ECLI:NL:GHDHA:2023:1982

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
200.299.233/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door diefstal van elektriciteit ten behoeve van hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor schade die is ontstaan door diefstal van elektriciteit, gebruikt voor een hennepkwekerij. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk was voor de schade, en dit oordeel werd in hoger beroep door het Gerechtshof Den Haag bevestigd. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 29 november 2016 ontdekte de politie een hennepkwekerij in een pand waar [appellant] huurder was. Stedin, de netbeheerder, had aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit, omdat er een illegale aansluiting was gemaakt op de toevoerleiding. Het hof oordeelde dat [appellant] verantwoordelijk was voor de schade, omdat hij als huurder toegang had tot het pand en niet had voorkomen dat elektriciteit werd gestolen. Het hof verwierp de grieven van [appellant] en oordeelde dat hij de schade moest vergoeden. De vordering van Stedin werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de kosten voor het verwijderen van de elektra-aansluiting alsnog toekende. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en sprak een nieuwe veroordeling uit.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.299.233/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/592310 / HA ZA 20-238
Arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende in [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I. Stolting, kantoorhoudend in Hoogerheide,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Ester, kantoorhoudend in Zwijndrecht.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en Stedin.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om schade die is ontstaan doordat elektriciteit is afgenomen buiten de meter om. Die elektriciteit is gebruikt voor een hennepkwekerij. De vraag is of [appellant] degene is die de schade moet vergoeden. De rechtbank vindt van wel. Het hof is het daarmee eens.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 maart 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het (bij herstelvonnis van 24 februari 2021 verbeterde) vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2020;
  • het arrest van dit hof van 19 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 december 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord, tevens inhoudende incidenteel hoger beroep, van Stedin, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van [appellant] .

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Op 29 november 2016 heeft de politie een hennepkwekerij aangetroffen in een verborgen ruimte achter het bedrijfspand gelegen aan de [adres] (hierna: het pand).
3.2
Een medewerker van Stedin heeft het pand dezelfde dag nog bezocht. In zijn rapportage hierover staat dat hij heeft gezien dat er in het pand een illegale aansluiting was gemaakt op de toevoerleiding voor elektriciteit, dat die aansluiting uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit, en dat de kweekruimtes die in de verborgen ruimte zijn aangetroffen van daaruit van elektriciteit werden voorzien. In de rapportage staat verder dat de illegale aansluiting zich vóór de elektriciteitsmeter bevond. Elektriciteit die via een dergelijke aansluiting wordt afgenomen, wordt niet door de elektriciteitsmeter geregistreerd.
3.3
Stedin heeft, als beheerder van het elektriciteitsnetwerk in [woonplaats], aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit.
3.4
[appellant] is huurder geweest van het pand.
3.5
[appellant] is door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij in de periode van 4 november 2014 tot en met 29 november 2016. [appellant] heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Stedin heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd, samengevat, dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 35.990,57, met wettelijke rente en proceskosten.
4.2
Stedin stelt dat zij schade heeft geleden doordat elektriciteit is afgenomen buiten de meter om. [appellant] is hiervoor aansprakelijk, omdat hij degene is die elektriciteit heeft gestolen, dan wel omdat hij als huurder van het pand heeft gefaciliteerd, of in elk geval niet heeft verhinderd, dat iemand anders dat heeft gedaan. In elk geval is hij aansprakelijk omdat hij als contractant van Stedin zijn zorgplicht niet is nagekomen. Hij had ervoor moeten zorgen dat de elektriciteitsmeter niet kon worden gemanipuleerd, aldus Stedin.
4.3
De rechtbank heeft de vordering van Stedin toegewezen tot een bedrag van € 33.381,34, met wettelijke rente, en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk is voor de door Stedin geleden schade omdat hij – kort gezegd – als huurder toegang had tot het pand en aan anderen toegang tot het pand kon verlenen. De kosten voor het verwijderen en opnieuw aanbrengen van de elektra aansluiting en ‘onrechtmatig handelen’ zijn afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] wil dat het hof de vordering van Stedin alsnog afwijst. Verder wil hij dat Stedin wordt veroordeeld om het bedrag dat [appellant] op grond van het bestreden vonnis zal hebben betaald, terug te betalen.
