ECLI:NL:GHDHA:2023:1949

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
200.323.776/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen met communicatieproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om gezamenlijk gezag over de jongste minderjarige, [minderjarige 2], en om een uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder, die het eenhoofdig gezag heeft, verzet zich hiertegen en stelt dat de communicatie tussen de ouders problematisch is, wat in het belang van de kinderen niet bevorderlijk is. Het hof oordeelt dat, ondanks de communicatieproblemen, de vader met het gezag over [minderjarige 2] moet worden belast, omdat hij momenteel de zorg voor het kind op zich neemt. De omgangsregeling met de oudste minderjarige, [minderjarige 1], wordt afgewezen, omdat deze ernstige bezwaren heeft geuit tegen contact met de vader. Het hof benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige situatie van de ouders en de kinderen in overweging is genomen. De beschikking van de rechtbank Rotterdam wordt gedeeltelijk vernietigd en het hof belast de ouders met gezamenlijk gezag over [minderjarige 2].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.323.776/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-3354
zaaknummer rechtbank : C/10/638272
beschikking van de meervoudige kamer van 11 oktober 2023
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.R.G. Drenth te Baarn,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 28 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 26 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 6 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de vader van 2 augustus 2023 met bijlagen.
2.5
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder en mr. J. Luitwieler, een kantoorgenoot;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers van de gi] .
De raad is, overeenkomstig zijn brief van 26 juli 2023, niet verschenen.
2.7
Op de mondelinge behandeling is met partijen afgesproken dat de gecertificeerde instelling de beschikking van de rechtbank Den Haag op het verzoek van de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , dat is behandeld op de zitting van 21 augustus 2023, aan het hof zal toesturen. Verder is afgesproken dat partijen een schriftelijke reactie op die uitspraak op uiterlijk 15 september 2023 aan het hof doen toekomen. Het hof heeft op 15 september 2023 van de vader een brief met bijlagen ontvangen, waarin aangegeven wordt dat de rechtbank Den Haag de beslissing op het verzoek heeft aangehouden en de reactie van vader daarop. Van de gecertificeerde instelling en van de moeder heeft het hof niets ontvangen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ). De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De vader is niet de biologische vader van [minderjarige 1] . Er is een procedure aanhangig bij de rechtbank waarin de vernietiging van de erkenning door de vader van [minderjarige 1] is verzocht.
3.3
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.4
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zullen hierna gezamenlijk ‘de minderjarigen’ worden genoemd.
3.5
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. De minderjarigen wonen bij de moeder.
3.6
Bij de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2021 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 24 augustus 2022 verlengd tot en met 24 augustus 2023.
3.7
De huidige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] luidt als volgt: de vader heeft [minderjarige 2] een keer per twee weken op woensdag van 12.30 uur tot 15.30 uur bij zich en een keer per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 14.30 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de omgangsregeling zoals die thans tussen de vader en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd, in stand blijft. Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vader, hem tezamen met de moeder met het gezag over [minderjarige 2] te belasten, is afgewezen.
4.2
De vader is het hier niet mee eens. Hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en
  • dat de vader gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige 2] ;
  • dat de omgang ten aanzien van [minderjarige 2] wordt uitgebreid, in die zin dat [minderjarige 2] per datum beschikking om de week bij de vader verblijft, ofwel dat er een andere regeling in het belang van [minderjarige 2] (het hof leest:) wordt vastgesteld, welke ruimer is dan de regeling in de bestreden beschikking;
  • om de volgende opbouwende omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 1] vast te stellen:
Fase 1
[minderjarige 1] heeft één keer in de maand een omgangsmoment met de vader voor de duur van een uur.
Fase 2
De omgang wordt uitgebreid naar een halve middag.
Fase 3
De omgang wordt uitgebreid naar een gehele dag.
Fase 4
De omgang wordt uitgebreid naar een overnachting.
