ECLI:NL:GHDHA:2023:1981

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
200.309.916/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur in hoger beroep nader onderbouwd

In deze zaak heeft [appellant] in 2018 een factuur van € 13.007,50 gestuurd aan [verweerster] voor juridische dienstverlening, welke niet is betaald. [verweerster] betwistte de opdracht en stelde dat het om een vriendendienst ging. De kantonrechter wees de vordering van [appellant] af, maar in hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering verder onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht en dat [verweerster] [appellant] voor de verrichte werkzaamheden moet betalen. Het hof heeft de vordering tot betaling van € 2.400,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 februari 2019. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De proceskosten zijn gecompenseerd, omdat [appellant] slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.309.916/01
Zaaknummer rechtbank : 9386654 CV EXPL 21-3416
Arrest van 6 juni 2023
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant] Juridisch Advies,
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. van Buuren, kantoorhoudend in 's-Gravendeel,
tegen
[verweerster],
wonend [woonplaats] ,
niet verschenen.
Het hof noemt partijen hierna: [appellant] en [verweerster] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft [verweerster] in 2018 een factuur gestuurd van € 13.007,50 voor juridische dienstverlening. [verweerster] heeft de factuur niet betaald, omdat zij geen opdracht zou hebben gegeven tot het verrichten van werkzaamheden. De vraag is of [verweerster] de factuur moet betalen.
1.2
De kantonrechter heeft [appellant] vordering tot betaling van de factuur afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering verder onderbouwd. Het hof komt daardoor tot een ander oordeel dan de kantonrechter en wijst de vordering deels toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 februari 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis (in verzet) van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende in Dordrecht, van 25 november 2021 (hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven, tevens houdende eisvermeerdering, met bijlagen.
2.2
[verweerster] is niet verschenen in de procedure. Op 3 mei 2022 is verstek aan haar verleend.
2.3
Op 20 april 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] en zijn advocaat hebben de zaak toegelicht. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In de periode 2016-2018 studeerde [appellant] rechten aan de Open Universiteit. [appellant] had in die tijd ook een adviesbureau, genaamd [appellant] Juridisch Advies.
3.2
[verweerster] , die naar eigen zeggen advocaat is geweest, was in diezelfde periode betrokken bij gerechtelijke procedures. Ook had zij het voornemen om zelf een procedure te starten. Haar kinderen waren volgens haar onrechtmatig uit huis geplaatst. Zij wilde daarover een procedure aanspannen tegen de Staat. [appellant] en [verweerster] waren lotgenoten omdat ook de kinderen van [appellant] uit huis waren geplaatst.
3.3
[appellant] heeft in verband met de hiervoor genoemde procedures werkzaamheden verricht voor [verweerster] . In dat kader heeft onder meer de hiernavolgende correspondentie tussen partijen plaatsgevonden.
3.4
Op 12 augustus 2017 heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “Concept tuchtklacht [… 1] ” en als bijlage een tuchtklacht. In de e-mail staat:
Zie bijlage.
Er ontbreekt her en der wat informatie (geel gearceerd).
Graag je feedback & dan kan ie daarna op de post.
3.5
Op 16 augustus 2017 heeft [verweerster] per e-mail hierop gereageerd. In haar e-mail staat onder meer:
Heb je geweldige werk gelezen. Heel veel dank alvast. Uiteraard betaal ik je hier voor. Als het goed is komt eind deze week een en ander op mijn rekening bijgeschreven. Mail me je banknummer dan maak ik het over € 200,00.
3.6
Op 8 september 2017 heeft [verweerster] een bedrag van € 250,- naar de privébankrekening van [appellant] overgemaakt met als omschrijving “werkzaamheden”.
3.7
Op 11 september 2017 heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “10 Machtigingen dossiers”. In de e-mail staat:
Dit werkt toch het zuiverst, dat ze niet van elkaar weten dat je de dossiers opvraagt.
Wil je ze alle 10 tekenen en inscannen/opsturen naar mij?
3.8
[verweerster] heeft dezelfde dag per e-mail hierop gereageerd. In de e-mail staat:
Super [appellant] , gaan we doen.
3.9
Bij de stukken bevinden zich twee door [verweerster] ondertekende machtigingen. Deze machtigingen zijn ondertekend op 11 september 2017. De tekst hiervan luidt onder meer:
Hierbij machtig ik de heer [appellant] van [appellant] Juridisch Advies (KvK 64077748) om mij te vertegenwoordigen voor de gehele Wbp-dossierinzageprocedure bij (…) betreffende mijzelf en mijn kinderen de heren. (…).
3.1
Op 22 oktober 2017 heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “Update grieven horen [… 2] ” en als bijlage een verzoekschrift. In de e-mail staat:
Wil je hier even goed naar kijken?
