ECLI:NL:GHDHA:2023:2099

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.324.928/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2023, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellant was beëindigd. De appellant, die in de schuldsaneringsregeling verkeerde sinds 9 augustus 2021, had tegen de beëindiging hoger beroep ingesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, met name de informatieverplichting, en dat hij bovenmatige schulden had laten ontstaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2023 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat en beschermingsbewindvoerder, zijn standpunt toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant inmiddels een groot aantal ontbrekende stukken had overgelegd en dat de situatie rondom het beschermingsbewind verbeterd was. Het hof oordeelde dat, hoewel de tekortkomingen ernstig waren, er voldoende aanleiding was om een uitzondering te maken en de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd, tot 9 augustus 2026. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.324.928/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/21/201 R

arrest van 24 mei 2023

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.A. Loeff te Zwijndrecht.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2021 is op [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder beëindigd bij vonnis van die rechtbank van 21 maart 2023. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 28 maart 2023 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Daarnaast heeft het hof nog kennisgenomen van het aanvullend beroepschrift (met producties) en het door de bewindvoerder toegezonden advies en de laatste stand van zaken van 19 april 2023 en 11 mei 2023.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Daarbij zijn verschenen: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van C.A. van den Broek, beschermingsbewindvoerder; en de wsnp-bewindvoerder R. Springer.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) en dat hij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan (artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw). De rechtbank heeft daarbij - kort samengevat - het volgende overwogen.
1.1
[appellant] is vanaf de aanvang van de regeling tekortgeschoten in de nakoming van de informatieverplichting. Ook nadat het beschermingsbewind is uitgesproken is er geen verbetering opgetreden. Gebleken is dat ook het contact tussen [appellant] en de beschermingsbewindvoerder moeizaam verloopt. Ondanks vele toezeggingen heeft [appellant] de benodigde informatie niet aan de bewindvoerder verstrekt. [appellant] heeft ter zitting van 20 februari 2023 nog een kans gekregen de benodigde informatie aan te leveren, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Voorts is er sprake is van een forse boedelachterstand, die volgens de berekening van de bewindvoerder een bedrag beloopt van € 5.374,08 en die door [appellant] niet is betwist. [appellant] heeft daarnaast nieuwe schulden laten ontstaan. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij gelden van zijn zus heeft geleend en dat zijn zoon betalingen voor hem heeft verricht. Naar schatting gaat het om een bedrag van circa € 4.000,--. Door gebrek aan informatie is het exacte bedrag niet vast te stellen. Daarnaast is er sprake van een schuld aan CZ van € 820,01 en aan de Belastingdienst van € 470,-.
2. De grieven van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de informatieverplichting. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat het geen onwelwillendheid aan zijn kant was, maar dat hij niet wist hoe hij sommige specificaties kon bemachtigen. Inmiddels heeft [appellant] met behulp van zijn raadsman en de beschermingsbewindvoerder een groot aantal van de ontbrekende stukken aan de bewindvoerder overgelegd. Dat [appellant], die 68 jaar oud is, niet mee kan komen in de digitale wereld, kan hem naar zijn zeggen niet worden aangerekend. Nu hij ondersteuning krijgt in de vorm van beschermingsbewind, heeft [appellant] er vertrouwen in dat de informatieplicht in de toekomst zal worden nagekomen.
2.1
Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat hij toerekenbaar een boedelachterstand heeft laten ontstaan. Daartoe heeft [appellant] aangevoerd dat hij bij aanvang van de regeling niet wist welk bedrag hij diende af dragen aan de boedel en op welke rekening dat gestort moest worden. Daarbij speelt een rol dat door de bewindvoerder geen huisbezoek is afgelegd. Zoals in het aanvangsverslag van de bewindvoerder staat opgenomen, heeft [appellant] de afspraak voor een eerste huisbezoek daags ervoor afgezegd wegens ziekte. Een tweede huisbezoek is door de bewindvoerder afgezegd. Daarna is de bewindvoerder blijkens het verslag niet meer in contact kunnen komen met [appellant]. Uit de voordracht tot tussentijdse beëindiging van 24 mei 2022 blijkt dat [appellant] pas op 2 mei 2022 een brief van de bewindvoerder heeft ontvangen inzake het vrij te laten bedrag en de te betalen boedelbijdrage. Ook bleek uit die voordracht dat er op dat moment al een achterstand was ontstaan ter hoogte van € 1.946,16. Kennelijk heeft de bewindvoerder bij de aanvang van de regeling nagelaten aan de inkomstenverstrekker te vragen om het inkomen boven het vrij te laten bedrag of de beslagvrije voet aan de boedel af te gaan dragen. Dit is pas na de zomer van 2022 door de bewindvoerder aan de SVB gevraagd. De eerste afdracht van de SVB is op 22 september 2022 op de boedelrekening ontvangen. Vervolgens zijn er door de SVB maandelijks afdrachten aan de boedel verricht.
