sprake van laster omdat [appellante] bij het schrijven van haar brief aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [verweerster] van 30 augustus 2021 goede gronden had om aan te nemen dat haar vermoeden van misbruik en fraude gerechtvaardigd was. Niet is komen vast te staan dat zij willens en wetens informatie deelde met de verzekeraar waarvan zij kon of had moeten weten dat deze niet in overeenstemming met de waarheid was. Het melden van mogelijke verzekeringsfraude dient een publiek belang en dat zou [appellante] c.s. dan ook vrij moeten staan. De kortgedingrechter heeft ten onrechte ook [appellant] veroordeeld, terwijl de brief aan Achmea aantoonbaar alleen van [appellante] afkomstig is, zo betoogt nog steeds [appellante] c.s.
6.1
Het hof is voorshands van oordeel dat de brief aan de verzekeraar wel degelijk als lasterlijk kan worden aangemerkt. Er is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet bij [appellante] nu zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de informatie die zij deelde met de verzekeraar onjuist zou zijn. [appellante] heeft bovendien niet alleen in het publiek belang gehandeld maar ook in haar eigen belang. Zij wilde immers kennelijk (ook) beletten dat [verweerster] gebruik kon maken van haar rechtsbijstandsverzekeraar, met gevolgen ook voor [verweerder]. Ook voor zover de grief is gericht tegen de medeveroordeling van [appellant] kan deze niet slagen. Indien enkel een verbod aan [appellante] zou worden opgelegd zou zij dit gemakkelijk kunnen omzeilen door de brieven te blijven redigeren en te ondertekenen als [appellant] of door deze laatste te laten ondertekenen. Ook grief 5 faalt dus.
e) dwangsom (grief 6)
6.11
[appellante] c.s. heeft zich verzet tegen oplegging van een dwangsom. Volgens haar is oplegging daarvan alleen redelijk als wordt verwacht dat geen gehoor zal worden gegeven aan het vonnis, terwijl [appellante] c.s. meteen alle vonnissen heeft uitgevoerd. In dit geval kan juist worden verwacht dat [verweerster] c.s. de opgelegde dwangsommen zal gaan misbruiken om [appellante] c.s. in dit voortdurende burenconflict te intimideren.
6.12
Het hof overweegt als volgt. De rechter heeft een grote vrijheid bij het opleggen van een dwangsom, die is bedoeld als een prikkel tot nakoming van een vonnis. De enkele toezegging dat een veroordeling zal worden nagekomen, is onvoldoende om van het opleggen van een dwangsom af te zien. Dat er door [verweerster] c.s. misbruik zal worden gemaakt van de dwangsommen is vooralsnog onvoldoende komen vast te staan. Daarnaast heeft [appellante] c.s., na meermaals daartoe te zijn opgeroepen, steeds geweigerd uitvoering te geven aan de hiervoor onder 3.2 beschreven minnelijke regeling, zoals het hof die in dit arrest heeft uitgelegd. Mocht er tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of er al dan niet dwangsommen zijn verbeurd, dan kunnen zij dit in een executiegeschil aan de orde stellen. Grief 6 faalt.
f) geluidsfunctie camera [verweerster] c.s. (grief 8)
6.13
Volgens [appellante] c.s. heeft de kortgedingrechter ten onrechte overwogen dat [verweerster] c.s. de afspraak dat bij de bestaande camera de geluidsfunctie definitief wordt verwijderd al is nagekomen. Volgens [appellante] c.s. is de camera na deze inspectie misschien wel vervangen. [appellante] c.s. vordert in redelijkheid vervanging van de camera omdat zij geen gelegenheid krijgt om de camera te inspecteren.