Als je nog vragen hebt/overleg wilt, laat me het zsm weten ajb.
(…)
3.11
Op 23 oktober 2017 heeft [verweerster] per e-mail hierop gereageerd. In haar e-mail staat onder meer:
Ziet er goed uit, geweldig. (…) Veel dank voor je hulp. Morgen maak ik € 250,00 naar je over.
3.12
Op 25 oktober 2017 heeft [verweerster] een bedrag van € 250,- naar de privébankrekening van [appellant] overgemaakt.
3.13
Op 23 december 2017 heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “Definitief concept [… 3] c.s. OD” en als bijlage een conceptdagvaarding van [verweerster] tegen [… 3] c.s. In de e-mail staat onder meer:
Zie bijlage.
Graag je aandacht voor:
(…)
Op basis van de stukken die ik heb gezien en de informatie die je mij hebt gegeven kom ik echter tot het oordeel dat je een sterke zaak hebt.
(…)
3.14
Op 27 en 29 december 2017 heeft [verweerster] per e-mail hierop gereageerd. In deze emails staat:
Zag dat je op de laatste pagina toch de naam van de rechtbank Arnhem noemt. Voor mijn gevoel is Utrecht beter, gezien de vriendjespolitiek bij de rechtbank Gelderland.
Overleg wel met OM
En:
Dank je [appellant] , eerst moet OM reageren. Houd je op de hoogte hoe het allemaal loopt c.q. gaat lopen.
3.15
Op 11 januari 2018 hebben [appellant] en [verweerster] via WhatsApp de volgende berichten uitgewisseld:
12:51 [appellant] : Lukt t met de poen? Dan start ik met je jeugdzorgzaak
16:06 [appellant] : Wat spreken we af voor die € ?
16:06 [verweerster] : Zo snel als ik kan betaal ik je. Dit zal volgende week zijn.
16:59 [appellant] : Die oproep aan [… 4] kun je volgens mij zelf doen en dat kan ik dus doen en zal goedkoper zijn dan advocaat maar ik hoor t wel
17:50 [verweerster] : Heel graag [appellant] . Ik bel je morgen oké?
3.16
Op 2 februari 2018 heeft [verweerster] een bedrag van € 250,- naar de privébankrekening van [appellant] overgemaakt.
3.17
Op 15 februari 2018 heeft [appellant] een e-mail gestuurd aan de toenmalige advocaat van [verweerster] met als onderwerp “Laatste concept [verweerster] / [… 5] & [… 6] (v.3)” en als bijlage een vrijwaringsdagvaarding. In de e-mail staat:
Vandaag heb ik met mevrouw [verweerster] het concept nogmaals besproken.
Het nieuwe concept is drastisch gewijzigd qua insteek. ('Ronselpraktijken')
Ik verzoek u vriendelijk deze versie te gebruiken.
Ik hoop dat u met mevrouw [verweerster] de komende dagen betekening door de
deurwaarder af kunt stemmen, zodat de roldatum nog fatsoenlijk gehaald kan worden.
3.18
Op 16 februari 2018 heeft [verweerster] een e-mail gestuurd aan haar toenmalige advocaat met als onderwerp “Fwd: Laatste concept [verweerster] / [… 5] & [… 6] (v.3)”. In de e-mail staat onder meer:
Helaas hebben we vandaag geen contact kunnen leggen maar ik sta helemaal achter de formulering van [appellant] . We hebben uitgebreid gesproken met elkaar en ik heb [appellant] gevraagd om dit zo door te sturen naar jullie kantoor.
3.19
Op 16 april 2018 heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “Tuchtklacht [… 1] ”. In de e-mail staat:
Gaat morgen de deur uit, aangetekend.
3.2
Op 18 april 2018 hebben [appellant] en [verweerster] via WhatsApp onder meer de volgende berichten uitgewisseld:
16:13 [appellant] : Heb je geld voor Mij, griffie en deurwaarder? Die kan zo maar de rechter
17:46 [verweerster] : Ga ik morgen regelen
3.21
Op 20 mei 2018 hebben [appellant] en [verweerster] via WhatsApp onder meer de volgende berichten uitgewisseld:
20:32 [appellant] : Hoeveel ga je over maken en wanner precies dan houd ik het in de gaten
20:33 [verweerster] : Morgenavond via INGB.
21:17 [appellant] : Ik ga aan de slag. Maar welk bedrag is dit ?