De meerderjarige dochter van [appellant] - die sinds november 2022 op zijn adres staat ingeschreven, maar niet bij hem inwoont – heeft zich inmiddels bereid verklaard om met terugwerkende kracht kostgeld te betalen. Op grond van het door de bewindvoerder berekende vrij te laten bedrag, moet het dan ook binnen de maximale verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling mogelijk zijn de boedelachterstand in te lopen.
2.2
Tot slot heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat hij toerekenbaar (bovenmatige) nieuwe schulden heeft laten ontstaan.. De in het bestreden vonnis genoemde schulden aan CZ en de Belastingdienst zijn inmiddels voldaan. [appellant] betwist dat hij geld van zijn zus heeft geleend. Vanwege de kosten van het beschermingsbewind, waar in de eerste periode nog geen bijzondere bijstand voor werd ontvangen, bleef er geen geld over om [appellant] te voorzien van leefgeld. Zijn zus heeft [appellant] toen voorzien van (geld om) eten en drinken voor hem en zijn zoon (te kunnen kopen). Dat de zoon betalingen voor [appellant] zou hebben verricht is ook niet juist. De zoon studeert en heeft naast studiefinanciering geen inkomen. Omdat in het verleden meerdere malen bankbeslag werd gelegd net nadat het inkomen werd ontvangen, heeft [appellant] zijn pensioen en de AOW tot april/juni 2022 rechtstreeks laten overmaken op de rekening van zijn (toen nog minderjarige) zoon. Daarna werd het geld in kleinere bedragen weer teruggeboekt naar de rekening van [appellant] om zo de vaste lasten en de kosten van het levensonderhoud te kunnen voldoen.
2.3
Gelet op het bovenstaande verzoekt [appellant] het hof het bestreden vonnis te vernietigen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen met maximaal twee jaar teneinde de achterstand in de boedelbijdragen in te lopen.
3. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de schulden aan CZ en de Belastingdienst zijn voldaan. Verder heeft de bewindvoerder verklaard dat nog niet door middel van de bankafschriften van de zoon is aangetoond dat tot april/juni 2022 de vaste lasten zijn voldaan en dat het restant van het inkomen is overgemaakt naar de rekening van [appellant]. De vraag blijft dus nog of alle gelden van [appellant] weer bij hem zijn terechtgekomen. De bewindvoerder adviseert desondanks over dit punt heen te stappen gelet op de moeilijke situatie waarin [appellant] verkeerde en op de omstandigheid dat hij vanuit positieve intenties en angst heeft gehandeld door zijn inkomsten te laten overmaken naar de rekening van zijn zoon. Daar komt bij dat herhaling is uitgesloten, nu er sprake is van beschermingsbewind.
De boedelachterstand bedraagt volgens de bewindvoerder thans € 3.5437,92 en kan met een verlenging van de regeling worden ingelopen.
Verder is het de bewindvoerder inmiddels gebleken dat het beschermingsbewind beter loopt en dat de financiële situatie van [appellant] meer stabiel is dan voorheen.
Hoewel er onduidelijkheid blijft bestaan over betalingen die de zus van [appellant] heeft verricht aan CZ, heeft de bewindvoerder op grond van het voorstaande het hof geadviseerd het vonnis van de rechtbank te vernietigen.
4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De tekortkomingen zijn bovendien van zodanige ernst dat zij in beginsel dienen te leiden tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Niettemin bestaat in het onderhavige geval aanleiding voor een uitzondering. Het hof overweegt daartoe dat [appellant] inmiddels een groot gedeelte van de ontbrekende informatie met behulp van zijn raadsman en de beschermingsbewindvoerder aan de bewindvoerder heeft toegezonden. Gelet op de mededeling van de bewindvoerder dat het beschermingsbewind thans beter verloopt, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] bij voortzetting van de schuldsaneringsregeling de daaruit voortvloeiende informatieverplichting naar behoren zal nakomen. Daarbij speelt mee dat de bewindvoerder in de schending van de informatieverplichting niet langer een beletsel ziet positief te adviseren over verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Verder is gebleken dat [appellant] de achterstand in de boedelbijdragen van € 3.537,92 bij een verlenging met twee jaar kan inlopen.
Nu ook is gebleken dat de nieuw ontstane schulden zijn voldaan en de dochter van [appellant] heeft toegezegd met terugwerkende kracht vanaf november 2022 maandelijks kostgeld te betalen, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengen.

De beslissing

Het hof
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2023;
en opnieuw rechtdoende:
- verlengt de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar, derhalve tot 9 augustus 2026;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Volker, J.M. van der Klooster en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.