5.2
Volgens [appellant] is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat elektriciteit is afgenomen buiten de meter om (grief 1). Hij ontkent betrokken te zijn geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij en zegt dat hij niets weet van verbruik van elektriciteit buiten de meter om.
5.3
Ook heeft de rechtbank, volgens [appellant] , ten onrechte geoordeeld dat hij, als huurder van het pand, aansprakelijk is voor de gestelde schade (grief 2). Hij betwist dat hij huurder was van het deel van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen.
5.4
Verder heeft de rechtbank, volgens [appellant] , de schade onjuist vastgesteld (grief 3).
5.5
Tot slot maakt [appellant] bezwaar tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling (grief 4). Volgens hem moet Stedin worden veroordeeld in de proceskosten.
5.6
Stedin eist in het incidenteel hoger beroep dat [appellant] alsnog wordt veroordeeld tot betaling van € 560,- voor de kosten van het verwijderen van de elektra-aansluiting, en € 930,- voor ‘kosten onrechtmatig handelen’.

6.Beoordeling in hoger beroep

Diefstal van elektriciteit (grief 1)

6.1
De eerste grief van [appellant] richt zich tegen de vaststelling van de rechtbank dat elektriciteit is afgenomen buiten de meter om. [appellant] betwist dat dit is gebeurd.
6.2
Stedin heeft haar stelling dat vanuit het pand elektriciteit is afgenomen buiten de meter om onderbouwd met een rapportage diefstal energie. In die rapportage zijn de waarnemingen van een bij Stedin in dienst zijnde fraudespecialist neergelegd. De fraudespecialist heeft ter plaatse geconstateerd dat op de toevoerleiding voor elektriciteit een illegale aansluiting was gemaakt en dat deze uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de in het pand aanwezige hennepkwekerij – die op het moment van aantreffen in werking was – ongemeten van elektriciteit werd voorzien.
6.3
Omdat Stedin haar stelling voldoende heeft onderbouwd ligt het, gelet op het bepaalde in artikel 149 Rv, op de weg van [appellant] om de betwisting van die stelling toe te lichten. Dat heeft hij niet gedaan. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat vanuit het pand elektriciteit is afgenomen buiten de meter om. Voor zover in de stelling van [appellant] dat Stedin ten onrechte heeft gesteld dat er slechts één meter in het pand was, een betwisting moet worden gelezen, overweegt het hof dat uit de rapportage niet blijkt dat de stroom is afgenomen bij de meter die niet behoorde bij de overeenkomst met [appellant] . De enkele stelling van [appellant] dat de illegale aansluiting niet bij zijn meter zat, is niet voldoende. De eerste grief wordt dus verworpen.
Aansprakelijkheid (grief 2)
6.4
De tweede grief van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat hij, als huurder van het pand, aansprakelijk is voor de gestelde schade. Meer in het bijzonder richt deze grief zich tegen de vaststelling dat [appellant] huurder was van het deel van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. [appellant] betwist dat. Of [appellant] huurder was of niet, kan naar het oordeel van het hof echter in het midden blijven. [appellant] kan immers op de primaire grondslag van Stedin, namelijk onrechtmatige daad, aansprakelijk worden gehouden voor de schade die Stedin heeft geleden. Het hof licht dat toe als volgt.
6.5
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Stedin verklaard dat [appellant] door de strafrechter is veroordeeld voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij in de periode waarop de vordering van Stedin ziet. [appellant] heeft dat niet weersproken. In tegendeel; [appellant] heeft verklaard dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar. Doordat [appellant] hoger beroep heeft ingesteld tegen het strafvonnis, levert het geen dwingend bewijs op van de door Stedin gestelde diefstal (artikel 161 Rv). Dat wil echter niet zeggen dat geen enkele waarde kan worden toegekend aan het gegeven dat de strafrechter bewezen heeft verklaard dat [appellant] betrokken was bij de hennepkwekerij: de civiele rechter is vrij in de waardering van de bewijskracht van een niet-onherroepelijk strafvonnis.
6.6
[appellant] heeft in deze procedure niet uitgelegd waarom de strafrechter tot een vrijspraak, in plaats van een bewezenverklaring, had moeten komen. De enkele stelling dat de officier van justitie niet voldoende onderzoek heeft gedaan, is daartoe onvoldoende.
