ECLI:NL:GHDHA:2023:1962

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.762/01 en 200.326.762/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] en de zorgregeling tussen de ouders na hun echtscheiding. De vader had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin was bepaald dat [minderjarige 1] bij de moeder zou verblijven. De vader verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen, terwijl de moeder in incidenteel hoger beroep ging om eenhoofdig gezag over de kinderen te verkrijgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige [minderjarige 1] een sterke wens heeft om bij zijn vader te wonen, wat ook door de vader en de moeder wordt ondersteund. Het hof heeft overwogen dat de eerdere beslissing van de rechtbank, die de hoofdverblijfplaats bij de moeder had vastgesteld, niet in het belang van [minderjarige 1] was, gezien de beperkte contacten met de vader en de negatieve impact van de verhuizing op [minderjarige 1].

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat [minderjarige 1] per 14 oktober 2023 zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. De zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder zal worden voortgezet, waarbij de vader zich zal inspannen om het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder te waarborgen. De verzoeken van de moeder om eenhoofdig gezag zijn afgewezen, en het gezamenlijk gezag blijft in stand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.326.762/01 (hoofdzaak) en 200.326.762/02 (schorsing)
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-4229
zaaknummer rechtbank : C/09/631663
beschikking van de meervoudige kamer van 11 oktober 2023
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.O. Perquin te Zoetermeer en mr. I. Roos te Amsterdam
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaten: mr. N.T. Vogelaar te Maasdijk (gemeente Westland).
Als belanghebbende is aangemerkt:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (deel)beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 april 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.326.762/01 Tegelijk met het hoger beroep in de hoofdzaak heeft de vader een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.326.762/02 (hierna: het schorsingsverzoek).
2.2
De moeder heeft op 26 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 28 augustus 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een overzicht van de stukken in eerste aanleg van de zijde van de vader met bijlagen, ingekomen op 26 april 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 11 mei 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een mailbericht van de zijde van de gecertificeerde instelling van 11 mei 2023, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 16 mei 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 25 augustus 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 25 augustus 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 31 augustus 2023, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de moeder van 1 september 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 1 september 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vader van 4 september 2023 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De voorzitter heeft op 29 augustus 2023 met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaten mr. G.O. Perquin en mr. I. Roos;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N.T. Vogelaar;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers van de gi] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
Ter zitting heeft de advocaat van de vader pleitnotities overgelegd en deze voorgedragen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. Op [datum] 2018 zijn partijen in [plaats] (in de wettelijke beperkte gemeenschap) met elkaar getrouwd.
3.3
Partijen zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ) (hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.4
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2022 heeft de rechtbank de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
- [minderjarige 2] wordt aan de moeder toevertrouwd;
- [minderjarige 1] wordt aan de man toevertrouwd;
- [minderjarige 1] verblijft de ene week (de even weken) van vrijdag uit school tot de volgende vrijdag naar school bij de moeder en de andere week (de oneven weken) van vrijdag uit school tot de volgende vrijdag naar school bij de vader;
Voorts heeft de rechtbank de raad verzocht om een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorg- of contactregeling is in het belang van [minderjarige 1] met beide ouders en welke zorg of contactregeling is in het belang van [minderjarige 2] met de vader?
- Welke hoofdverblijfplaats is in het belang van [minderjarige 1] , bij de moeder of bij de vader?
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag zijn de kinderen op 31 oktober 2022 onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden van 31 oktober 2022 tot 31 oktober 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts:
- bepaald dat de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , vanaf heden de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder welke bepaling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard;
- bepaald dat als zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 2] zal gelden dat er onder begeleiding van Jeugdbescherming west wordt toegewerkt naar een opbouwende contactregeling tussen de vader en haar;
- bepaald dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , met ingang van vrijdag 12 mei 2023 uit school de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder, welke bepaling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Voorts heeft de rechtbank inzake de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] met ingang van het moment dat [minderjarige 1] de hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, dus vrijdag 12 mei 2023 uit school, bepaald dat in elk geval tot 26 mei 2023 geen fysiek contact zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige 1] en dat daarna onder begeleiding van Jeugdbescherming west zal worden toegewerkt naar een opbouwende contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] van, zo mogelijk, een of meer dagen per week;
Het meer of anders verzochte inzake de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is afgewezen.
