ECLI:NL:GHDHA:2023:2093

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.322.828/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en vorderingsrecht van pensioenfonds in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg door de rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 in staat van faillissement is verklaard. De rechtbank benoemde mr. R.G.C. Veneman tot rechter-commissaris en mr. R.J.H. Berghuis als curator. [Appellant] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht heeft het vonnis te vernietigen. Het hof heeft kennisgenomen van de processtukken en de zitting van de rechtbank, waar [appellant] vergezeld was door zijn vriendin als tolk. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarin hij betwist dat hij onder de verplichting tot deelneming in het pensioenfonds valt, omdat zijn hoofdwerkzaamheden niet als schilder/glaszetter kunnen worden gekwalificeerd. Hij stelt dat hij voornamelijk vervoer/transport verricht en dat zijn vriendin tolk- en vertalingswerkzaamheden uitvoert.

De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Schilders-, afwerkings- en glaszettersbedrijf (BPF) handhaaft haar faillissementsverzoek en stelt dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. BPF verwijst naar de inschrijving van [appellant] bij de Kamer van Koophandel als schilder, wat volgens hen betekent dat hij verplicht is pensioenpremies te voldoen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en is van oordeel dat er summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van BPF. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zijn inschrijving bij de KvK onjuist is en dat hij in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.322.828/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/640240 / FT RK 22/986

