ECLI:NL:GHDHA:2023:2065

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.785/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in familierechtelijke procedure met te late indiening en beoordeling van wrakingsgronden

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag op 24 oktober 2023 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.N. Ziekman-Meijerink. Het wrakingsverzoek was ingediend op 2 oktober 2023, elf dagen na de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 21 september 2023. De verzoekster stelde dat de raadsheren vooringenomenheid vertoonden en dat de behandeling niet correct en respectvol was verlopen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de verzoekster op 21 september 2023 al op de hoogte was van de gronden voor de wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten moet worden ingediend, en dat de verzoekster niet voldoende rechtvaardiging had gegeven voor de vertraging van elf dagen.

Daarnaast overwoog de wrakingskamer dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de aangevoerde gronden niet tot een gunstige beslissing voor de verzoekster zouden hebben geleid. De wrakingskamer concludeerde dat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak geen grond voor wraking kan zijn en dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims van vooringenomenheid. De wrakingskamer verklaarde de verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek en bepaalde dat een afschrift van de beslissing zou worden toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

zaaknummer : 200.326.785/02
rekestnummer hoofdzaak : FA RK 22-8532
zaaknummer hoofdzaak : 200.326.785/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 24 oktober 2023
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoekster,
advocaat mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht.

Het geding

1. Bij het team familierecht van het hof is een procedure met bovengenoemd zaaknummer aanhangig, waarbij de verzoekster als partij betrokken is (hierna ook: de hoofdzaak).
2. In de hoofdzaak heeft op 21 september 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij onder meer de verzoekster en haar advocaat aanwezig waren.
3. Op 2 oktober 2023 heeft de advocaat van de verzoekster bij de wrakingskamer van het hof in de hoofdzaak een “Verzoekschrift tot wraking ex artikel 36 Rv” ingediend, strekkende tot wraking van de raadsheren die de hoofdzaak hebben behandeld (hierna ook: het wrakingsverzoek).
4. De raadsheren hebben niet in de wraking berust. De raadsheren hebben op 10 oktober 2023 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan het hof toegezonden. Tevens hebben de raadsheren kenbaar gemaakt dat zij gebruik wensen te maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
5. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 13 oktober 2023 behandeld. Hierbij waren aanwezig:
  • de verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
  • de gewraakte raadsheren mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en A. Zonneveld;
  • de wederpartij in de hoofdzaak, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de verzoekster heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

De beoordeling van het wrakingsverzoek

Ontvankelijkheid
6. Voordat de wrakingskamer het wrakingsverzoek eventueel inhoudelijk zal kunnen beoordelen, ziet de wrakingskamer zich allereerst voor de vraag gesteld of de verzoekster het wrakingsverzoek tijdig heeft ingediend.
7. Op grond van artikel 37 Rv en artikel 1, lid 5, van het wrakingsprotocol van het hof wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoekster bekend zijn geworden.
8. De wrakingskamer stelt vast dat uit het wrakingsverzoek volgt dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 21 september 2023 de aanleiding vormt voor het wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op argumenten en stellingen van verzoekster dat zich tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak zaken hebben voorgedaan waardoor “
de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt” en “
die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de raadsheren vooringenomenheid koesteren althans dat de dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is”. De verzoekster stelt dat de communicatie, bewoordingen, toon(zetting) en houding van de raadsheren jegens haar niet correct en niet respectvol waren, dat aan haar slechts vragen op subniveau werden gesteld, dat haar advocaat onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunten toe te lichten en dat de raadsheren ten onrechte de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad) niet hebben verzocht tijdens de mondelinge behandeling aanwezig te zijn om het belang van de minderjarige te behartigen. Gelet op het voorgaande stelt de wrakingskamer vast dat de gronden voor de wraking reeds op 21 september 2023 bij verzoekster en haar advocaat bekend waren.
9. Een wrakingsverzoek moet ingevolge artikel 37, lid 1, Rv ingediend worden zodra (kort samengevat) de wrakingsgronden bekend zijn. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten of omstandigheden (...) bekend zijn’ uit artikel 37 lid 1 Rv betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. Deze tijd was op 2 oktober 2023 ruimschoots overschreden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is in dit geval niet gebleken van een voldoende rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen het moment dat verzoekster bekend is geworden met de wrakingsgronden op 21 september 2023 en het indienen van een wrakingsverzoek, elf dagen later, op 2 oktober 2023.
10. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 37, lid 1, Rv is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar wrakingsverzoek.
Overwegingen ten overvloede
11. Ten aanzien van de door de verzoekster aangevoerde wrakingsgronden, overweegt de wrakingskamer dat deze, ook indien het verzoek tot wraking wel tijdig zou zijn gedaan, niet tot een voor haar gunstige beslissing zouden hebben kunnen leiden. Voor zover de door de verzoekster aangevoerde wrakingsgronden betrekking hebben op de inhoud van de tijdens de mondelinge behandeling gestelde vragen, wijst de wrakingskamer erop dat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak geen grond kan zijn voor wraking. De verzoekster heeft verder aangevoerd dat haar advocaat onvoldoende gelegenheid heeft gekregen haar standpunt toe te lichten. De advocaat van de verzoekster heeft echter op voorhand bericht gekregen dat haar spreektijd beperkt is tot tien minuten. De voorzitter van de gewraakte kamer heeft blijkens het proces-verbaal en de toelichting van de verzoekster en de gewraakte raadsheren niet meer gedaan dan de advocaat van de verzoekster aan deze spreektijd houden. Daarnaast heeft de verzoekster zich beklaagd over de toonzetting van de aan haar gestelde vragen. In dat verband heeft verzoekster gewezen op de vraagstelling met betrekking tot haar zwangerschap. De wrakingskamer merkt op dat deze vraagstelling vervelend op de verzoekster kan zijn overgekomen, maar dat deze vraagstelling op zichzelf geen aanwijzing oplevert voor het oordeel dat (één van de leden van) het hof jegens de verzoekster vooringenomenheid koestert. De voorzitter van de gewraakte kamer heeft benadrukt dat het niet de bedoeling is geweest de verzoekster een verwijt te maken van de zwangerschap, maar dat de vragen zijn gesteld om zicht te krijgen op mogelijke veranderingen voor de minderjarige. De verzoekster heeft geen andere incidenten ten aanzien van de toonzetting van de vragen naar voren gebracht. Wat tenslotte de afwezigheid van de Raad betreft, stelt de wrakingskamer op grond van de toelichting van de verzoekster en de gewraakte raadsheren vast dat de Raad is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling en het de beslissing van de Raad is geweest om deze niet bij te wonen. Enige vooringenomenheid van het hof kan daaruit niet worden afgeleid.

De beslissing

De wrakingskamer van het hof:
- verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de advocaat van de verzoekster, de raadsheren mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en A. Zonneveld en mr. P.B. van Eck-Molenaar, wederpartij in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.W.H.E. Schmitz, M.Y. Bonneur en P. Glazener en is uitgesproken op 24 oktober 2023, in aanwezigheid van de griffier mr. I. Tol.