De rechtbank heeft de verzoeken van zowel de vader als de moeder om eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. De vader verzoekt het hof in de
hoofdzaakde bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de nevenvoorziening dat [minderjarige 1] de hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben vanaf vrijdag 12 mei 2023 uit school alsmede dat de zorgregeling met de vader onder begeleiding zal zijn waarbij er van vrijdag 12 mei 2023 uit school tot 26 mei 2023 geen fysiek contact zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige 1] . De vader verzoekt het hof voorts alsnog te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn. In de
schorsingszaakverzoekt de vader de bestreden beschikking te schorsen en te bepalen dat [minderjarige 1] de hoofdverblijfplaats voorlopig bij de vader heeft totdat op het hoger beroep zal zijn beslist.
4.3
Het verweer van de moeder in zowel de hoofdzaak als de schorsingszaak strekt tot afwijzing van de verzoeken van de vader.
4.4
In haar incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt over de beide kinderen.
4.5
Het verweer van de vader in het incidenteel hoger beroep strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar incidenteel hoger beroep dan wel dit af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Schorsing
5.1
Het hof is van oordeel dat de vader bij zijn verzoek tot schorsing geen belang meer heeft, aangezien het hof heden in deze beschikking in de hoofdzaak beslist over het hoger beroep van de vader. Gelet hierop zal het hof het schorsingsverzoek afwijzen.
Eenhoofdig gezag
Juridisch kader
5.2
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:251a BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Overweging van het hof
5.3
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag over beide kinderen te krijgen afgewezen. De rechtbank onderkent dat er sprake is van een zeer gespannen situatie tussen de ouders die maakt dat de kinderen feitelijk al klem zitten, maar acht voor de beslissing van belang dat er inmiddels een ondertoezichtstelling is uitgesproken om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden.
5.4
Het hof zal de bestreden beschikking voor wat het gezag betreft bekrachtigen en het gezamenlijk gezag in stand laten. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan het gezamenlijk gezag over de kinderen moet worden beëindigd. Het hof sluit daartoe aan bij de gronden van de rechtbank en neemt deze over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. De vader en de moeder hebben een lange en beladen geschiedenis samen. Op dit moment is er nog steeds sprake van een zeer gespannen situatie tussen de ouders en duidelijk is dat de kinderen hiervan veel last ervaren. De huidige situatie heeft geleid tot ernstige loyaliteitsconflicten bij de beide kinderen; een situatie waar de ouders ieder een aandeel in hebben. Het hof is van oordeel dat ouders desondanks in staat moeten worden geacht gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen. Niet is gebleken dat de vader het nemen van gezagsbeslissingen frustreert. De vader heeft weliswaar niet toegestaan dat de moeder voor een vakantieweek met de kinderen naar het buitenland ging, maar in dezen ging het echter niet om het belemmeren van de moeder in haar taak als verzorgende ouder maar om een verschil van mening en inzicht. Dat maakt nog niet dat het hof het onverantwoord acht het gezag gezamenlijk te laten voortbestaan. Juist met het oog op de toekomst en de verblijfplaats van [minderjarige 1] is het van het heel belangrijk dat beide ouders elkaar moeten blijven betrekken bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. De vader heeft aangegeven dat hij wil samenwerken met de hulpverlening. Het hof acht het van het grootste belang dat de vader zijn medewerking ook daadwerkelijk zal verlenen en dat er, onder begeleiding van hulpverlening, wordt toegewerkt naar een beëindiging van de strijd tussen de ouders en verbetering van hun onderlinge communicatie. Dit komt niet alleen de kinderen ten goede maar is ook voor een gezamenlijke gezagsuitoefening wenselijk. Nu beide ouders een eigen aandeel hebben in de ontstane situatie kan van hen worden verwacht dat zij ook beiden de verantwoordelijkheid nemen voor het herstel van constructief overleg. Toekenning van eenhoofdig gezag zou in deze zaak tot gevolg hebben dat voor de verzorgende ouder niet langer de noodzaak bestaat de andere ouder te consulteren waar het belangrijke gezagskwesties betreft. Ook zou dit kunnen leiden tot een ongelijke behandeling bij de ondertoezichtstelling. In deze zaak acht het hof dit allerminst in het belang van de kinderen. Hoewel de ouders nog niet in staat zijn geweest om dit zelf vorm te geven, kan van hen worden verwacht dat zij, al dan niet onder begeleiding van de aangeboden hulpverlening, hun uiterste best zullen doen om met elkaar in gesprek te raken zodat zij uiteindelijk in staat zullen zijn om op termijn in samenspraak beslissingen te nemen die hun beide kinderen raken.
Hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de zorgregeling
Juridisch kader
5.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge lid 2 van voornoemd artikel kan op verzoek van de ouders of een van hen een regeling worden vastgesteld inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder de beslissing bij welke ouder de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft en welke zorgregeling dient te worden bepaald.
Overweging van het hof
5.6
Tussen partijen is allereerst in geschil bij wie van de ouders [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats moet hebben. In eerste aanleg is de hoofdverblijfplaats van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] bij de moeder bepaald. De rechtbank overwoog daartoe dat, indien beide kinderen bij een andere ouder het hoofdverblijf hebben, de kinderen naar alle waarschijnlijkheid elkaar een periode niet zouden zien terwijl het van belang is dat de kinderen samen opgroeien. Daarbij komt dat het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader tot gevolg zou hebben dat [minderjarige 1] zijn moeder een tijd niet zou zien, terwijl de kinderen – zo mogelijk – contact moeten hebben met beide ouders. De moeder werd door de rechtbank meer leerbaar geacht en beter in staat om de banden van de kinderen met de vader te bevorderen dan andersom. De moeder zou daarnaast meer aansluiten bij de behoefte van de kinderen. Tot slot heeft de rechtbank bij zijn beslissing zwaar laten meewegen dat de gecertificeerde instelling, die goed bekend is met alle betrokkenen en de problematiek die speelt, gemotiveerd adviseerde om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ten tijde van de zitting bij de rechtbank om de verblijfplaats van [minderjarige 1] niet te wijzigen, omdat een verhuizing te zeer tegen de sterke wens van [minderjarige 1] om bij zijn vader te blijven wonen in zou gaan.
5.7
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader dient te worden bepaald. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten tijde van het uiteengaan van de ouders bleef [minderjarige 1] bij de vader wonen en verhuisde [minderjarige 2] samen met haar moeder naar Rijswijk. In de tijd dat [minderjarige 1] bij zijn vader verbleef, had hij in zeer beperkte mate contact met zijn moeder en met [minderjarige 2] . Omdat de gecertificeerde instelling meer vertrouwen had in het onderhouden van contact tussen [minderjarige 1] en de vader wanneer [minderjarige 1] bij de moeder woont, dan andersom, adviseerde de gecertificeerde instelling de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen. De verwachting van de gecertificeerde instelling dat het contact met beide ouders daarmee het beste zou zijn gewaarborgd, blijkt niet te zijn uitgekomen. Sinds [minderjarige 1] bij zijn moeder verblijft, heeft hij slechts sporadisch contact gehad met zijn vader. Nadat de hoofdverblijfplaats op 12 mei 2023 wijzigde naar de moeder, heeft het tot 3 augustus 2023 geduurd voordat de omgangsbegeleiding door de gecertificeerde instelling werd opgestart en een tweede (begeleid) omgangsmoment vond pas op 30 augustus 2023 plaats. Hoe snel er toegewerkt zal worden naar een onbegeleide en meer frequente zorgregeling heeft de gecertificeerde instelling ter zitting desgevraagd niet kunnen toelichten.