Fase 5
De omgang wordt uitgebreid naar een weekendregeling.
ofwel een andere omgangsregeling die het hof in het belang van [minderjarige 1] acht.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof om de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De gecertificeerde instelling voert verweer. Zij verzoekt het hof om het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de geschilpunten hieronder achtereenvolgens bespreken. Allereerst komt het verzoek van de vader om mede met het gezag over [minderjarige 2] belast te worden aan de orde. Daarna bespreekt het hof het verzoek van de vader om de bestaande omgangsregeling met [minderjarige 2] uit te breiden, gevolgd door het verzoek om een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vast te stellen.
Gezag [minderjarige 2]
Standpunten van partijen
5.2
De vader stelt – kort samengevat – het volgende. Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk gezag over hun kinderen hebben. Er zijn geen contra-indicaties die aan toewijzing van het verzoek van de vader in de weg staan. De communicatie tussen partijen verloopt goed, al stuit de vader op weerstand bij de moeder als het gaat over contact tussen haar en [minderjarige 2] . Vanwege een escalatie bij de moeder thuis woont [minderjarige 2] sinds 10 juli 2023 volledig bij de vader; [minderjarige 2] is weggelopen van de moeder naar de vader. De gecertificeerde instelling heeft bij de rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij een neutraal pleeggezin – in plaats van bij de vader. De rechtbank heeft op 22 augustus 2023 beslist om dit verzoek aan te houden omdat het verzoek van de gecertificeerde instelling onvoldoende onderbouwd is. Hoewel de vader binnen zijn huidige mogelijkheden alle mogelijke hulpverlening heeft ingeschakeld voor [minderjarige 2] , ontbreekt het hem aan juridische mogelijkheden om de gecertificeerde instelling tot (verdere) actie te bewegen doordat hij geen gezag heeft over [minderjarige 2] . Zeker omdat het nu zo slecht gaat met de moeder en zij zich afzijdig houdt, is het in het belang van [minderjarige 2] dat de vader met het gezag wordt belast.
5.3
De moeder stelt zich – kort samengevat – op het volgende standpunt. Hoewel het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk gezag over hun kinderen hebben, is hier sprake van een uitzonderingssituatie. Het is in het belang van [minderjarige 2] dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt, omdat hij anders klem en verloren zal raken. Partijen kunnen niet met elkaar communiceren en samenwerking tussen hen is onmogelijk. Het enige contact dat zij met elkaar hebben, gaat via de gecertificeerde instelling. [minderjarige 2] woont nu bij de vader maar de moeder wil dat hij weer bij haar komt wonen. De vader probeert [minderjarige 2] naar zich toe te trekken en de moeder vindt het moeilijk om weerstand tegen hem te bieden. De beïnvloeding door de vader is heel groot.
5.4
De gecertificeerde instelling voert – kort samengevat – het volgende aan. De communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. De situatie is nu dusdanig geëscaleerd dat de gecertificeerde instelling een verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] heeft ingediend bij de rechtbank Rotterdam zodat hij in een neutraal pleeggezin geplaatst kan worden. [minderjarige 2] wordt belast met de spanning die tussen de ouders bestaat vanwege de bestaande omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] . Als de vader het gezag krijgt, verwacht de gecertificeerde instelling dat die spanning zal toenemen. De gecertificeerde instelling acht de ouders niet in staat om samen gezagsbeslissingen te nemen over [minderjarige 2] . [minderjarige 2] zit in een loyaliteitsconflict doordat er enorm aan hem wordt getrokken. Het is in zijn belang dat dat niet verergert en dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt.
