ECLI:NL:GHDHA:2023:2102

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.323.171/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek om LBWN B.V. te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. De rechtbank had geoordeeld dat het verzoekschrift incompleet was en dat de ontbrekende gegevens niet waren ingediend. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2023 waren de advocaat van [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder aanwezig, terwijl LBWN niet verscheen.

Het hof heeft de situatie van [appellante] beoordeeld, die een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 37.282,13, bestaande uit 29 schulden. LBWN, als enige schuldeiser die het aanbod van [appellante] heeft geweigerd, heeft zich beroepen op de goede trouw van [appellante]. Het hof heeft echter geoordeeld dat de goede trouw geen weigeringsgrond is in het kader van het verzoek om instemming met de schuldregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is voor [appellante], gezien haar langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat LBWN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en LBWN bevolen in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling. Deze beslissing is genomen in het belang van [appellante] en de overige schuldeisers die wel met de regeling hebben ingestemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.323.171/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/650113 / FT EA 22/1145

arrest van 18 april 2023

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. C. Car te Den Haag
tegen

LBWN B.V.,

gevestigd te Barendrecht,
geïntimeerde,
gemachtigde: Maximus Gerechtsdeurwaarders en Incasso B.V..

Het geding

Bij beroepschriften (met daarbij als bijlagen de bestreden vonnissen) ingekomen ter griffie van het hof op 21 februari 2023, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2023 waarbij zij niet-ontvankelijk is verklaard in haar (primaire) verzoek om LBWN B.V. (hierna: LBWN), gevestigd te Barendrecht en vertegenwoordigd door Maximus Gerechtsdeurwaarders en Incasso B.V., te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling en in haar (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
[appellante] verzoekt het hof deze vonnissen te vernietigen en LBWN alsnog te bevelen in te stemmen met de schuldregeling (de onderhavige zaak met nummer 200.323.171/01) dan wel haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling (de zaak met nummer 200.33.173/01).
Het hof heeft verder kennisgenomen van het door [appellante] advocaat overgelegde inleidende verzoekschrift met bijlagen, ontvangen door het hof op 31 maart 2023 en de aanvullende producties, toegestuurd bij e-mail van 10 april 2023, waarin tevens is gemeld dat [appellante] om medische redenen niet aanwezig kan zijn ter zitting.
LBWN heeft haar zienswijze (met bijlagen) toegestuurd aan het hof bij e-mail van haar gemachtigde van 3 april 2023, waarin tevens is medegedeeld dat zij niet zal verschijnen ter zitting van het hof.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Daar zijn verschenen de advocaat van [appellante] en T. Dreessen, de beschermingsbewindvoerder van [appellante].
Het hof wijst heden in beide zaken afzonderlijk arrest. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.

De beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 23 december 2022 een verzoek bij de rechtbank ingediend om LBWN, die weigert mee te werken aan een door [appellante] aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling. De rechtbank heeft [appellante] in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoekschrift niet compleet was en de ontbrekende gegevens niet alsnog zijn ingediend, ook niet na een daartoe strekkend verzoek van de griffier bij brief van 13 januari 2023.
2. De grieven van [appellante] hebben als strekking dat het (primaire) verzoek om een gedwongen schuldregeling alsnog wordt toegewezen. De gegevens die in de eerste aanleg ontbraken zijn alsnog aan het beroepschrift toegevoegd.
3. LBWN weigert om haar medewerking te verlenen aan het minnelijke traject omdat [appellante] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van de schuld aan haar. [appellante] heeft een scootmobiel en een rolstoel gehuurd bij LBWN, maar heeft nimmer enige huursom betaald. Iedere poging van LBWN om met [appellante] in contact te komen, werd door haar genegeerd. Ook het vonnis van de kantonechter van 15 juni 2016, waarbij [appellante] is veroordeeld tot voldoening van de vordering van LBWN en tot teruglevering van het gehuurde, heeft zij naast zich neergelegd. Zij is ook niet tot betaling en teruglevering overgegaan na kwijtschelding van de verbeurde dwangsommen.
4. Als toelichting op de schuld aan LBWN heeft [appellante] in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat het ging om een vrij eenvoudige rolstoel (Excel lichtgewicht) en een driewiel-fiets, die zij heeft gehuurd met de bedoeling die later te kopen als de WMO-aanvraag was goedgekeurd. Toen de WMO-aanvraag niet doorging, heeft zij de fiets ingeleverd. De contracten met LBWN kan zij niet meer aanleveren omdat zij in 2018 uit huis is gevlucht vanwege de problemen met haar ex-partner. De ex-partner regelde ook de financiële zaken van [appellante], omdat zij vaak in het ziekenhuis verbleef. [appellante] verkeerde in de veronderstelling dat haar ex-partner destijds zorgde voor de betalingen aan LBWN.
5. Bij de beoordeling van het verzoek om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling in het kader van artikel 287a Fw neemt het hof als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat deze schuldeiser niet snel het verwijt gemaakt kan worden dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid om volledige betaling te verlangen. Uitgangspunt is voorts dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden akkoord. Een en ander neemt niet weg dat een schuldeiser tegenover de schuldenaar in ieder geval uit hoofde van de tussen hen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid gehouden kan zijn (nader) te motiveren waarop zijn standpunt is gegrond om instemming te onthouden en dat het voor de rechter mogelijk moet zijn te beoordelen of de schuldeiser, gelet op wat de schuldenaar heeft aangevoerd, wel of niet zijn standpunt volledige betaling te verlangen, in redelijkheid kan handhaven.
6. De schuldenlast van [appellante] bedraagt volgens het verzoekschrift € 37.282,13 en bestaat uit 29 schulden. Uit de verklaring ex artikel 285 lid 1 Fw blijkt dat tegen finale kwijting aan de preferente schuldeisers een aanbod is gedaan van 6,188% en aan de concurrente schuldeisers een aanbod van 3,094 %. Het aanbod van [appellante] is gebaseerd op de NVVK-norm, waarbij voor de afloscapaciteit van [appellante] is uitgegaan van ongewijzigde voortzetting van haar WIA-uitkering. Het aan de schuldeisers aangeboden percentage wordt door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
De vordering van LBWN bedraagt € 2.380,29, zijnde 8% van de totale schuldenlast. Van de schuldeisers aan wie de schuldregeling is aangeboden, heeft alleen LBWN het voorstel geweigerd.
7. Het hof ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of LBWN in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van [appellante] dat door de weigering wordt geschaad alsmede het belang van de overige schuldeisers die wel met de minnelijke regeling hebben ingestemd.
7.1
LBWN stelt zich op het standpunt dat [appellante] niet te goeder trouw heeft gehandeld. De goede trouw is echter geen weigeringsgrond in het kader van het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Wel kan daarmee rekening worden gehouden bij voornoemde belangenafweging. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] gemotiveerd heeft betwist dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan of onbetaald is gelaten en dat de schuld, zoals blijkt uit het overgelegde vonnis van de kantonrechter van 15 juni 2016, langer dan vijf jaar geleden is ontstaan. Het hof sluit daarbij aan bij de termijn voor de beoordeling van een schuldsaneringsverzoek (art. 288 lid 1 sub b Fw).
7.2
Daarnaast weegt mee dat niet aannemelijk is dat [appellante] in de komende jaren meer inkomen zal kunnen genereren dan thans het geval is en dat de aangeboden schuldregeling dan ook is te beschouwen als het maximaal haalbare waartoe [appellante] financieel in staat is. De ‘Rapportage gesprek bepalen dienstverlening Kredietbank Rotterdam’ van 30 juni 2022 en de ‘Sociale rapportage’ van de gemeente Rotterdam van 4 mei 2022, die bij het verzoekschrift zijn gevoegd, vermelden namelijk (onder meer) dat [appellante] in verband met langdurige ziekte blijvend in een rolstoel zit en volledig arbeidsongeschikt is bevonden en voorts dat zij al geruime tijd een WIA-uitkering ontvangt en dat haar situatie naar verwachting niet meer zal verbeteren, haar inkomen niet zal wijzigen en haar afloscapaciteit minimaal is.
Dit betekent dat, indien al tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden overgegaan, een schuldsaneringsregeling onder deze omstandigheden niet een beter vooruitzicht met zich brengt voor LBWN, te meer ook gelet op de kosten van bewindvoering.
7.3
Het hof is van oordeel dat LBWN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat LBWN, als enige weigerende schuldeiser, heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [appellante] en de overige schuldeisers, die met de schuldregeling hebben ingestemd. Het verzoek van [appellante] zal daarom worden toegewezen.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal LBWN bevelen in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling. Hetgeen meer of anders is aangevoerd, kan in het kader van het onderhavige verzoek niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.

De beslissing

Het hof
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2023;
en opnieuw beslissende:
- beveelt LBWN in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, H.J. van Harten en R.M. Hermans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2023 in aanwezigheid van de griffier