21:17 [verweerster] : Mag je zelf invullen
21:21 [appellant] : Ik ga het uitrekenen. (…)
3.22
Op 3 juni 2018 hebben [appellant] en [verweerster] via WhatsApp onder meer de volgende berichten uitgewisseld:
12:28 [appellant] : Ik zal [… 1] wel zsm naar je toezenden maar ik vind het niet fair dat ik die jeugdzorg zaal onbetaald doe. Diverse mensen hebben me laten zitten recent en ik stop ook met dit soort zaken na de jouwe
12:29 [verweerster] : Ik laat je niet zitten. Komende week krijg ik geld en dan kan ik doorsluizen Komt goed. Groetjes
19:59 [verweerster] : Wil het uiteraard eerst lezen. Over het geld hoef je niet in te zitten. (…)
20:47 [verweerster] : Heb je stuk gelezen. Top. Zitten alleen een paar taalfouten in. Verder; grote klasse. Super bedankt. (…)
22:11 [appellant] : Die zaak zou ik graag doen want daar kan ik de proceskosten vragen (formeel per 1 mei mag ik helft van advocatentarief vragen en dat is 100 € / uur dus dat schiet tenminste op)
22:19 [verweerster] : Top.
3.23
Op 4 juni 2018 hebben [appellant] en [verweerster] via WhatsApp de volgende berichten uitgewisseld:
11:13 [appellant] : Kunnen we afspreken dat het dan 2000 voor de jeugdzorg zaak wordt, 250 voor (ik geloof [… 3] en anders [… 5] ) en je wilde ook nog de helft van jouw delen (7500 €) van je fee ? Dan hoef ik in de nabije toekomst natuurlijk voorlopig niets aan je te declareren
11:14 [verweerster] : Ja daar sta ik helemaal achter
11:15 [appellant] : Geweldig. Ik kom zsm bij je terug m let het concept
11:17 [verweerster] : Dat is fijn. Ik wil het verleden ook gaan afsluiten. Natuurlijk mag jij delen in de overwinning ook als stimulans voor je eigen zaak. Zo der hou was ik hier niet of veel moeilijker doorgekomen. Dan mag hè uiteraard ook delen in de winst.
3.24
Op 4 juli 2018 heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “Conceptversie OD-zaak vs. Staat” en als bijlage een conceptdagvaarding van [verweerster] tegen de Staat.
3.25
Op 30 juli 2018 heeft [verweerster] via een derde € 200,- overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van [appellant] .
3.26
Op 3 augustus 2018 heeft [verweerster] € 100,- naar de zakelijke bankrekening van [appellant] overgemaakt met als omschrijving “werkzaamheden”.
3.27
Op 28 september 2018 hebben [appellant] en [verweerster] via WhatsApp onder meer de volgende berichten uitgewisseld:
19:27 [appellant] : Ik ga niet die [… 5] zaak doen zonder geld
19:28 [verweerster] : Is duidelijk.
3.28
Op 3 oktober 2018 om 09.13 uur heeft [verweerster] [appellant] via WhatsApp het volgende bericht gestuurd:
Je mag wat mij betreft de klus oppakken. Ik kreeg zojuist van de belastingdienst Arnhem een telefoontje dat ik 2800 euro terug ontvang maar dat ze wel bewijs
moeten hebben. Dat heb ik zojuist opgestuurd. 16 oktober heb ik dat geld.
3.29
Op 3 oktober 2018 om 10.19 uur heeft [appellant] [verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp “Afspraak betaling & werk”. In de e-mail staat:
Zoals telefonisch besproken zojuist, betaal jij mij op/omstreeks 16 oktober a.s. 1500 euro voor de zaken van Jeugdbescherming [… 7] & [… 5] . (Dit betreft een voorschot.)
Aan je advocaat vraag je nog een urendeclaratie op.
Op de zaken van [… 8] en [… 5] kom ik zsm bij je terug komende dagen.
3.3
[verweerster] heeft dezelfde dag per e-mail als volgt hierop gereageerd:
Ik wil bevestigen dat wij dit zojuist telefonisch hebben afgesproken.
3.31
Op 11 en 12 oktober 2018 heeft [appellant] [verweerster] via WhatsApp de volgende berichten gestuurd:
Ik wil vrijdag met je de financiële afspraken op papier zetten, daarna wil ik alle contact verbreken
Wat vind je redelijk als totaalbedrag?
3.32
Op 12 oktober 2018 heeft de volgende e-mailwisseling tussen partijen plaatsgevonden:
E-mail van [verweerster] van 08.35 uur:
Vanaf vandaag neem ik mijn zaken zelf ter hand. Ik zal me aan mijn de financiële afspraak houden. Niet de bedragen die je telkens tussendoor erin wilt brengen.
E-mail van [appellant] van 09.17 uur met als onderwerp “[… 8] verletkosten concept” en als bijlage (onder meer) een conceptdagvaarding van [verweerster] tegen de stichting [… 8] Ziekenhuis:
Mijn werk zit er hiermee op. Succes.
