ECLI:NL:GHDHA:2023:212

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
200.300.643/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarigen na vernietiging eerdere beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkinderen, de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank had eerder, op 15 juni 2021, een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder van de minderjarigen was het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in deze beschikking het hoger beroep van de moeder toegewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd. Dit betekent dat er geen omgangsregeling meer is tussen de grootmoeder en de minderjarigen.

De zaak kwam voor het hof nadat de moeder had aangevoerd dat omgang met de grootmoeder niet in het belang van de minderjarigen was. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen geen contact willen met de grootmoeder en dat de grootmoeder haar verweer niet langer voerde. De bijzondere curator, die was benoemd in een eerdere tussenbeschikking, heeft ook geadviseerd dat contact tussen de grootmoeder en de minderjarigen op dit moment niet haalbaar is. Het hof heeft de belangen van de minderjarigen vooropgesteld en geconcludeerd dat het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling af te wijzen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de wens van de grootmoeder om contact te hebben, maar deze wens niet kan prevaleren boven het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.300.643/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-1221
zaaknummer rechtbank : C/09/612320
beschikking van de meervoudige kamer van 11 januari 2023
inzake
[moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. Arslaner te Den Haag,
tegen
[grootmoeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. C.M. Emeis te Den Haag.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. Stichting Jeugdbescherming west, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2. [bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te Leiden,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarigen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak over de omgang tussen de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de grootmoeder moederszijde (hierna: de grootmoeder). De rechtbank Den Haag heeft in een beschikking van 15 juni 2021 (hierna: de bestreden beschikking) een omgangsregeling vastgesteld tussen de grootmoeder en de minderjarigen. De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij vindt het niet in het belang van de minderjarigen om omgang te hebben met de grootmoeder.
1.2
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van de moeder toe en vernietigt de bestreden beschikking. Dat betekent dat niet langer sprake zal zijn van een omgangsregeling tussen de minderjarigen en de grootmoeder. Het hof legt verderop in deze beschikking uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in een beschikking van 19 oktober 2022 (hierna: de tussenbeschikking)
[bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voor het verloop van het geding verwijst het hof naar de tussenbeschikking, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
2.2
Bij het hof is na de tussenbeschikking nog een brief van de gecertificeerde instelling van 3 oktober 2022 met bijlagen binnengekomen op 8 november 2022.
2.3
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de grootmoeder moederszijde;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de gi] ;
  • de bijzondere curator.
De raad is niet verschenen, zoals aangekondigd bij brief van 3 februari 2022. Ook de grootmoeder is niet verschenen. Haar advocaat heeft het hof bij aanvang van de mondelinge behandeling medegedeeld dat zij de zitting wegens ziekte niet kan bijwonen.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bijzondere curator op 9 november 2022 een verslag heeft toegestuurd aan het hof, maar dat het hof dit om onbekende redenen niet heeft ontvangen. De bijzondere curator heeft ter zitting daarom alsnog een exemplaar van het verslag aan het hof overgelegd. Tevens heeft zij haar conclusie mondeling toegelicht. De overige partijen en belanghebbenden hebben verklaard het verslag wel al voorafgaand aan de zitting te hebben ontvangen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats 2] (hierna: [minderjarige 2] );
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen verblijven feitelijk in een gezinshuis.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 10 juni 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 18 juni 2021 tot 18 juni 2022. In hoger beroep is gebleken dat de ondertoezichtstelling bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 15 juni 2022 laatstelijk is verlengd tot 18 juni 2023. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter eveneens de aan de gecertificeerde instelling verleende machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 18 oktober 2022.
3.6
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft op 28 juni 2019 een omgangsregeling vastgesteld tussen de minderjarigen en de grootmoeder, inhoudende dat er om de week telefonisch contact is en eenmaal in de zes weken een bezoekmoment. De tijden hangen af van het verloop van de omgang.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 7 juli 2020 is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering vervangen door Stichting Jeugdbescherming west, regio Haaglanden.