Beoordeling van het hof
5.5
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. [minderjarige 2] woont sinds 10 juli 2023 volledig bij de vader omdat de moeder op dit moment niet in staat is om de verzorging van [minderjarige 2] op zich te nemen. Dit is een nieuwe omstandigheid die de beoordeling anders doet uitvallen. Het is op dit moment de vader die [minderjarige 2] verzorgt en opvoedt. De vader krijgt hulpverlening. Hij heeft verslagen overgelegd van de hulpverlening die hij krijgt en die zijn positief. Ondanks dat het hof is gebleken dat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat, ziet het hof aanleiding om het verzoek van de vader toe te wijzen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder een afzijdige positie inneemt: zij is niet verschenen ter mondelinge behandeling en ook nadien heeft zij het hof desgevraagd niet voorzien van een reactie op de beslissing van de rechtbank Rotterdam in de procedure omtrent de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . Het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] dat de vader een gezagspositie bekleedt, omdat hij nu aanspreekpunt is voor verdere hulpverlening aan [minderjarige 2] en om hem in staat te stellen verdere stappen te ondernemen met betrekking tot de benodigde hulpverlening.
Omgang [minderjarige 2]
5.7
Ten aanzien van het verzoek van de vader omtrent vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 2] overweegt het hof als volgt. Nu het hof het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige 2] zal toewijzen en [minderjarige 2] vooralsnog volledig bij hem verblijft, heeft hij geen belang meer bij toewijzing van zijn verzoek om een omgangsregeling met [minderjarige 2] vast te stellen. Het hof zal zijn verzoek daartoe dan ook afwijzen.
Omgang [minderjarige 1]
Standpunten van partijen
5.8
De vader stelt – kort samengevat – het volgende. De vader en [minderjarige 1] hebben recht op omgang met elkaar. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat hij omgang heeft met de vader zodat hij zich zelfstandig een beeld van de vader kan vormen. De vader heeft [minderjarige 1] acht jaar lang opgevoed en wil dat via een opbouwende omgangsregeling de hechting tussen hen weer kan plaatsvinden. De rechtbank heeft zijn verzoek daartoe afgewezen maar heeft daarbij niet voldaan aan de motiveringseisen die worden gesteld aan een beslissing waarbij de omgang wordt ontzegd. Ten tijde van de bestreden beschikking zat [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict tussen de ouders en had de vader hem al een tijd niet gezien. Inmiddels is daarin verandering gekomen. [minderjarige 1] is laatst bij de vader thuis geweest om met [minderjarige 2] te spelen.
5.9
De moeder stelt zich – kort samengevat – op het volgende standpunt. Een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader is niet in het belang van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft bij de rechtbank gezegd dat hij geen contact wil met de vader. De vader heeft [minderjarige 1] in het verleden mishandeld, waaraan hij trauma’s heeft overgehouden. [minderjarige 1] is meermaals uit huis geplaatst in de periode dat partijen een relatie hadden. Hij is zich ervan bewust dat de vader niet zijn biologische vader is. Hij ontwikkelde zich slecht toen de vader in zijn leven was.
5.1
De gecertificeerde instelling voert – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige 1] heeft meermaals aangegeven geen contact te willen met de vader. De gecertificeerde instelling ziet dat hem dat rust geeft. Op 5 september 2022 is een bijzondere curator aangesteld door de rechtbank in verband met het verzoek vernietiging erkenning vaderschap. [minderjarige 1] wil vernietiging van de erkenning. Hij gebruikt nu ook de achternaam van de moeder. De gecertificeerde instelling vindt dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat er geen omgangsregeling tussen hem en de vader wordt vastgesteld.
Beoordeling van het hof
5.11
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan het recht op omgang uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden die in de kern erop neerkomen dat zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten.
5.12
Het hof is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] in strijd is met zijn zwaarwegende belangen. [minderjarige 1] is 13 jaar en heeft bij de rechtbank aangegeven geen omgang met de vader te willen. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde op basis waarvan de omgang kan worden ontzegd (artikel 377a lid 3 onder c BW). Het is het hof duidelijk dat sprake is van een belaste relatie tussen de vader en [minderjarige 1] . Het hof ziet in het eenmalige bezoek van [minderjarige 1] bij de vader thuis om met zijn broertje te kunnen spelen geen aanleiding om aan te nemen dat hij tegenwoordig wel weer omgang met de vader wil. Er zijn het hof geen feiten gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof zal de beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en, opnieuw beschikkende:
belast de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, C.M. Warnaar en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 11 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.