E-mail van [appellant] van 09.31 uur met als onderwerp “Eindbetaling?”:
Kun jij akkoord met 10.000 euro voor [… 3] +Staat&Jeugdbescherming, 500 voor [… 5] & [… 6] en 250 voor [… 8]? In totaal 10.750 euro voor alles all-in.
E-mail van [verweerster] van 10.00 uur:
Met je voorstel zoals je het nu formuleert, kan ik niet mee akkoord gaan. Er liggen andere afspraken, daar houd ik me aan. Omdat wij beiden lotgenoten/slachtoffers zijn, was er sprake van vriendendienst (ook gezien mijn gezondheid), bovendien zag je mijn proces als een leerproces voor je eigen proces. Leerprocessen moeten gecontroleerd worden. Dat is nu net wat mr Beijersbergen aan het doen is. Er moet nogal wat aangepast worden. Uitzoekwerk van een student als studie/leertraject, mag deze prijs niet dragen. (…) Ik ben bereid om je een groter bedrag toe te kennen, hoger dan het bedrag dat in onze afspraak gedaan is. De hoogte hangt af van de som die ik toegewezen krijg na de uitspraak van de rechter en pas dan kan ik betalen, dat heb ik duidelijk afgesproken met je en daarin heb je toegestemd.
(…) Je wilt ineens bedragen van mij hebben waar tot nu toe nooit sprake van is geweest. Dat kan niet. Mijn voorstel nu is om de gemoederen eerst tot rust te laten komen en dan om de tafel te gaan zitten en redelijk eens te bekijken welk bedrag billijk is.
E-mail van [appellant] van 10:10 uur:
Er is nooit sprake geweest van een vriendendienst, wel van een vriendenprijs,
(…)
Je hebt afgelopen maanden diverse grote bedragen toegezegd terwijl je daar niet over beschikte.
(…)
16 oktober a.s. heb je een voorschot van 1500 euro toegezegd. Ik wacht dat even af, we zullen zien of je dit nakomt of niet. (...)
3.33
Op 25 oktober 2018 heeft [verweerster] [appellant] per e-mail onder meer bericht:
Zodra [… 8] binnenkomt, heb ik je de helft toegezegd. dat zal ik in alle openheid ook doen. Als zij de 200.000,= schadeclaim honoreren, krijg je 10.000,=. Als het een lager bedrag is, dan is het bedrag naar jou toe ook lager. Lager dan 7.500,= zal het niet worden. Wanneer dat is weet ik niet, ik zit ook
te springen om een bedrag. Ik kan nu niet eens mijn huur betalen.
Over twee weken heb ik meer duidelijkheid, dan kan ik je meer concreet vertellen hoe het er financieel voor me uit ziet.
3.34
Op 23 december 2018 heeft [appellant] [verweerster] een factuur van € 13.007,50 (inclusief BTW) gestuurd “Inzake: Juridische dienstverlening”. In de factuur is verwezen naar de e-mails van 12 en 25 oktober 2018 en staan de volgende posten vermeld:
1. Concept-grieven horen [… 9] (…) d.d. 22 oktober 2017
2. Concept-dagvaarding [… 3] (s) d.d. 29 december 2017
3. Concept-vrijwaring NRC en Lime Tree d.d. 15 februari 2018
4. Concept-tuchtklacht [… 1] d.d. 16 april 2018
5. Concept-dagvaarding Staat d.d. 4 juli 2018
6. Concept-schadestaatprocedure [… 8] d.d. 12 oktober 2018
3.35
Bij brief van 28 januari 2019 heeft [appellant] [verweerster] aangemaand om de factuur te betalen. [verweerster] heeft de factuur niet betaald.
3.36
[appellant] heeft zijn eenmanszaak “ [appellant] Juridisch Advies” uitgeschreven per 4 juli 2020.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [verweerster] gedagvaard en gevorderd, samengevat, betaling van € 13.007,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018 en betaling van € 1.006,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
4.2
[appellant] legt aan de vordering ten grondslag dat hij in opdracht van [verweerster] juridische werkzaamheden heeft verricht en dat [verweerster] de daarvoor verstuurde factuur onbetaald heeft gelaten.
4.3
Bij verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende in Dordrecht, van 25 juni 2020 (hierna: het verstekvonnis) is [verweerster] veroordeeld tot betaling van de factuur en de proceskosten. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen.
4.4
Op 28 juni 2021 is het verstekvonnis aan [verweerster] betekend.
