ECLI:NL:GHDHA:2023:1976

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
200.323.253/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voegingsincident en schorsingsincident in huurgeschil tussen Laila Rotterdam B.V. en Laila De Maas B.V.

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Laila Rotterdam B.V. en Laila De Maas B.V. over een bedrijfspand in Rotterdam. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Laila Rotterdam de huurder is en heeft haar veroordeeld tot betaling van huurachterstand. Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan. Laila De Maas heeft in haar hoger beroep een schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis gevorderd, terwijl Laila Rotterdam heeft verzocht om voeging van de procedures. Het hof heeft de voeging gelast, omdat de zaken verknocht zijn. De vordering van Laila De Maas tot schorsing van de tenuitvoerlegging is afgewezen, omdat zij geen belang heeft bij de schorsing van de betalingsverplichting van Laila Rotterdam. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd en de zaak verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.323.253/01
Zaaknummer rechtbank : 9601877 CV EXPL 21-42692
Arrest van 24 oktober 2023 in het voegingsincident ex art. 222 Rv / art. 217 Rv
en het schorsingsincident ex art. 351 Rv
van:
Laila Rotterdam B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verzoekster in het incident ex art. 222 Rv / art. 217 Rv,
advocaat: mr. F. Özer, kantoorhoudend in Rotterdam,
in de zaak van:
Laila De Maas B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
appellante in de hoofdzaak,
tevens verzoekster in het schorsingsincident ex art. 351 Rv,
en verweerster in het voegingsincident ex art. 222 Rv / art. 217 Rv,
advocaat: mr. K. Tülü, kantoorhoudend in Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
tevens verweerders in het schorsingsincident ex art. 351 Rv en het voegingsincident ex art. 222 Rv / art 217 Rv,
advocaat: mr. G. Sarier, kantoorhoudend in Dordrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen Laila Rotterdam, Laila De Maas en [geïntimeerden] c.s .