3.8
De omgang tussen de minderjarigen en de grootmoeder was tot aan de bestreden beschikking bepaald op eenmaal in de zes weken van 9.30 uur tot 17.30 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarigen eenmaal in de zes weken van zaterdag 9:30 uur tot zondag 12:00 uur omgang hebben met de grootmoeder, waarbij zij overnachten bij de grootmoeder. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover nodig met verbetering en aanvulling van gronden, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de grootmoeder moederszijde om (uitgebreide) omgang te hebben met de minderjarigen in zijn geheel wordt afgewezen.
4.3
De grootmoeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bevestigen, al dan niet met verbetering van gronden.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Het hof merkt de voormalige gezinshuismoeder van [minderjarige 1] , mevrouw [gezinshuismoeder] , en de voormalige gezinshuisouders van [minderjarige 2] , mevrouw [gezinshuisouder 1] en de heer [gezinshuisouder 2] , niet langer aan als belanghebbenden, omdat de minderjarigen op 18 augustus 2022 zijn overgeplaatst naar een ander gezinshuis. Als gevolg hiervan is geen van de voormalige gezinshuisouders nog aan te merken als ‘degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt’, als bedoeld in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De ontvankelijkheid van de moeder in het hoger beroep
5.2
Op de zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de grootmoeder zich primair op het standpunt gesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij daarbij geen belang meer heeft. Ter toelichting heeft de advocaat van de grootmoeder naar voren gebracht dat de omgang tussen de grootmoeder en de minderjarigen in een beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022 reeds is stopgezet. De moeder stelt daarentegen dat zij wel degelijk een belang heeft bij haar hoger beroep, omdat de grootmoeder blijft proberen indirect contact te zoeken met de minderjarigen, onder meer door het sturen van kaartjes.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Op 15 september 2021, de datum waarop de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking, had zij daarbij een belang. Er was op dat moment immers nog sprake van omgang tussen de grootmoeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook nadat de omgang is stopgezet in maart 2022, heeft de gecertificeerde instelling nog geprobeerd te onderzoeken of de omgangscontacten weer op gang konden worden gebracht. In zoverre had de moeder dus ook een belang bij het voortzetten van haar hoger beroep. Weliswaar zijn de omstandigheden inmiddels veranderd en zijn alle betrokkenen het erover eens dat omgang met de grootmoeder op dit moment niet in het belang van de minderjarigen is, maar dit maakt naar het oordeel van het hof niet dat de moeder niet (meer) kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Daarbij neemt het hof eveneens in aanmerking dat bij de grootmoeder nog altijd een diepe wens bestaat tot omgang met de minderjarigen en dat zij deze wens met regelmaat uit.
5.4
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep.
De bevoegdheid van de kinderrechter (grief 1)
5.5
De moeder heeft aangevoerd dat het verzoek in eerste aanleg behandeld had moeten worden door een rechter van team familie en niet door een kinderrechter van de afdeling jeugd- en zorgrecht. Volgens de moeder was de kinderrechter (naar het hof begrijpt) niet bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. De grootmoeder voert gemotiveerd verweer.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 808 Rv worden zaken betreffende minderjarigen die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt, uitgezonderd die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, behandeld door de kinderrechter. Het inleidende verzoek van de grootmoeder tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen was gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat betreft een verzoek dat bij de rechtbank aanhangig moet worden gemaakt. Het hof gaat daarom voorbij aan de grief van de moeder over de bevoegdheid van de kinderrechter.
De ontvankelijkheid van de grootmoeder in het inleidende verzoek (grief 2)
5.7
Volgens de moeder heeft de kinderrechter ten onrechte aangenomen dat de grootmoeder in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat en dat zij ontvankelijk is in haar verzoek. De moeder ontkent dat de grootmoeder altijd een stabiele factor zou zijn geweest in het leven van de minderjarigen. De grootmoeder betwist de stellingen van de moeder en stelt dat wel degelijk sprake is van family life tussen haar en de minderjarigen. Zij verwijst naar hetgeen zij in haar inleidende verzoekschrift heeft gesteld.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarigen en de grootmoeder. Uit de overgelegde stukken volgt dat de grootmoeder in het verleden meer dan gemiddeld contact heeft gehad met de minderjarigen. De minderjarigen hebben zelfs een tijd bij haar verbleven. De moeder ontkent dat ook niet. Zij ontkent slechts dat de minderjarigen bij de grootmoeder hebben ‘gewoond’. Bovendien was ook in de periode voorafgaand aan het indienen van het inleidende verzoek al lange tijd sprake van een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarigen. De minderjarigen gaven destijds aan graag contact te willen met de grootmoeder.