arrest van 9 mei 2023

inzake

[appellant] h.o.d.n. [naam],

gevestigd te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: voorheen mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag, nu geen advocaat.
tegen
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Schilders-, afwerkings- en glaszettersbedrijf,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BPF,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2023 is [appellant] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R.G.C. Veneman tot rechter commissaris en met aanstelling van mr. R.J.H. Berghuis, advocaat te Den Haag, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 februari 2023, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de processtukken van de eerste aanleg en het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 7 februari 2023, toegestuurd door [appellant], het verweerschrift (met producties) van BPF en nadere producties ontvangen op respectievelijk 6 en 7 april 2023, alsmede de brief met bijlagen van de curator van 6 april 2023.
Daarnaast heeft het hof op 7 april 2023 een e-mail ontvangen van mr. Cordesius waarin zij verzoekt om uitstel van de mondelinge behandeling en met als bijlage een V2 formulier, inhoudende dat zij zich onttrekt als advocaat van [appellant]. Tot slot heeft het hof kennis genomen van de reactie op het uitstelverzoek van mr. Van den Hout, eveneens bij e-mail van 7 april 2023.
Het hof heeft het verzoek om de mondelinge behandeling uit te stellen afgewezen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023, waarbij [appellant] is verschenen, vergezeld door zijn vriendin die voor [appellant] als tolk fungeerde. Verder zijn verschenen mr. Van den Hout, voornoemde advocaat van BPF en mr. Berghuis, voornoemde curator.
Partijen en de curator hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Het hof heeft naar aanleiding van die toelichtingen [appellant] in de gelegenheid gesteld om zijn schulden te betalen dan wel betalingsregelingen te treffen met zijn schuldeisers. Het hof heeft de zaak in dat kader aangehouden tot 9 mei 2023 en meegedeeld dat op die datum arrest zal worden gewezen. Tot slot heeft is de curator verzocht het hof op 8 mei 2023 op de hoogte te stellen van de laatste stand van zaken.
Bij brief van 8 mei 2023 heeft de curator het hof geïnformeerd over de laatste stand van zaken in het faillissement. BPF heeft het hof bij e-mail van 8 mei 2023 medegedeeld dat geen betaling heeft plaatsgevonden. Zij verzoekt het hof arrest te wijzen.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van BPF en van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
2. [appellant] heeft op de zitting de gronden van het hoger beroep toegelicht. Zijn standpunt komt er kort gezegd op neer dat hij de vordering van BPF betwist omdat hij ten onrechte door BPF als ‘schilder, afwerker, glaszetter’ is aangemerkt. De hoofdwerkzaamheden van zijn onderneming zijn vervoer/transport en zijn vriendin/partner verricht tolk- en vertalingswerkzaamheden binnen het bedrijf. [appellant] valt daarom volgens hem niet onder de verplichting tot deelneming in het pensioenfonds. Verder zijn de vorderingen van Allianz en de gemeente Amsterdam voldaan en is voor de vorderingen van de Belastingdienst en het CJIB een betalingsregeling getroffen, aldus [appellant].
3. BPF handhaaft haar faillissementsverzoek. Zij licht dit verzoek als volgt toe.
3.1
Volgens het historisch uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) is [appellant] sinds 1 oktober 2021 ingeschreven als schilder, SBI-code 4334 Schilderen en glaszetten.
Vanaf 1 oktober 2021 is [appellant] ingeschreven bij BPF en is hij gehouden pensioenpremies te voldoen aan BPF. BPF heeft [appellant] op 10 december 2021 en 7 januari 2022 een factuur toegezonden. Omdat [appellant] ondanks sommaties betaling achterwege liet, zag BPF zich genoodzaakt haar vordering ten laste van [appellant] ter incasso uit handen te geven aan haar gemachtigde. Ook de gemachtigde van BPF heeft [appellant] diverse malen aangeschreven en geprobeerd om telefonisch met [appellant] in contact te komen, hetgeen niet gelukt is. Aangezien [appellant] naliet de vordering te voldoen heeft BPF een dwangbevel uitgevaardigd. Het dwangbevel is op 7 juni 2022 aan [appellant] betekend. [appellant] heeft de vordering nimmer gemotiveerd of juridisch betwist. Ook heeft hij nimmer aangegeven dat zijn inschrijving bij de Kvk onjuist zou zijn. In de tussentijd liet [appellant] diverse andere facturen van BPF onbetaald. Indien [appellant] van mening was niet onder de werkingssfeer van BPF te vallen had het op zijn weg gelegen dit eerder kenbaar te maken aan BPF en verder om tijdig in verzet te komen tegen het dwangbevel. [appellant] heeft dat niet gedaan, aldus BPF.
3.2
Volgens BPF laat [appellant] naast de vordering van BPF ook andere vorderingen onbetaald.
3.3
BPF stelt zich op het standpunt dat zij met de faillissementsaanvraag geen misbruik van recht heeft gemaakt en dat [appellant] nog steeds verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
4. De curator heeft bij zijn brief van 6 april 2023 een crediteurenlijst gevoegd waaruit blijkt dat er één preferente vordering is ingediend, te weten een vordering van de Belastingdienst van € 8.175,-, en daarnaast negen concurrente vorderingen met een totaalbedrag van € 34.985,45 (incl. BTW). De faillissementskosten bedragen € 4.392,87 (incl. BTW). Of er overeenstemming is bereikt tussen [appellant] en BPF is hem niet bekend en evenmin is duidelijk of met de andere schuldeisers regelingen zijn getroffen of dat daarvoor geld is gereserveerd op de derdengeldenrekening.
In zijn brief van 8 mei 2023 meldt de curator dat de activa en passiva ongewijzigd zijn met uitzondering van de vordering van BPF, die volgens BPF thans € 6.950,52 bedraagt. De totale schuldenlast komt daarmee op € 46.544,02, exclusief de faillissementskosten.
[appellant] heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek om de curator uiterlijk op 7 mei 2023 te informeren over verrichte betalingen en/of getroffen regelingen met zijn schuldeisers, ondanks meerdere contactpogingen van de zijde van de curator. Ook van de schuldeisers zijn geen berichten ontvangen dat de vorderingen voldaan zijn dan wel dat daar een regeling voor is getroffen.
5. Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van BPF.
5.1
Daartoe wordt overwogen dat de vordering van BPF gegrond is op de inschrijving van de eenmanszaak ten tijde van de aanmelding van [appellant] bij de Kvk, blijkens de historie van de inschrijving als schilder/glaszetter. Het had op de weg van [appellant] gelegen om die inschrijving onder SBI-code van schilders en glaszetters te corrigeren indien die categorisering niet juist was. Dat heeft hij nagelaten. In elk geval is niet aannemelijk geworden dat hij dit heeft geprobeerd naar aanleiding van de facturen en sommaties van BPF, die hij, zo begrijpt het hof, toen ook niet heeft betwist.
5.2
Verder is summierlijk gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat [appellant] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Uit de brieven van de curator van 6 april 2023 (met bijlagen) en 8 mei 2023 blijkt dat er tien schuldeisers zijn die een vordering hebben ingediend (inclusief aanvrager) en bedraagt het totaal van de vorderingen op [appellant] € 46.544,02.
Er zijn onvoldoende financiële middelen om de vorderingen te voldoen en van verrichte betalingen (door derden) of regelingen met schuldeisers is niet gebleken. Ook voor de faillissementskosten is geen betaling verricht of regeling getroffen.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, H.J. van Harten en R.M. Hermans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.