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak speelt op de achtergrond de vraag of Laila De Maas in de plaats van Laila Rotterdam huurder is geworden van een bedrijfspand in Rotterdam waarvan [geïntimeerden] c.s . eigenaar zijn. De kantonrechter vindt van niet en heeft Laila Rotterdam veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. Laila Rotterdam en Laila De Maas zijn beide in verschillende procedures tegen het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. In dit arrest wordt de voeging gelast van deze procedures.
1.2
Laila De Maas heeft in haar hoger beroep op de voet van art. 351 Rv de schorsing gevorderd van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof wijst dat in dit arrest af.
1.3
Ten slotte verwijst het hof de zaak naar de rol zodat in de hoofdzaak verder kan worden geprocedeerd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met grieven van 26 januari 2023, tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex art. 351 Rv, waarmee Laila De Maas in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022;
  • het arrest van dit hof van 21 maart 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de memorie van antwoord in het incident ex art. 351 Rv van [geïntimeerden] c.s ., met bijlagen;
  • het zittingsblad, houdende proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 april 2023 en de beslissing tot voeging op de rol met de zaak 200.324.825/01 van Laila Rotterdam tegen [geïntimeerden] c.s , alsmede de in dit proces-verbaal genoemde gedingstukken;
  • de incidentele conclusie tot voeging van Laila Rotterdam van 9 mei 2023;
  • de conclusies van antwoord in het incident tot voeging van 23 mei 2023 van Laila De Maas en van [geïntimeerden] c.s .;
  • het H12 formulier van 15 september 2023 van [geïntimeerden] c.s ., met negen op USB-stick aangeleverde bijlagen, en het H12 formulier van 21 september 2023 van Laila Rotterdam, met bijlage, welke stukken partijen op voorhand ten behoeve van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 2 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van Laila De Maas en [geïntimeerden] c.s . hebben de zaak met betrekking tot het schorsingsincident ex art. 351 Rv toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. De advocaat van Laila Rotterdam heeft de incidentele conclusie tot voeging toegelicht.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[geïntimeerden] c.s . hebben op 11 december 2020 van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , (die daarbij handelden als vennoten van de V.O.F. [naam] , hierna: [verkoper] ) gekocht het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte (restaurant) gelegen aan het Charloisse Hoofd 47 in Rotterdam (hierna: 'het gehuurde'). Op 3 mei 2021 is het gehuurde aan [geïntimeerden] c.s . geleverd.
3.2
Het gehuurde was op het moment van levering nog verhuurd aan Laila Rotterdam. Laila Rotterdam heeft de exploitatie van het gehuurde per januari 2021 gestaakt.
3.3
Bij (aangetekende) brieven van 21 en 28 juni 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerden] c.s . Laila Rotterdam gesommeerd tot betaling van de openstaande huurtermijnen over de maanden mei en juni 2021 ten bedrage van telkens € 8.500,56. Daarop is geen betaling gevolgd.
3.4
Per e-mail van 28 juni 2021 heeft ( [werknemer] namens) Laila Rotterdam het volgende aan [geïntimeerden] c.s . geschreven:
“Met betrekking tot onze huurrelatie voor Charloisse Hoofd 47 Rotterdam bericht ik u het volgende.
Eerder was overeenstemming bereikt over indeplaatsstelling van een nieuwe huurder, zijnde heer [bestuurder ] . Inmiddels heeft de heer [bestuurder ] zich bij aangetekende brief gemeld met het verzoek de indeplaatsstelling te realiseren voor zijn vennootschap Laila de Maas B.V. Hierbij informeer ik u dat de onderneming Laila de Maas B.V. uw nieuwe huurder zal zijn vanaf 1 juli 2021. De nieuwe huurder zal u apart aanschrijven over zijn gegevens en zet ik de heer [bestuurder ] in de cc van deze e-mail.”
3.5
In hun e-mailbericht van 30 juni 2021 hebben [geïntimeerden] c.s . aan Laila Rotterdam geschreven dat een verzoek over een indeplaatsstelling hen nimmer heeft bereikt, dat van indeplaatsstelling, dan wel een nieuwe huurder, per 1 juli 2021 dan ook geen sprake is, dat de huurbetalingsverplichtingen van Laila Rotterdam onverkort doorlopen en dat de huurachterstand zo snel mogelijk moet worden voldaan, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen worden genomen.