5.9
Op grond van het voorgaande is het hof – net als de rechtbank – van oordeel dat de grootmoeder moederszijde ontvankelijk is in haar inleidende verzoek.
De omgang (grief 3)
Het juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het inleidende verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling vast te leggen tussen haar en de minderjarigen, vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.11
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.12
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Het oordeel van het hof
5.13
Anders dan ten tijde van de bestreden beschikking en ten tijde van de indiening van het hoger beroep, is er op dit moment geen enkele vorm van contact tussen de grootmoeder en de minderjarigen. De rechtbank Den Haag heeft op 1 maart 2022 de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling met onmiddellijke ingang stopgezet omdat de omgang op dat moment niet langer op een voor de minderjarigen onbelaste en veilige wijze kon plaatsvinden. De minderjarigen hebben de grootmoeder sindsdien niet meer gezien. Op de zitting in hoger beroep is met partijen gesproken over de huidige stand van zaken en ieders visie daarop. Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft de bijzondere curator hierover gesprekken gevoerd met alle betrokkenen. Haar conclusie naar aanleiding van deze gesprekken is dat contact tussen de grootmoeder en de minderjarigen op dit moment niet haalbaar lijkt. De bijzondere curator verzoekt daarom namens de minderjarigen geen omgangregeling op te leggen, in welke vorm dan ook. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben allebei duidelijk aan haar aangegeven dat zij geen contact willen met de grootmoeder. Ook de gezinshuismoeder heeft dat van de minderjarigen begrepen. Zoals het er nu naar uitziet, kunnen de minderjarigen op termijn weer bij hun moeder gaan wonen. Het is volgens de bijzondere curator dan ook met name van belang dat de omgang tussen de moeder en de minderjarigen wordt uitgebreid en dat zij samen hun leven kunnen gaan leiden. Mogelijk ontstaat er in de toekomst weer ruimte voor contact tussen de grootmoeder en de minderjarigen, maar dan zal dat wel heel voorzichtig moeten worden opgebouwd.
5.14
De moeder, de gecertificeerde instelling en de grootmoeder hebben ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in voornoemde conclusie van de bijzondere curator. De grootmoeder betreurt weliswaar dat er geen contact is tussen haar en de minderjarigen, maar zij legt zich daarbij nu wel neer. Zij begrijpt ook dat de minderjarigen niet gedwongen kunnen worden als zij geen contact wensen. Wel is zij blij om te horen dat contactherstel in de toekomst niet wordt uitgesloten. De advocaat van de grootmoeder heeft ter zitting namens haar aangegeven dat niet langer verweer wordt gevoerd tegen het hoger beroep.
5.15
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling vast te leggen alsnog afwijzen.
5.16
Tot slot overweegt het hof nog dat ter zitting is gesproken over het versturen van kaartjes en cadeaus aan de minderjarigen door de grootmoeder. Deze post komt niet direct bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terecht, omdat de gecertificeerde instelling de beslissing of deze post wordt doorgestuurd over laat aan de moeder als gezaghebbende ouder. De moeder ervaart dit als belastend. Ter zitting is besproken dat partijen hierover onderling verder zullen spreken. Het hof zal hierover geen beslissing nemen omdat dit punt niet is voorgelegd aan het hof. De advocaat van de grootmoeder heeft daarbij aangegeven dat als een en ander tot grote problemen leidt of tot onrust bij de minderjarigen, hij de grootmoeder in overweging zal geven om daarmee te stoppen. Het hof vindt dat een goed idee en hoopt dat de grootmoeder zich daarbij kan neerleggen. Hoewel haar wens om cadeaus en/of kaartjes te versturen zeer begrijpelijk is, moet worden voorkomen dat opnieuw onrust wordt veroorzaakt bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben beiden aangegeven geen prijs te stellen op kaartjes en/of cadeautjes van de grootmoeder.
5.17
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de grootmoeder moederszijde tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.A.F. Donders, A.E. Sutorius-van Hees en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier en is op 11 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.