4.5
Bij dagvaarding van 12 juli 2021 is [verweerster] tegen het verstekvonnis in verzet gekomen. [verweerster] betwist dat zij [appellant] opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten. Volgens haar was sprake van een vriendendienst. [verweerster] voert aan dat [appellant] een opleiding rechten volgde en dat hij haar heeft gevraagd of hij stukken mocht schrijven omdat hij de oefening goed kon gebruiken. Hij zou dat gratis doen. [verweerster] betwist dat [appellant] haar conceptstukken heeft gestuurd, met uitzondering van de tuchtklacht in de zaak [… 1] .
4.6
Bij het bestreden vonnis is het verstekvonnis vernietigd, zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen en is [appellant] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het bestreden vonnis. Hij voert verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aan. Allereerst voert hij aan dat het oordeel van de kantonrechter dat [verweerster] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis, niet juist is (grief 1). Daarnaast voert hij aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [verweerster] geen opdracht heeft gegeven voor het verrichten van de gefactureerde werkzaamheden (grief 2). Ook voert hij aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht (grief 3). [appellant] wil dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen. Hij heeft zijn stellingen dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht en dat [verweerster] hem daartoe opdracht heeft gegeven, in hoger beroep verder onderbouwd. Ook heeft [appellant] zijn eis vermeerderd; hij vordert bij wijze van eisvermeerdering dat [verweerster] wordt veroordeeld in de daadwerkelijke kosten van de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep, inclusief nakosten en rente (grief 4).
5.2
Het hof zal de grieven hierna bespreken. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het hof acht moet slaan op het verweer van [verweerster] in de procedure bij de kantonrechter, ook al is zij in hoger beroep niet verschenen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Verzet (grief 1)

6.1
De gedaagde die bij verstek is veroordeeld, kan daartegen verzet doen (artikel 143 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het verzet moet worden gedaan, kort gezegd, binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis in persoon, dan wel binnen vier weken na het plegen van een daad door de gedaagde waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging van het vonnis aan hem bekend is (hierna: een daad van bekendheid).
6.2
Volgens [appellant] is [verweerster] niet tijdig in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. In eerste aanleg heeft [appellant] gesteld dat de rechtbank het verstekvonnis heeft opgestuurd naar [verweerster] en dat zij daardoor al eerder bekend was met het verstekvonnis dan de datum waarop het verstekvonnis aan haar is betekend. De kantonrechter is aan dit verweer voorbij gegaan omdat nergens uit blijkt dat het verstekvonnis aan [verweerster] is toegestuurd. [appellant] voert met grief 1 aan dat de rechtbank het verstekvonnis naar [verweerster] had moeten verzenden en duidelijkheid had moeten verschaffen over de vraag of het verstekvonnis naar haar is verzonden en, zo nee, waarom niet.
6.3
Deze grief slaagt niet. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat sprake is van een daad van bekendheid, of van een eerdere betekening in persoon, in de periode vóór de betekening op 28 juni 2021 (artikel 143 Rv). De kantonrechter is er dus terecht van uitgegaan dat de termijn van verzet is aangevangen op 28 juni 2021 en dat [verweerster] tijdig verzet heeft ingesteld. Overigens is onjuist de stelling van [appellant] dat de rechtbank het verstekvonnis aan [verweerster] had moeten verzenden; de bepaling dat de griffier een afschrift van het vonnis aan partijen verstrekt, geldt niet ten aanzien van de niet in het geding verschenen gedaagde (artikel 231 lid 1 Rv).
Overeenkomst van opdracht (grieven 2 en 3)
6.4
De derde grief van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de gestelde werkzaamheden onvoldoende zijn onderbouwd. In hoger beroep heeft [appellant] de gestelde werkzaamheden alsnog onderbouwd. Hij heeft zes concepten overgelegd. Het betreft de stukken die zijn vermeld op de factuur van 23 december 2018: grieven in de zaak [… 2] , een dagvaarding in de zaak [… 3] , een dagvaarding in de zaak NRC en Lime Tree ( [… 5] / [… 6] ), een tuchtklacht in de zaak [… 1] , een dagvaarding in de zaak Staat (Jeugdzorg) en een dagvaarding in de zaak [… 8]. Daarnaast heeft hij de hiervoor onder 3.4 tot en met 3.33 weergegeven e-mailcorrespondentie en WhatsAppberichten overgelegd. Hieruit blijkt dat hij de stukken naar [verweerster] heeft gemaild, en ook dat [verweerster] hierop heeft gereageerd. [verweerster] is in hoger beroep niet verschenen en heeft de juistheid van de overgelegde stukken niet betwist. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat [appellant] de gestelde werkzaamheden heeft verricht.
