ECLI:NL:GHDHA:2023:2067

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
200.323.184/01 en 200.323.184/03
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure met wijzigingsverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen partijen, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag. De hoofdzaak betreft de toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning en de partneralimentatie. De rechtbank had bepaald dat de man huurder zou zijn van de echtelijke woning en had het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van het huurrecht vernietigd en bepaald dat de vrouw met ingang van 1 december 2023 huurder zal zijn van de woning. Het hof overwoog dat het belang van de vrouw bij het verkrijgen van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de man, gezien haar huidige woonsituatie en financiële situatie. De vrouw heeft momenteel een bescheiden inkomen en is aangewezen op tijdelijke opvang. Het hof heeft ook de voorlopige voorziening ingetrokken, die de man het uitsluitend gebruik van de woning toekende, en heeft de bestreden beschikking inzake de partneralimentatie bekrachtigd, omdat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende had aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.323.184/01 (hoofdzaak) en 200.323.184/03
(wijzigingsverzoek)
rekestnummers rechtbank : FA RK 22-2580 (echtscheiding) en FA RK 22-5827 (verdeling)
en FA RK 23-1761 (voorlopige voorzieningen)
zaaknummers rechtbank : C/09/628412 (echtscheiding) en C/09/634711 (verdeling)
en C/09/644088
beschikking van de meervoudige kamer van 25 oktober 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Dreiling te Leiden
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. van Amsterdam te Leiden.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2023 uitgesproken onder zaaknummers C/09/628412 en C/09/634711 (hierna: de bestreden beschikking in de hoofdzaak) respectievelijk de beschikking van diezelfde rechtbank van 19 april 2023, uitgesproken onder zaaknummer C/09/644088 (hierna: de bestreden beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure).
2. Het geding in hoger beroep en in de procedure tot wijziging van de voorlopige voorziening
2.1
De vrouw is op 17 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking in de hoofdzaak. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.323.184/01 (hierna: de hoofdzaak). Tegelijk met haar hoger beroep in de hoofdzaak heeft de vrouw een incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking in de hoofdzaak ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.319.788/02 (hierna: het schorsingsverzoek).
2.2
De man heeft op 17 april 2023 een verweerschrift ingediend in de hoofdzaak.
2.3
Bij beschikking van 24 mei 2023 heeft het hof uitspraak gedaan in het schorsingsverzoek en is het schorsingsverzoek van de vrouw afgewezen.
2.4
Op 17 juli 2023 heeft de vrouw een verzoek ingediend tot wijziging van de bestreden beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure wegens wijziging van omstandigheden en heeft zij subsidiair een aanvullend voorwaardelijk verzoek ingediend tot het intrekken van die voorlopige voorzieningen in het hoger beroep (hierna: het wijzigingsverzoek).
2.5
De man heeft op 21 augustus 2023 een verweerschrift ingediend op het wijzigingsverzoek.
2.6
Bij het hof zijn in de hoofdzaak en in het wijzigingsverzoek voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 februari 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 20 maart 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 20 april 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een mailbericht van de advocaat van de vrouw van 13 augustus 2023, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 augustus 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 augustus 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 augustus 2023 met bijlage, ingekomen op 25 augustus 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 augustus 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 september 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. T. Dreiling;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. N. van Amsterdam.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd en deze voorgedragen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd op [datum] 2011 te [plaats 1] .
3.3
In hoger beroep is gebleken dat het huwelijk van partijen op 24 juli 2023 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers.
3.4
Ten tijde van het huwelijk had de vrouw de Thaise nationaliteit. Volgens de basisregistratie personen (BRP) hebben beide partijen nu in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking in de hoofdzaak is, voor zover thans nog van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald:
dat de man met ingang van de dag van inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal van de woonruimte te [adresgegevens] . Het verzoek van de vrouw om toekenning van een partneralimentatie is afgewezen.
4.2
Bij de bestreden beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning in [adresgegevens] – met inbegrip van de inboedel – en bevolen dat de vrouw die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden.
4.3
In de
hoofdzaakverzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor wat betreft de beslissingen over het huurrecht en de partneralimentatie) en te bepalen dat:
1a. de vrouw huurster zal zijn van de woonruimte aan de [adresgegevens] dan wel dat haar het huurrecht van die woning zal worden toegewezen;
subsidiair:
1b. te bepalen dat partijen voorlopig met een maximum van 1,5 jaar de woning nog samen delen en om na die 1,5 jaar met ingang van 1-1-2024 het huurrecht van die woning aan de vrouw toe te wijzen;
meer subsidiair:
1c. te bepalen dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in die woning woont, tegenover de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na voormelde inschrijving voort te zetten;
2. te bepalen dat de man zal bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met € 796,- per maand, of een dusdanig bedrag als het hof in goede justitie meent te moeten bepalen, bij vooruitbetaling per maand aan haar te voldoen;
3. Kosten rechtens.
In de
voorlopige voorzieningenprocedureverzoekt de vrouw het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking te wijzigen of in te trekken en te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning in [adresgegevens] – met inbegrip van de inboedel, en dat het hof de man beveelt die woning te verlaten en dat hij die woning verder niet mag betreden.