3.6
Per e-mail van 30 juni 2021 heeft [bestuurder ] (hierna: [bestuurder ] ), bestuurder van de op 28 juni 2021 opgerichte vennootschap Laila De Maas, het volgende aan [geïntimeerden] c.s . geschreven:
“Zoals gisteren door de [werknemer] aan u is gemeld, zijn wij vanaf 1 juli a.s. de nieuwe huurder van uw bedrijfsruimte Charloisse Hoofd 47 in Rotterdam . Wij zullen in de bedrijfsruimte het restaurant exploiteren en daarbij hetzelfde concept voortzetten. De gegevens van de nieuwe huurder is Laila de Maas B.V. gevestigd te Rotterdam aan de Charloisse Hoofd 47 .”
3.7
In haar e-mail van 30 juni 2021 aan [geïntimeerden] c.s . heeft Laila Rotterdam als volgt gereageerd op de door [geïntimeerden] c.s . naar haar verzonden facturen:
“Ten eerste wil ik u mededelen dat de huurfacturen niet kloppen. U rekent een hogere huur dan dat er afgesproken is in de huurcontract.
Ten tweede wil ik u wijzen op de jurisprudenties over huurkorting omtrent covid 19 voor de horeca sector. Wij hebben recht op %50 huurkorting tijdens de overheidsmaatregelen omtrent corona sector.
Ik verzoek u hierbij de facturen aan te passen en naar mij te mailen.”
3.8
In zijn e-mail van 5 juli 2021 aan Laila Rotterdam heeft de advocaat van [geïntimeerden] c.s . betwist dat de huurtermijnen niet zouden kloppen en erop gewezen dat inmiddels ook over de maand juli 2021 een huurachterstand was ontstaan. Over een mogelijke coronakorting schrijft hij in de e-mail:
“(…) Om voor een huurkorting op grond van corona in aanmerking te komen kunt u een onderbouwd verzoek bij cliënt indienen en deze me uw financiële gegevens inzichtelijk maken naast het overleggen van stukken waaruit de door u ontvangen overheidssteunen blijken. (…)”
3.9
Bij e-mail van 7 juli 2021 aan [geïntimeerden] c.s . heeft Laila Rotterdam daarop als volgt gereageerd:
“Ik ga ervan uit dat u op de hoogte bent dat wij al een tijdje gesloten zijn. De coronacrisis heeft voor gezorgd dat wij niet open konden blijven waardoor wij de zaak moesten sluiten. (…) Wij zullen ons best doen om de huurachterstand te betalen maar wel met korting waar wij recht op hebben. (…)
De heer [bestuurder ] heeft nu de overeenkomst overgenomen zoals ik u eerder had aangegeven.”
3.1
Na enige e-mailcorrespondentie over en weer tussen [geïntimeerden] c.s . en Laila Rotterdam over de omvang van en afbetalingen op de huurachterstand heeft [bestuurder ] per e-mail van 18 juli 2021 aan [geïntimeerden] c.s . een op 28 april 2020 gedateerd document getiteld `Akte indeplaatsstelling' doen toekomen. In dat document, dat volgens de laatste pagina ervan is ondertekend namens [verkoper] als ‘Verhuurder’, namens Laila Rotterdam als ‘Huurder’ en namens [bestuurder ] als `Aspirant Huurder', is onder meer het volgende bepaald:
“Akte indeplaatsstelling
(…)
Overwegende:
(…)
C. Dat Huurder mede vanwege de gevolgen van de coronapandemie zijn activiteiten in het gehuurde wenst te beëindigen en de onderneming wenst over te dragen aan Aspirant Huurder en daarom de Verhuurder heeft verzocht ermee akkoord te gaan, dat Aspirant Huurder in zijn plaats als Huurder wordt gesteld en wel zodanig, dat door deze indeplaatsstelling de Verhuurder en Aspirant Huurder jegens elkaar, dezelfde rechten en verplichtingen, uit de Huurovereenkomst voortvloeiende, zullen hebben, als die, welke tussen de Verhuurder en Huurder gelden met in deze overeenkomst opgenomen afwijkende bepalingen;
D. Dat vanwege de onzekere situatie als gevolg van de Coronapandemie partijen elkaar ten aanzien van de effectuering van de indeplaatsstelling een termijn verlenen tot en met 1 juli 2021;
E. Dat Aspirant Huurder, althans een nader door deze aan te wijzen nog op te richten of bestaande rechtspersoon, waarin Aspirant Huurder direct dan wel indirect minimaal 51% van de aandelen bezit, het onherroepelijke en exclusieve recht toekomt om uiterlijk op 1 juli 2021, dit recht als vermeld onder
considerans D te lichten;
(…)
H. Dat Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, vanaf moment van het lichten van deze optie, een huurvrije periode zal verkrijgen teneinde het Gehuurde te kunnen verbouwen en de nodige onzekerheid in de markt als gevolg van de Coronapandemie zal moeten overleven;
(…)
Komen overeen als volgt:
1. Huurder stelt Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, als opvolgende huurder van het gehuurde in zijn plaats, hetgeen Aspirant Huurder en Verhuurder aanvaarden.
2. Verhuurder verklaart ondubbelzinnig in te stemmen met de onder 1 bedoelde indeplaatsstelling en aanvaardt per uiterlijk 1 juli 2021 in de plaats te stellen Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, als de nieuwe huurder van het gehuurde.
3. Partijen komen overeen dat Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, het recht heeft om tot en met 1 juli 2021 het hierboven beschreven recht tot indeplaatsstelling zal mogen lichten. Indien dit recht uiterlijk op 1 juli 2021 zal worden gelicht, dan zal per die datum van lichten, de Huurovereenkomst conform deze indeplaatsstelling van rechtswege overgaan op Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon.
(…)
7. Aspirant Huurder verklaart de Huurovereenkomst te kennen en te hebben ontvangen en alle rechten en verplichtingen daaruit te aanvaarden en na te zullen komen.
(…)
Financiële afspraken (huurkorting)
9. In verband met de huidige onzekere omstandigheden als gevolg van de Coronapandemie en met het oog op mogelijke verbouwingen, zal bij lichting van het recht tot indeplaatsstelling de volgende afwijken financiële afspraken van toepassing zijn.
Huurvrij
10. Partijen spreken een huurvrije periode van 12 maanden huurvrij af vanaf datum van de indeplaatsstelling. Aldus zal Aspirant Huurder, althans een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon, in het eerste jaar vanaf indeplaatsstelling geen huur verschuldigd zijn.
Huurkorting
11. Nadien zal de huursom trapsgewijs in 3 opvolgende jaren worden verhoogd naar de basishuurprijs conform onderstaande:
Jaar 2: huurkorting van € 20.000 per jaar;
Jaar 3: huurkorting van € 15.000 per jaar;
Jaar 4: huurkorting van € 10.000 per jaar;
(…)”.
3.11
Bij e-mail aan Laila Rotterdam van 19 augustus 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerden] c.s . opnieuw bestreden dat sprake is van een nieuwe huurder en Laila Rotterdam erop gewezen dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot vier maanden. Betaling daarvan is uitgebleven.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[geïntimeerden] c.s . hebben Laila Rotterdam gedagvaard en ontbinding gevorderd van de huurovereenkomst, met ontruiming van het gehuurde. [geïntimeerden] c.s . hebben daarbij tevens gevorderd dat Laila Rotterdam wordt veroordeeld tot betaling van € 67.723,60 aan huurachterstand tot en met december 2021, € 8.662,08 per maand na 1 januari 2022 tot datum ontruiming en € 1.452,24 aan buitengerechtelijke incassokosten, alles met wettelijke (handels)rente en veroordeling van Laila Rotterdam in de proceskosten.
4.2
Daarop heeft Laila Rotterdam een incidentele conclusie tot oproeping van Laila De Maas in vrijwaring ingediend, hetgeen de kantonrechter in haar vonnis in het incident van 6 mei 2022 heeft toegestaan.
4.3
Laila De Maas heeft vervolgens een incidentele conclusie tot tussenkomst c.q. voeging genomen. Bij vonnis van 29 juli 2022 heeft de kantonrechter Laila De Maas toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van Laila Rotterdam te voegen en in de hoofdzaak tussen te komen.
4.4
Bij vonnis van 16 december 2022 (hierna: het eindvonnis) heeft de kantonrechter Laila Rotterdam in de hoofdzaak veroordeeld, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, tot betaling van € 59.764,20 aan huurachterstand berekend tot en met de maand december 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.372,64, tot betaling van de huurprijs van € 7.662,49 per maand, te verhogen met de contractuele indexering, vanaf de maand januari 2022 tot en met de maand van beëindiging van de huurovereenkomst en tot betaling van de proceskosten met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] c.s . tot ontbinding en ontruiming in dit vonnis afgewezen [1] .
4.5
De door Laila De Maas als tussenkomende partij ingediende vordering om (samengevat) voor recht te verklaren dat zij per 1 juli 2021 in de rechten en verplichtingen is getreden van de oude huurder (Laila Rotterdam) is door de kantonrechter in het eindvonnis afgewezen, evenals de vordering in de vrijwaringszaak van Laila Rotterdam om Laila De Maas te veroordelen tot betaling aan haar van al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak jegens [geïntimeerden] c.s . is veroordeeld.