6.5
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of deze werkzaamheden zijn verricht in het kader van een overeenkomst van opdracht (grief 2) of, zoals [verweerster] bij de kantonrechter heeft aangevoerd, in het kader van een vriendendienst.
6.6
Een overeenkomst van opdracht is, kort gezegd, een overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de andere partij, de opdrachtgever, verbindt werkzaamheden te verrichten anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:400 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)). Anders dan bij een vriendendienst, gaat het om rechtens afdwingbare afspraken. Of een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, is afhankelijk van de bedoeling van partijen en van wat partijen over en weer tegenover elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het ligt op de weg van degene die zich op het bestaan van de overeenkomst beroept, en daar rechtsgevolgen aan verbindt, om feiten te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. De stelplicht en bewijslast rust dus op [appellant] .
6.7
[appellant] stelt in dit kader, samengevat, het volgende. In zes zaken heeft hij een processtuk voor [verweerster] opgesteld. [verweerster] wist dat [appellant] werkzaam was in het kader van zijn bureau [appellant] Juridisch Advies. In de Jeugdzorgzaak heeft [verweerster] hem gemachtigd om werkzaamheden voor haar te verrichten. [verweerster] heeft vijf keer een bedrag aan hem betaald, waarvan twee keer met omschrijving ‘werkzaamheden’. Er is herhaaldelijk gesproken over betaling voor de verrichte werkzaamheden en [verweerster] heeft financiële toezeggingen gedaan.
6.8
Het hof leidt uit de hierna volgende feiten en omstandigheden af dat sprake was van een overeenkomst van opdracht, en niet van een vriendendienst:
[appellant] had een eigen adviesbureau en heeft in het kader daarvan werkzaamheden voor [verweerster] verricht, wat blijkt uit de hiervoor in 3.9 weergegeven machtigingen van [verweerster] aan [appellant] Juridisch Advies en uit de inhoud van de berichten die partijen naar elkaar en de toenmalige advocaat van [verweerster] hebben gestuurd (zie hiervoor onder 3.4, 3.5, 3.10, 3.11, 3.13 tot en met 3.15, 3.17 tot en met 3.19, 3.22, 3.24, 3.27 tot en met 3.30 en 3.32). Daarbij heeft [verweerster] [appellant] diverse keren toegezegd dat zij voor de werkzaamheden zal betalen (zie hiervoor onder 3.5, 3.11, 3.15, 3.20 tot en met 3.23, 3.28, 3.30, 3.32 en 3.33). Bovendien heeft zij [appellant] ook daadwerkelijk betaald (zie hiervoor onder 3.6, 3.12, 3.16, 3.25 en 3.26).
6.9
Uit het voorgaande blijkt dat de tweede en de derde grief slagen en dat sprake was van een overeenkomst van opdracht. Daaruit volgt op zichzelf nog niet dat de vordering van [appellant] voor toewijzing in aanmerking komt; of dat zo is, hangt af van het antwoord op de vraag of [verweerster] loon was verschuldigd en zo ja, hoeveel loon.
Loon verschuldigd
6.1
Als de opdrachtnemer de overeenkomst van opdracht is aangegaan in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, is de opdrachtgever hem loon verschuldigd (artikel 7:405 lid 1 BW). De vraag die dus eerst moet worden beantwoord, is of [appellant] de overeenkomst met [verweerster] is aangegaan in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, gelet op de aard van de werkzaamheden (het opstellen van stukken ten behoeve van procedures) en het feit dat [appellant] destijds een adviesbureau had. Het blijkt ook uit de op 11 september 2017 door [verweerster] ondertekende machtigingen, waarin de naam van het adviesbureau van [appellant] , [appellant] Juridisch Advies, is vermeld.
6.11
Bij de kantonrechter heeft [verweerster] als verweer gevoerd dat zij [appellant] niet hoeft te betalen, omdat zij hebben afgesproken dat [appellant] gratis stukken zou schrijven voor haar. Omdat deze door [verweerster] gestelde afspraak afwijkt van de in artikel 7:405 lid 1 BW neergelegde hoofdregel dat loon is verschuldigd, is het aan [verweerster] om haar stelling dat een afwijkende afspraak is gemaakt, te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. [verweerster] heeft haar stelling niet onderbouwd, terwijl [appellant] die stelling gemotiveerd betwist. Hij wijst op de door hem in hoger beroep overgelegde e-mailcorrespondentie en WhatsAppberichten, waaruit blijkt dat partijen met elkaar hebben gesproken over betalingen. Daarnaast wijst hij erop dat [verweerster] daadwerkelijk betalingen heeft gedaan, wat [verweerster] niet heeft betwist. Het verweer van [verweerster] slaagt daarom niet.