6.7
Op de mondelinge behandeling heeft Stedin verder verklaard dat [appellant] in zijn strafzaak heeft gezegd dat hij wist dat er hennep werd gekweekt, en dat hij dat al wist toen hij werd gefilmd met een vuurwapen. [appellant] heeft verklaard dat het filmpje met het vuurwapen in 2014 moet zijn gemaakt. In deze procedure betwist [appellant] dat hij betrokken is geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij en zegt hij pas twee maanden vóór ontdekking van de hennepkwekerij hiervan op de hoogte te zijn geraakt. [appellant] heeft niet uitgelegd waarom de verklaring die hij in zijn strafzaak heeft afgelegd onjuist zou zijn.
6.8
Nu [appellant] geen uitleg heeft gegeven, valt niet in te zien waarom de bewezenverklaring niet kan dienen als onderbouwing van de stelling dat [appellant] betrokken is geweest bij het afnemen van elektriciteit buiten de meter om.
6.9
Omdat ook voor deze, door Stedin voldoende onderbouwde, stelling geldt dat deze onvoldoende gemotiveerd door [appellant] is betwist, neemt het hof als vaststaand aan dat [appellant] betrokken is geweest bij het afnemen van elektriciteit buiten de meter om. Zijn stelling dat de illegale installatie “mogelijk” al voor aanvang van het huurcontract is aangelegd door een zekere Ekici en later weer in gebruik is genomen, kan reeds om die reden onbesproken blijven.
6.1
[appellant] heeft het hof nog verzocht om de behandeling van de strafzaak in hoger beroep af te wachten, omdat hij “ervan overtuigd is dat het gerechtshof op basis van de informatie die thans beschikbaar is zal komen tot een integrale vrijspraak en die vrijspraak ook gevolg dient te hebben in deze appelprocedure”. Het hof gaat aan dit verzoek voorbij. Voor zover [appellant] over hem ontlastende informatie beschikt, had het op zijn weg gelegen om die informatie (ook) in deze procedure in te brengen. Dat heeft hij niet gedaan. Daar komt bij dat – ook als de strafrechter [appellant] in hoger beroep zou vrijspreken – die uitspraak eveneens vrije bewijskracht zou hebben en het hof daaraan niet zonder meer gebonden zou zijn.
6.11
Het afnemen van elektriciteit buiten de meter om levert een onrechtmatige daad op in de zin van artikel 6:162 BW. Dat betekent dat [appellant] de schade die Stedin daardoor heeft geleden moet vergoeden.
Omvang schade (grief 3 en incidentele grieven)
6.12
De derde grief van [appellant] richt zich tegen de vaststelling van de schade. [appellant] herhaalt in hoger beroep dat vóór het aantreffen van de hennepkwekerij op 29 november 2016 drie keer eerder een politie-inval heeft plaatsgevonden en dat geen van deze keren een hennepkwekerij is aangetroffen. Daaruit moet, volgens [appellant] , worden geconcludeerd dat de periode waarover Stedin de schade heeft berekend niet juist is. De hennepkwekerij was niet in bedrijf vanaf 4 november 2014, maar op zijn vroegst vanaf oktober 2016. Toen hebben criminelen het achterste deel van het pand in gebruik genomen als kwekerij, aldus [appellant] .
6.13
De rechtbank heeft vastgesteld dat de hennepkwekerij volledig en professioneel was weggewerkt (r.o. 4.12). [appellant] heeft hier geen grief tegen gericht. Ook het hof gaat daarom van dit gegeven uit. Omdat de hennepkwekerij niet direct zichtbaar was, wil het feit dat niet eerder een hennepkwekerij is aangetroffen niet zeggen dat de hennepkwekerij er eerder niet was. [appellant] heeft zelf, zoals hiervoor ook is overwogen, in zijn strafzaak verklaard dat hij in 2014 wist dat er hennep werd gekweekt in (de verborgen ruimte achter) het pand. [appellant] heeft in deze procedure niet toegelicht waarom die verklaring niet juist zou zijn. Zijn stelling dat de berekening van Stedin niet klopt omdat de kwekerij pas na het eindigen van een onderhuur in 2016 in gebruik is genomen, ziet eraan voorbij dat de betrokkenheid van [appellant] losstaat van eventuele onderverhuur. Bovendien volgt uit de rapportage diefstal energie dat de “zeer sterke vervuiling” van de aangetroffen materialen in de kwekerij erop duidde dat er meerdere oogsten zijn geweest en dat de koolstoffilters al een keer vervangen zijn en dat er al meerdere keren zogenaamde steunnetten zijn aangebracht. Ook deze grief slaagt dus niet.