4.4
Het verweer van de man in de hoofdzaak strekt tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking in de hoofdzaak.
4.5
Het verweer van de man in de voorlopige voorzieningenprocedure strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar verzoeken dan wel tot afwijzing van deze verzoeken. Tevens verzoekt de man het hof de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

Huurrecht van de echtelijke woning
5.1
De rechtbank heeft bepaald dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning als bedoeld in artikel 7:266 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank overwoog daartoe dat beide partijen evenveel belang hebben bij het huurrecht van de woning, maar dat voor de beslissing doorslaggevend was dat niet door de vrouw werd betwist dat de man altijd in de echtelijke woning slaapt en dat zij zelf regelmatig ergens anders verblijft en daartoe klaarblijkelijk mogelijkheden heeft. De vrouw voert in haar hoger beroep aan dat zij ten tijde van de procedure bij de rechtbank niet de mogelijkheid had om elders te verblijven, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking overwoog. Nadat de vrouw de woning heeft moeten verlaten, heeft zij een kleine, tijdelijke woonruimte – een kamer met gedeeld gebruik van sanitair en keuken – gevonden bij Divorce Housing in [plaats 1] . De vrouw is noodgedwongen aangewezen op deze opvanglocatie nu zij vanwege haar inkomen niet in aanmerking komt voor een andere (sociale) woonruimte. De man voert gemotiveerd verweer.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben een belang bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Na afweging van de belangen van beide partijen is het hof, ander dan de rechtbank, van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De vrouw is 10 jaar geleden samen met haar dochter voor de man naar Nederland gekomen. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat de vrouw van 2012 tot en met 2016 als masseuse in een erotische massagesalon in [plaats 2] werkte en dat zij daar met behulp van maatschappelijk werk uit heeft kunnen stappen. Dat de man niets wist van de werkzaamheden van de vrouw acht het hof, gelet op deze stukken, maar ook gelet op de stelling van de man dat niet vaststaat dat de vrouw voornoemd werk tegen haar zin heeft gedaan, niet overtuigend. Nadat de vrouw is gestopt met haar werk als masseuse is zij, met behulp van maatschappelijk werk, gestart met een Thais afhaalrestaurant. De vrouw genereert met het koken van afhaalmaaltijden inmiddels een zeer bescheiden inkomen. Vanwege het lage inkomen dat de vrouw verdient, acht het hof voldoende aannemelijk dat zij op dit moment niet in aanmerking voor een nieuwe (sociale) huurwoning. Daarom heeft de vrouw noodgedwongen haar toevlucht heeft moeten zoeken tot Divorce Housing, een opvanglocatie waar zij een woon/slaapkamer huurt en waar zij met veel mensen woont met wie zij de gemeenschappelijke faciliteiten dient te delen. Voor deze woonruimte betaalt de vrouw een huur van € 570,- per maand. Desgevraagd gaf de vrouw ter zitting aan, hetgeen de man niet heeft betwist, dat er, in het geval beslist wordt dat zij huurder van de voormalig echtelijke woning wordt, er bij de woningbouwvereniging geen nieuwe inkomenstoets plaatsvindt en dat zij in staat is om de voor de woning geldende huur uit haar inkomen te voldoen. Ook zal de vrouw gezien de omvang van haar inkomen in aanmerking komen voor huurtoeslag, waardoor haar maandelijkse woonlasten naar alle waarschijnlijkheid lager zullen uitvallen dan de huidige woonlasten van de opvanglocatie. Met het salaris dat de man verdient (uit de jaaropgave 2022 blijkt een salaris van € 34.434,- bruto), dat aanmerkelijk hoger is dan het inkomen dat de vrouw genereert, acht het hof de man in staat om voor eigen (sociale) woonruimte zorg te kunnen dragen.
Het hof neemt in de belangenafweging mee dat de vrouw gebonden is aan de stad [plaats 1] nu zij in deze stad haar restaurant uitbaat. De man verricht zijn werkzaamheden in de gehele regio, is daarmee minder gebonden aan de stad [plaats 1] en kan zich in een ruimer gebied oriënteren bij het zoeken naar woonruimte. Daarnaast acht het hof van belang dat de vrouw, in tegenstelling tot de man, behalve haar dochter geen familie in Nederland heeft waar zij (al dan niet tijdelijk) terecht kan. De stelling van de man dat hij niet (tijdelijk) terecht kan in de woning van zijn moeder, heeft de vrouw ter zitting gemotiveerd betwist. Daarbij speelt nog mee dat de huidige woonruimte van de vrouw niet toelaat dat zij met haar dochter in één huis kan wonen, hetgeen zij wel graag zou wensen.
Al met al is het hof van oordeel dat de door de man gestelde belang bij toewijzing van het huurrecht niet opweegt tegen het belang van de vrouw om op grond van artikel 7:266 lid 5 BW als huurder van de voormalige echtelijke woning te worden aangemerkt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw alsnog toewijzen, waarbij het hof 1 december 2023 als ingangsdatum hanteert, zodat de man enige tijd heeft voor het vinden van een andere woonplek en om zich voor te bereiden op een verhuizing daarnaar toe.