6.12
Gelet op het voorgaande moet [verweerster] [appellant] betalen voor de door hem verrichte werkzaamheden. De vraag is welk bedrag zij moet betalen. Uit de correspondentie volgt dat partijen hierover geen duidelijke afspraken met elkaar hebben gemaakt (zie hiervoor onder 3.31 en 3.32). Als de hoogte van het loon niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd (artikel 7:405 lid 2 BW). Omdat [appellant] degene is die loon vordert, is het aan hem om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat het door hem gevorderde loon op de gebruikelijke wijze is berekend, dan wel redelijk is.
6.13
In de juridische dienstverlening wordt de vergoeding die de opdrachtgever aan de opdrachtnemer betaalt doorgaans berekend aan de hand van het uurtarief van de opdrachtnemer en het aantal uren dat de opdrachtnemer aan de opdracht heeft besteed. [appellant] heeft echter verklaard dat hij geen vast (uur)tarief hanteert en dat hij werkt met een ‘all-in tarief’. Hij heeft niets gesteld over het aantal uren dat hij aan de verrichte werkzaamheden heeft besteed. [appellant] heeft dus geen feiten en omstandigheden gesteld aan de hand waarvan het loon op de gebruikelijke wijze kan worden berekend. [appellant] heeft meer in het bijzonder niet aangetoond dat sprake was van professionele juridische dienstverlening. Hij studeerde weliswaar rechten maar was op dat moment nog niet afgestudeerd. [verweerster] heeft daar ook op gewezen in haar e-mail van 12 oktober 2018, waarin zij de werkzaamheden van [appellant] een “leerproces” voor [appellant] noemt. Verder heeft [appellant] zelf naar voren gebracht dat hij zijn eenmanszaak heeft uitgeschreven omdat [verweerster] “als grootste opdrachtgever” niet betaalde.
6.14
Omdat geen sprake is van een “op de gebruikelijke wijze berekend loon”, moet worden beoordeeld wat een redelijk loon is. Wat in een concreet geval een "redelijk" loon is, hangt onder meer af van de aard en de – zo nodig schattenderwijs te bepalen – omvang van de verrichte werkzaamheden en van wat gebruikelijk is in de branche. Anders dan bij de berekening van een gebruikelijk loon, kan aan de bepaling van een redelijk loon geen nauwkeurige berekening ten grondslag worden gelegd. Daarom kunnen geen hoge eisen gesteld worden aan de stelplicht van de opdrachtnemer over het redelijke loon en aan de motivering door de rechter van zijn oordeel daarover. De rechter zal in het algemeen kunnen volstaan met te vermelden welke omstandigheden hij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft genomen en hoe hij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van het redelijke loon is gekomen (Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1680, r.o. 3.6.1). Het hof neemt in dit kader de hierna volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
6.15
In hoger beroep is komen vast te staan dat [appellant] zes processtukken voor [verweerster] heeft opgesteld. Vaststaat verder dat hij op het moment van het opstellen van die stukken nog geen juridische opleiding had voltooid. Verder wordt in aanmerking genomen dat [appellant] in zijn e-mail van 12 oktober 2018 (zie hiervoor onder 3.32) aan [verweerster] heeft bericht dat er geen sprake was van een vriendendienst maar wel van een “vriendenprijs”. Ook heeft hij zelf verklaard dat hij doorgaans een ‘all-in tarief’ afspreekt. Het hof ziet daarom geen grond om aan te knopen bij wat gebruikelijk is in de juridische dienstverlening. Meer in het bijzonder is er geen aanleiding aan te knopen bij de (uren)omvang van de verrichte werkzaamheden. Het hof zal aansluiting zoeken bij de bedragen die partijen blijkens hun correspondentie zelf redelijk vonden. Uit de hiervoor onder 3.5 en 3.11 geciteerde e-mailberichten blijkt dat [verweerster] voor de zaak [… 1] € 200,- wilde betalen en voor de zaak [… 2] € 250,-. Uit de onder 3.23 en 3.32 geciteerde berichten blijkt dat [appellant] voor de zaken [… 3] en [… 8] allebei € 250,- heeft gevraagd, voor de zaak [… 5] / [… 6] € 500,- en voor de zaak Jeugdzorg € 2.000,-. Het redelijk loon wordt daarom vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.450,-.
6.16
Vaststaat dat [verweerster] in de loop van de tijd een bedrag van € 1.050,- aan [appellant] heeft betaald (zie hiervoor onder 3.6, 3.12, 3.16, 3.25 en 3.26). Dit bedrag wordt op het vastgestelde redelijk loon in mindering gebracht. Dat betekent dat de vordering van [appellant] alsnog wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.400,-.