6.14
De incidentele grieven van Stedin richten zich tegen de afwijzing van de vordering voor zover het de posten ‘kosten van het verwijderen van de elektra-aansluiting’ en ‘kosten onrechtmatig handelen’ betreft.
6.15
Voor wat betreft de post ‘kosten van het verwijderen van de elektra-aansluiting’, welke kosten volgens Stedin € 560,- bedragen, heeft Stedin gesteld dat – anders dan de rechtbank heeft aangenomen – de verwijdering al plaatsvindt op het moment van de inval door de politie. Dat laatste is door [appellant] niet betwist. De vordering wordt daarom op dit punt alsnog toegewezen.
6.16
De post ‘kosten onrechtmatig handelen’ is wel door [appellant] betwist. Meer in het bijzonder betwist [appellant] dat Stedin 9,5 uur heeft besteed aan deze werkzaamheden.
6.17
Stedin heeft een specificatie van deze kosten overgelegd. Daarop staan de posten: metingen (1 uur), voorrijkosten (1 uur), stand-by (1 uur), veiligstellen installatie (1 uur), opname ter plaatse (1 uur), voorbereiding en organisatiekosten (1 stuks), frauderapportage en afhandeling (1,5 uur), administratieve verwerking (1 uur), facturatie en bewaking (2 uur) en handling (fraude)meters (1 stuks). De specificatie is gebaseerd op gemiddelden. Stedin heeft toegelicht dat jarenlang per hennepkwekerij urenlijsten zijn bijgehouden van werkzaamheden die worden verricht nadat een hennepkwekerij is ontdekt. Omdat de kosten, ongeacht de kweekduur, telkens nagenoeg gelijk zijn, wordt al jaren gewerkt met een gemiddelde, aldus Stedin.
6.18
Omdat [appellant] betwist dat Stedin 9,5 uur heeft besteed aan de in de specificatie genoemde werkzaamheden, lag het op de weg van Stedin om haar stelling nader te onderbouwen. Dat heeft Stedin niet gedaan. Van deze stelling is ook geen bewijs aangeboden. Met [appellant] is het hof van oordeel dat de daadwerkelijk gemaakte kosten eenvoudig zijn vast te stellen zodat een berekening op basis van gemiddelden niet als een deugdelijke onderbouwing van deze kostenpost kan dienen. De vordering is daarom op dit onderdeel niet toewijsbaar.
Kosten van de procedure bij de rechtbank (grief 4)
6.19
De vierde grief van [appellant] richt zich tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Ook deze grief slaagt niet. Stedin is, en blijft, de partij die grotendeels in het gelijk is gesteld. [appellant] is daarom terecht veroordeeld in de door Stedin gemaakte kosten van de procedure bij de rechtbank.
Conclusie en proceskosten in hoger beroep
6.2
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van Stedin gedeeltelijk slaagt. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat het geen betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het vonnis moet gedeeltelijk worden vernietigd, namelijk voor zover de vordering tot vergoeding van de kosten van het verwijderen van de elektra-aansluiting is afgewezen. De vordering wordt op dit onderdeel alsnog toegewezen. Voor de overzichtelijkheid vernietigt het hof het vonnis in zijn geheel en spreekt het een nieuwe veroordeling uit.
6.21
[appellant] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Omdat Stedin in het incidenteel hoger beroep niet volledig in het gelijk wordt gesteld, worden de kosten van het incidenteel hoger beroep tussen partijen gecompenseerd. Dat betekent dat zij ieder hun eigen kosten dragen.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2020, verbeterd bij herstelvonnis van 24 februari 2021,
en, opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [appellant] om aan Stedin te betalen een bedrag van € 33.941,34, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 20 december 2016 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure bij de rechtbank, aan de kant van Stedin tot op heden begroot op € 2.042,- aan griffierecht en € 1.390,- aan salaris advocaat, en in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de kant van Stedin tot op heden begroot op € 2.106,- aan griffierecht en € 3.062,- aan salaris advocaat;
  • compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Biemond, J.J. van der Helm en M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.