Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 23 februari 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis (in verzet) van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende in Dordrecht, van 25 november 2021 (hierna: het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven, tevens houdende eisvermeerdering, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Verzet (grief 1)
na ontvangstvan de aanmaning. De vermelding dat betaald moet worden “binnen veertien dagen na heden”, is dus in strijd met de eis dat een betalingstermijn van veertien dagen
na ontvangstmoet worden gegeven. Als de brief niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, is de schuldenaar bij het uitblijven van tijdige betaling geen incassokosten verschuldigd (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
7.Beslissing
- veroordeelt [verweerster] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 12 februari 2019 tot en met de datum van volledige betaling;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.