In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 november 2022, waarin de WOZ-waarden van twee winkelpanden zijn vastgesteld op respectievelijk € 230.000 en € 235.000. De Heffingsambtenaar had eerder de waarden vastgesteld op € 247.000 en € 250.000, maar de Rechtbank oordeelde dat de waarden te hoog waren, mede vanwege de coronamaatregelen die van invloed waren op de vastgoedmarkt. De Heffingsambtenaar voerde aan dat de coronamaatregelen al waren verdisconteerd in de marktgegevens en dat de 2% corona-aftrek die was toegepast voldoende was. De Rechtbank oordeelde echter dat de Heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de 2% aftrek recht deed aan het waardedrukkende effect van de coronamaatregelen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gehanteerde waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de waarde van de onroerende zaken en de uitspraak op bezwaar bevestigd. De proceskosten zijn opnieuw vastgesteld op € 2.266, waarbij het Hof de eerdere proceskostenvergoeding van € 3.084 heeft herzien, omdat niet meer sprake was van een gegrond beroep van vier of meer samenhangende zaken. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 september 2023.