Intrekking van de voorlopige voorziening
Juridisch kader
5.3
Op grond van artikel 822 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 826 Rv behoudt een voorlopige voorziening die ziet op het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in beginsel haar kracht totdat de beslissing op een dergelijk verzoek in een bodemprocedure (ex artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek) in kracht van gewijsde is gegaan.
5.4
Op grond van artikel 824 lid 2 Rv kan een verzoek van een van de echtgenoten een beschikking waarin een voorlopige voorziening is gegeven door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven, worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
Overweging van het hof
5.5
Hoe toekennen van het huurrecht aan de vrouw betreft een wijziging die ertoe leidt dat de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening, waarbij aan de man het uitsluitend gebruik van de woning is toegekend, niet in stand kan blijven. Het hof acht zich, op grond van artikel 2.6.5. van het Procesreglement, om proceseconomische reden bevoegd om te oordelen op het verzoek ex artikel 824 Rv van de vrouw nu er voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt gevraagd en de hoofdzaak. Het hof gaat daarmee voorbij aan de stelling van de man dat het hof in dezen niet bevoegd zou zijn om te oordelen over het verzoek van de vrouw nu het niet gaat om een door dit hof getroffen voorlopige voorziening. Nu er in deze beschikking eveneens wordt beslist op de hoofdzaak, ziet het hof aanleiding om de bestreden beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure in te trekken, zodat aan die beschikking de werking komt te ontvallen. Het hof zal als intrekkingsdatum 1 december 2023 hanteren, zodat deze gelijk valt met de datum met ingang waarvan de vrouw huurder van de echtelijke woning zal zijn, teneinde de man in de gelegenheid te stellen andere woonruimte te vinden en de benodigde formaliteiten te regelen.
Alimentatie
5.6
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud ter hoogte van € 796,- afgewezen, omdat zij haar behoefte onvoldoende had onderbouwd. In hoger beroep heeft de vrouw ter gelegenheid van de zitting aangevoerd dat zij een behoefte heeft die ligt net boven het bijstandsniveau. Nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal het hof van die behoefte uitgaan.
5.7
Het hof overweegt verder als volgt. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw bestaat slechts voor zover de vrouw niet in haar eigen kosten van levensonderhoud kan voorzien. Het ligt dus op de weg van de vrouw om aan te tonen dat zij over onvoldoende inkomsten beschikt om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien en dat zij zich die in redelijkheid ook niet kan verwerven. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende aangetoond. Uit de winst-en-verliesrekening over 2022/2023 die de vrouw heeft overgelegd, blijkt dat in het jaar 2022 de kosten de opbrengsten overschreden en dat de onderneming in 2023 een zeer bescheiden resultaat behaalde. Die stukken roepen vragen op die de vrouw ter zitting niet heeft kunnen beantwoorden. Zo heeft de vrouw niet toegelicht welk bedrag zij zelf uit de onderneming heeft gehaald en van welke gelden zij op dit moment leeft. Uit de stukken blijkt enkel een klein bedrag aan privé-opnames. In het geval dat het inkomen uit de eenmanszaak van de vrouw zo beperkt is als uit de stukken naar voren komt, is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond zij haar verdiencapaciteit ten volle benut. De stelling van de vrouw dat het voor haar niet mogelijk is om in de horeca (in loondienst) te werken, terwijl zij eerder als kok/sous-chef in loondienst werkzaam is geweest, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Het hof heeft er begrip voor dat de vrouw tijd nodig heeft om haar onderneming uit te bouwen tot het niveau dat zij daar zelf een voldoende inkomen uit kan halen, maar dat neemt niet weg, zoals ook de man aanvoert, dat zij met een baan in loondienst een hoger inkomen zou kunnen verdienen waarmee zij volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte zou kunnen voorzien die immers net boven bijstandsniveau is gelegen. De vrouw is inmiddels al enige tijd ondernemer en er is volgens haar stellingen geen, althans onvoldoende zicht op dat de onderneming binnen afzienbare termijn voldoende winstgevend zal zijn. Zij kiest er desondanks voor om de onderneming voort te zetten. Dit is een keuze van de vrouw. Het feit dat zij als gevolg daarvan niet althans niet geheel in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien, kan zij niet op de man afwentelen. De grief van de vrouw op dit punt slaagt niet en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van de beslissing op het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Proceskosten
5.8
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.323.184/03 (wijzigingsverzoek):
trekt de bestreden beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure in per 1 december 2023;
in de zaak met nummer 200.323.184/02 (hoofdzaak):
vernietigt de bestreden beschikking in de hoofdzaak voor zover die betrekking heeft op het huurrecht van de echtelijke woonruimte en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw met ingang van 1 december 2023 huurder zal zijn van de woonruimte te [adresgegevens] ;
bekrachtigt de bestreden beschikking in de hoofdzaak voor zover die betrekking heeft op de partneralimentatie;
compenseert de proceskosten in dit geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, P.M.A.J. Bollen en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 25 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.