5.Vorderingen in de incidenten tot schorsing en voeging

5.1
Laila De Maas is in hoger beroep gekomen van het eindvonnis omdat zij het niet eens is met de afwijzing van haar vordering tot verklaring voor recht dat zij per 1 juli 2021 is getreden in de rechten en verplichtingen van Laila Rotterdam. Zij heeft daarbij tevens bij wijze van incident ex art. 351 Rv gevorderd dat in hoger beroep wordt bepaald dat aan het eindvonnis de bij voorraad verklaarde uitvoerbaarheid wordt ontnomen, althans dat de tenuitvoerlegging daarvan wordt geschorst totdat in de bodemzaak in hoger beroep zal zijn beslist, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s . in de kosten van het incident.
5.2
[geïntimeerden] c.s . hebben tegen deze incidentele vordering verweer gevoerd.
5.3
Laila Rotterdam heeft daarna een incidentele conclusie tot voeging ingediend. In die conclusie heeft zij aangegeven dat zij het hof eerder heeft verzocht om de onderhavige procedure op de voet van art. 222 Rv gevoegd te behandelen met de procedure 200.324.825/01 van haar tegen [geïntimeerden] c.s ., dat daarop nog geen beslissing is gevolgd en dat zij zich daarom genoodzaakt ziet om op de voet van art. 217 Rv te verzoeken om in het door Laila De Maas ingestelde hoger beroep te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Laila De Maas.
5.4
[geïntimeerden] c.s . en Laila Rotterdam hebben beide in hun antwoordconclusies aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de verzochte voeging en zich op dat punt te refereren aan het oordeel van het hof.