6.14
Zoals uit het rapport van EA Technical Solutions van 30 november 2020 (productie 10 bij brief van 12 november 2021 van [appellante] c.s.) kan worden afgeleid, is vastgesteld dat de “Ring cam” definitief geen geluidsopnames meer kan maken omdat de kabel is doorgeknipt. Daarmee heeft [appellante] c.s. de mogelijkheid gehad om de camera te laten inspecteren. [verweerster] c.s. heeft betwist dat er daarna nog wijzigingen zijn aangebracht of dat de camera is vervangen. [appellante] c.s. heeft haar stelling ook niet (nader) onderbouwd. De als productie 12 overgelegde foto is daarvoor in elk geval onvoldoende. Grief 8 kan dus niet slagen en de vordering die in de grief besloten ligt is niet toewijsbaar.
g) verbod voor [verweerster] c.s. om een camera met geluidsfunctie te plaatsen (grief 9)
6.15
[appellante] c.s. klaagt dat de kortgedingrechter ten onrechte haar vordering in reconventie onder 2) heeft afgewezen op de grond dat zij die vordering niet zou hebben onderbouwd. Deze grief faalt omdat [appellante] c.s. er niet op heeft gewezen waar die onderbouwing in eerste aanleg stond en die onderbouwing ook in hoger beroep niet heeft gegeven.
Vermeerdering van eis
6.16
Voor zover [appellante] c.s. verklaringen voor recht heeft gevorderd, zijn deze niet toewijsbaar omdat daarvoor in kort geding geen plaats is. Ook overigens is de vordering tot het stoppen met conflictgedrag niet toewijsbaar omdat deze onvoldoende specifiek is. Een toelichting op de vordering ontbreekt terwijl het begrip “conflict” niet eenduidig is en voor velerlei uitleg vatbaar. De vordering tot het aanstellen van deskundigen is eveneens ongespecificeerd, niet onderbouwd en in strijd met de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst en daarom niet toewijsbaar.
6.17
Wat de vordering betreft tot het dulden dat het stuk muur dat boven de schutting uitsteekt zonder inmenging van [verweerster] c.s. door [appellante] c.s. zal worden afgewerkt, voert [appellante] c.s. aan dat [verweerster] c.s. aantoonbaar niet met haar heeft willen overleggen om snel een aannemer te zoeken, over wat voor soort afwerking op de muur moet komen en over de mandelige schutting. Daar [verweerster] c.s. eigenaar zal worden van de steenstrips is het volgens [appellante] c.s. redelijk dat [verweerster] c.s. de kosten hiervan volledig draagt.
6.18
[appellante] c.s. miskent met deze vordering dat de afspraken zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst nog onverkort van toepassing zijn tussen partijen. Toewijzing van de vordering zou lijnrecht ingaan tegen deze afspraken. Ook als juist zou zijn dat er geen overleg mogelijk is geweest – hetgeen overigens door [verweerster] c.s. is betwist – is die enkele omstandigheid voorshands onvoldoende om van de gemaakte afspraken af te wijken.
Bewijsaanbiedingen
6.19
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat in kort geding in beginsel geen ruimte is voor bewijslevering.
Conclusie en proceskosten (grief 7)
6.2
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] c.s. niet slaagt en dat de nieuwe vorderingen van [appellante] c.s. niet toewijsbaar zijn. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen en die vorderingen afwijzen. Dat betekent dat [appellante] c.s. terecht in de kosten van de eerste aanleg is veroordeeld, zodat ook grief 7 faalt. Het hof zal [appellante] c.s. ook veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, zowel in het incident als in de hoofdzaak.

7.Beslissing

Het hof:
in het incident:
- wijst de vordering af;
in de hoofdzaak:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kortgedingrechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2021;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak en in het incident:
- veroordeelt [appellante] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op € 343,-- aan griffierecht en € 2.957,50 aan salaris voor de advocaat (2,5 punten x tarief II) en op € 163,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan deze proceskostenveroordeling is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak, respectievelijk, wat de verhoging met € 85,-- betreft, na de dag van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag van voldoening;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers, H.M.H. Speyart van Woerden en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.