Het hof is gebleken is dat beide ouders een zeer sterke wens hebben dat [minderjarige 1] bij hen zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. [minderjarige 1] zelf heeft de sterke wens geuit om bij zijn vader te mogen verblijven. Het hof neemt mee dat [minderjarige 1] heeft verklaard zijn vader enorm te missen en dat hij, sinds hij bij zijn moeder en zijn zus woont, geen optimaal gelukkig leven leidt. De verhuizing zelf op 12 mei 2023 is door [minderjarige 1] als een negatieve gebeurtenis ervaren. Hij werd door de jeugdbescherming en de politie van school gehaald waarbij hij werd gedwongen zijn telefoon in te leveren. Vervolgens werd hij tegen zijn wil in meegenomen. [minderjarige 1] heeft een heel sterke band met zijn vader en wil zijn leven graag vanuit zijn ouderlijk huis voortzetten. Op het moment dat [minderjarige 1] bij zijn vader woonde, kickbokste hij graag; iets dat hij na het vertrek naar de moeder heeft stopgezet. In [plaats] , de omgeving van zijn vader, heeft hij zijn vrienden en daar wil hij graag naar de middelbare school, een stap die hij na het huidige schooljaar zal zetten. Het hof benadrukt dat er zowel bij de moeder als bij de vader niet gebleken is van zorgen over opvoeding en veiligheid in de thuissituatie en dat [minderjarige 1] het bij de beide ouders goed heeft. In de te maken belangenafweging wegen de belangen van de ouders dan ook even zwaar.
Het hof heeft meegewogen dat een terugkeer naar de vader weer een grote verandering is. Ter zitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook op dit punt gewezen. Alles afwegende acht het hof het echter in het belang van [minderjarige 1] om hem te volgen in zijn diepe wens om weer bij zijn vader hoofdverblijf te hebben en ervoor te zorgen dat hij de activiteiten die hij voorheen ondernam, weer kan oppakken, zodat de rust en stabiliteit bij [minderjarige 1] kan worden hersteld. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat hij zich kan gaan richten op een toekomst in een voor hem vertrouwde omgeving en dat hij vanuit dat startpunt zijn relatie met beide ouders en zijn zus opnieuw gaat vormgeven en onderhouden. Gelet op de naderende herfstvakantie ziet het hof aanleiding om de wijziging van de hoofdverblijfplaats per 14 oktober 2023, uit school, te laten ingaan.
5.8
Hoewel het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder in het verleden zeer moeizaam verliep, is er inmiddels sprake van een hersteld contact tussen hen. Er zijn geen contra-indicaties voor een goed en regelmatig contact tussen [minderjarige 1] en de moeder. Dat er sprake is van angst van [minderjarige 1] voor de moeder dan wel van suïcidale neigingen bij [minderjarige 1] omdat hij tegen zijn zin bij de moeder moet verblijven, is niet gebleken.
De vader heeft ter zitting aangegeven zich te zullen inspannen om ervoor te zorgen, indien nodig met behulp van de gecertificeerde instelling, dat [minderjarige 1] een goed contact met de moeder zal behouden. Inmiddels is er sprake van een gecertificeerde instelling met zeer betrokken jeugdbeschermers die al heel regelmatig contact houden met de kinderen en de beide ouders. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven te verwachten dat het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder zal blijven bestaan. De inspanningen van de gecertificeerde instelling zullen er ook na de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] op gericht zijn dat de moeder een aandeel in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] houdt. Het hof gaat er gelet daarop vanuit dat, nadat [minderjarige 1] weer bij de vader woont, ook de moeder bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] betrokken zal blijven
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover die ziet op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder en de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die ziet op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de zorgregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben met ingang van 14 oktober 2023, uit school;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.A.J. Bollen, A.E. Sutorius-van Hees en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier en is op 11 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.