ECLI:NL:GHDHA:2023:211

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
2200076922
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van hennepplantage in huurwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee van de drie ten laste gelegde feiten en veroordeeld tot een taakstraf voor het derde feit. Het hof heeft zich gebogen over de vraag of de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad van een hennepplantage in haar voormalige huurwoning. Op 5 juni 2018 heeft de politie de woning van de verdachte betreden en daar een hennepkwekerij aangetroffen met 261 hennepplanten. De verdachte heeft verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van de hennepkwekerij, die was onderverhuurd aan een onbekende man, en dat zij in die periode veel bij een vriendin verbleef vanwege relatieproblemen.

Het hof overweegt dat voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van softdrugs vereist is dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze drugs en dat deze zich binnen haar machtssfeer bevonden. Het hof concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van de hennepplanten. De omstandigheden, waaronder de onderverhuur en het feit dat de verdachte niet in de woning verbleef, leiden tot de conclusie dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als pleger of medepleger van het delict. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000769-22
Parketnummer: 09-193012-19
Datum uitspraak: 10 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 2 april 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Curaçao op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
hij [het hof begrijpt:
zij] op of omstreeks 5 juni 2018 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 261 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf. Aan de verdachte dient een taakstraf te worden opgelegd gelijk aan de uren die zij – ondanks de schorsende werking van het door haar ingestelde hoger beroep - reeds heeft gewerkt, te weten een taakstraf voor de duur van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op 5 juni 2018 is de voormalige huurwoning van de verdachte aan de [straatnaam] te ’s-Gravenhage door de politie betreden en is aldaar een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
In de slaapkamers aan de achterzijde van de woning werden twee kweekruimtes aangetroffen met in totaal 261 hennepplanten.
[ex-partner verdachte], de ex-partner van de verdachte, heeft bij de politie bekend dat de aangetroffen hennepkwekerij van hem was en dat hij die samen met een ander ongeveer 4 weken daarvoor had opgezet.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij niet wist van de hennepkwekerij in haar woning. Het achterste deel van haar woning was onderverhuurd aan een voor haar onbekende man, in haar afwezigheid geregeld door [ex-partner verdachte], en afgeschermd middels een gordijn. Zij verbleef in die periode, waarin zij hoogzwanger was, vanwege relatieproblemen met [ex-partner verdachte] veel bij een vriendin.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben (van softdrugs) in de zin van artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze drugs en dat deze drugs zich binnen haar machtssfeer bevonden.
De verdachte was huurder van de woning. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een huurder/bewoner van een woning geacht kan worden bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en daarover ook de beschikking heeft.
Het hof overweegt dat in dit geval wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte als pleger of medepleger betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van de hennepplanten die op 5 juni 2018 zijn aangetroffen in haar woning.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat het deel van de woning waar de hennepplanten zijn aangetroffen werd onderverhuurd aan een onbekende man, die onderhuur door haar ex-partner [ex-partner verdachte] was geregeld in een periode waarin zij niet in de woning verbleef, dat deel van de woning was afgeschermd met een gordijn/zeil en zij ten tijde van de aanwezigheid van de hennepkwekerij slechts korte tijd in de woning verbleef. Daarnaast blijkt niet dat zij aan het opzetten of in stand houden van de hennepkwekerij enige bijdrage heeft geleverd, noch dat de hennepplanten zich in haar machtssfeer bevonden.
Het enkele feit dat de hennepplanten aanwezig waren in de verhuurde slaapkamers en zij hier mogelijk wetenschap van heeft gehad, is naar het oordeel van het hof in de gegeven situatie onvoldoende om te kunnen spreken van aanwezig hebben als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door J.W. van den Hurk,
mr. F.W. van Lottum en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. A-L.H. Wilkens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2023.
Mr. Van den Hurk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.