6.17
De gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen, maar niet met ingang van 23 december 2018, de datum van de factuur, aangezien niet is gesteld dat deze datum tussen partijen is afgesproken en [verweerster] heeft betwist dat zij toen in verzuim is geraakt. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar met het betalen van de geldsom in verzuim is (artikel 6:119 BW). Verzuim treedt in wanneer de schuldenaar schriftelijk is aangemaand om de factuur binnen een bepaalde termijn te betalen en de schuldenaar de factuur niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:82 lid 1 BW). [appellant] heeft [verweerster] op 28 januari 2019 aangemaand om de factuur binnen veertien dagen na dagtekening van de brief te betalen. Op 12 februari 2019 is [verweerster] dus in verzuim geraakt. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen met ingang van die datum, tot en met de datum van volledige betaling.
Buitengerechtelijke proceskosten
6.18
Als de schuldenaar een consument is, moet deze eerst worden aangemaand voordat incassokosten verschuldigd worden (artikel 6:96 lid 6 BW). In de aanmaningsbrief moet staan welk bedrag als vergoeding voor de incassokosten in rekening wordt gebracht als niet op tijd wordt betaald. Ook moet daarin staan dat de schuldenaar veertien dagen de tijd heeft om te betalen voordat incassokosten verschuldigd zijn. Die veertien dagen gaan in op de dag
na ontvangstvan de aanmaning. De vermelding dat betaald moet worden “binnen veertien dagen na heden”, is dus in strijd met de eis dat een betalingstermijn van veertien dagen
na ontvangstmoet worden gegeven. Als de brief niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, is de schuldenaar bij het uitblijven van tijdige betaling geen incassokosten verschuldigd (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
6.19
De door [appellant] verzonden aanmaning voldoet niet aan de hiervoor weergegeven vereisten. In de brief staat dat [verweerster] in de gelegenheid wordt gesteld om het verschuldigde bedrag te voldoen “binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief”. In de brief staat niet welk bedrag als vergoeding voor de incassokosten in rekening wordt gebracht als niet op tijd wordt betaald. Dat betekent dat [verweerster] geen incassokosten is verschuldigd. De vordering tot betaling van incassokosten wordt daarom afgewezen.
Proceskostenveroordeling eerste aanleg en vermeerdering van eis in hoger beroep (grief 4)
6.2
De vierde grief van [appellant] richt zich tegen de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter hem ten onrechte in de proceskosten veroordeeld, omdat zijn vorderingen hadden moeten worden toegewezen. De vierde grief omvat een vermeerdering van eis (zie hiervoor onder 5.1, bij grief 4).
6.21
Als een partij niet in het geding is verschenen, is een vermeerdering van eis niet toegestaan, tenzij de vermeerdering tijdig bij exploot aan die partij kenbaar is gemaakt (artikel 130 en 331 Rv). Niet gebleken is dat de eisvermeerdering bij exploot aan [verweerster] kenbaar is gemaakt. De eisvermeerdering is daarom niet toegestaan.
6.22
De grief slaagt wel voor zover deze zich richt tegen de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Omdat [appellant] in hoger beroep alsnog deels in het gelijk wordt gesteld, hoeft hij de door [verweerster] in eerste aanleg gemaakte proceskosten niet te vergoeden.
6.23
Omdat [appellant] niet volledig in het gelijk wordt gesteld, compenseert het hof de proceskosten. Dat betekent dat [appellant] en [verweerster] ieder hun eigen kosten dragen.
Bewijsaanbod
6.24
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen. Hij heeft verzocht om [verweerster] als getuige te horen over de opdrachten, werkzaamheden en betalingen in de zes zaken die op de factuur zijn vermeld. [verweerster] heeft in eerste aanleg ook bewijs aangeboden van haar stellingen.
6.25
Het hof komt niet toe aan bewijslevering. Er zijn geen concrete, te bewijzen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Conclusie en proceskosten
6.26
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] gedeeltelijk slaagt. Het bestreden vonnis wordt gedeeltelijk vernietigd, namelijk voor zover de vordering tot het bedrag van € 2.400,- is afgewezen. De vordering tot betaling van de factuur wordt alsnog tot dit bedrag toegewezen. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Voor de overzichtelijkheid zal in het dictum hierna het vonnis geheel worden vernietigd en zal een nieuwe veroordeling worden uitgesproken.
6.27
Omdat [appellant] slechts zeer gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld – zijn vordering is grotendeels afgewezen – worden zowel de kosten van de procedure in eerste aanleg als de kosten van de procedure in hoger beroep tussen partijen gecompenseerd.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende in Dordrecht, van 25 november 2021;
en, opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [verweerster] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 12 februari 2019 tot en met de datum van volledige betaling;
  • verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E. Honée, mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en mr. H. Biemond en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.