6.Beoordeling van de incidenten in het hoger beroep

Incident tot voeging

6.1
Laila Rotterdam heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 2 oktober 2023 nader toegelicht dat haar incidentele conclusie tot voeging zo moet worden verstaan dat zij primair de gevoegde behandeling vordert (ex art. 222 Rv) van het onderhavige hoger beroep met het door haar tegen het eindvonnis ingestelde hoger beroep in zaaknummer 200.324.825/01 en subsidiair de toelating in het onderhavige hoger beroep (ex art. 217 Rv) als gevoegde partij aan de zijde van Laila De Maas.
6.2
Het hof heeft vastgesteld dat het in de bij het hof aanhangige zaken 200.323.253/01 (het onderhavige hoger beroep van Laila De Maas) en 200.324.825/01 (het hoger beroep van Laila Rotterdam) gaat om verknochte zaken, nu het daarin gaat over hetzelfde onderwerp en het hoger beroep in beide zaken is gericht tegen hetzelfde eindvonnis. Het hof ziet hierin aanleiding om van deze beide zaken ambtshalve op de voet van art. 222 Rv de voeging te gelasten. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de primaire incidentele vordering van Laila Rotterdam, zodat aan haar subsidiair ingestelde incidentele vordering niet wordt toegekomen.
Schorsingsincident
6.3
Als hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan de hogere rechter op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen (artikel 351 Rv). Dat kan alleen als die partij een belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist en dit belang zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen.
6.4
Laila De Maas is de partij die heeft gevorderd dat aan het eindvonnis de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt ontnomen, dan wel dat de tenuitvoerlegging ervan wordt geschorst. In dit vonnis zijn ten laste van Laila De Maas, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, echter geen veroordelingen uitgesproken. Het is immers (alleen) Laila Rotterdam die (in het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis) is veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. Als de tenuitvoerlegging van het eindvonnis zou worden geschorst, betekent dat dat Laila Rotterdam de huurachterstand niet hoeft te betalen totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak is beslist, en dat [geïntimeerden] c.s . tot die tijd ook geen maatregelen kunnen treffen om de huurachterstand op Laila Rotterdam te verhalen.
6.5
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 2 oktober 2023 heeft Laila De Maas desgevraagd te kennen gegeven dat haar belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis niet erin is gelegen dat de betalingsverplichting van Laila Rotterdam (voor de duur van het hoger beroep) wordt geschorst. Zij heeft vervolgens nader toegelicht dat en waarom zij niettemin een (indirect) belang heeft bij de verzochte schorsing. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de kantonrechter in het eindvonnis een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de ‘Akte indeplaatsstelling’, die haar bestuurder [bestuurder ] aan [geïntimeerden] c.s . heeft doen toekomen, en ten onrechte heeft geoordeeld dat de huurrechten niet op haar, Laila De Maas, zijn overgegaan. Laila De Maas heeft nu een onderneming overgenomen die niet kan worden uitgebaat. Dat probleem is groter geworden sinds het gehuurde is ontruimd. Als de kantonrechter in het eindvonnis geen veroordeling had uitgesproken jegens Laila Rotterdam, dan was de daarna in kort geding door [geïntimeerden] c.s . gevorderde ontruiming afgewezen. De schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis zou Laila De Maas goed kunnen gebruiken in het hoger beroep tegen dat kort gedingvonnis, aldus Laila De Maas.
6.6
Als de kantonrechter op grond van de ‘Akte indeplaatsstelling’ niet Laila Rotterdam maar, zoals zij wenst, Laila De Maas als de (opvolgende) huurder zou hebben aangemerkt, dan zou niet Laila Rotterdam, maar Laila De Maas uitvoerbaar bij voorraad zijn veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. Laila De Maas heeft desgevraagd ter zitting aangegeven daarin op zichzelf geen belang te zien en evenmin in overweging te willen nemen om (op grond van haar uitleg van de ‘Akte indeplaatsstelling’) de huurachterstand waartoe Laila Rotterdam in het eindvonnis is veroordeeld, in de plaats van Laila Rotterdam, aan [geïntimeerden] c.s . te betalen.
6.7
Met de door haar verzochte schorsing beoogt Laila De Maas kennelijk alleen een antwoord te krijgen op de vraag of de huurrechten van het gehuurde op haar zijn overgegaan. Die vraag leent zich echter niet voor beantwoording in een schorsingsincident. Laila De Maas heeft verder niet duidelijk kunnen maken welk ander (eigen) belang zij heeft bij de door haar verzochte schorsing. Zij heeft hoe dan ook niet aannemelijk kunnen maken dat haar eventuele belang bij behoud van de bestaande toestand zwaarder dient te wegen dan het belang dat [geïntimeerden] c.s . hebben bij spoedige betaling van de huurachterstand. Het hof zal de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis daarom afwijzen.
Conclusie en proceskosten
6.8
Wat betreft het voegingsincident zal het hof de kosten compenseren. In het schorsingsincident heeft Laila De Maas te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij in de kosten daarvan zal worden veroordeeld.

7.Beslissing

Het hof:

In het voegingsincident:
  • gelast de voeging van het onderhavige hoger beroep met het hoger beroep in de zaak 200.324.825/01 inzake Laila Rotterdam tegen [geïntimeerden] c.s .;
  • compenseert de proceskosten van dit incident, zodat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt;

In het schorsingsincident:

  • wijst de incidentele vordering af;
  • veroordeelt Laila De Maas in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s . vastgesteld op € 2.366,-;
  • verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

In de hoofdzaak:

  • verwijst de zaak naar de rolzitting van 21 november 2023 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] c.s .;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en
mr. H. Biemond en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Inmiddels is de ontruimingsvordering van [geïntimeerden] c.s . in een later tegen Laila Rotterdam aangespannen kort geding met uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen (vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2023 in zaaknummer 10371782 VV EXPL 23-114). Op 7 juni 2023 is het gehuurde gerechtelijk ontruimd.