ECLI:NL:GHDHA:2023:1945

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.071/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en omgangsregeling in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn dochter, hierna te noemen [minderjarige]. De vader was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2023, waarin het ouderlijk gezag van zowel de vader als de moeder over [minderjarige] was beëindigd. De vader betwistte deze beslissing en verzocht het hof om het gezag te handhaven en een zorg- en omgangsregeling vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder in 2020 zijn gescheiden en dat [minderjarige] sinds 2019 onder toezicht staat. De vader heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij in staat is om het gezag uit te oefenen, ook al groeit [minderjarige] op bij pleegouders. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vader niet in staat is gebleken om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en dat het in het belang van [minderjarige] is dat er duidelijkheid komt over haar opgroeiperspectief. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de beslissing over de omgangsregeling en informatie- en consultatieregeling aangehouden tot 30 maart 2024, in afwachting van verdere ontwikkelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.328.071/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-214
zaaknummer rechtbank : C/09/641135
beschikking van de meervoudige kamer van 4 oktober 2023
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H. Amstelveen, te Capelle aan den IJssel,
- [pleegvader] en [pleegmoeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna afzonderlijk te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, en gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Regio Zuid-Holland Midden,
kantoorhoudende te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 29 mei 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 3 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de e-mail van de gecertificeerde instelling van 14 september 2023, binnengekomen op diezelfde datum;
- het journaalbericht van de vader van 15 september 2023 (met bijlagen), binnengekomen op dezelfde dag.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De pleegmoeder heeft het hof geïnformeerd dat zij de uitnodiging van het hof in overleg met de gecertificeerde instelling niet met [minderjarige] heeft besproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, beiden via een videoverbinding;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de gi] .
2.6
De pleegouders zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder zijn getrouwd geweest. Het huwelijk van de vader en de moeder is op 7 januari 2020 door echtscheiding ontbonden.
3.3
De vader en de moeder waren tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun dochter [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.4
[minderjarige] is bij beschikking van 8 maart 2019 onder toezicht gesteld.
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 januari 2020 de gecertificeerde instelling gemachtigd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Sindsdien verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 1 maart 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] beëindigd, en de gecertificeerde instelling belast met de voogdij over [minderjarige] . Ook heeft de kinderrechter de verzoeken van de vader om een gewijzigde omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, en om een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen, af te wijzen;
- een zorg-/omgangsregeling vast te stellen (conform het verzoek in eerste aanleg) waarbij [minderjarige] na een opbouwregeling, te beginnen met een uur per twee weken, uiteindelijk een weekend per twee weken bij de vader zal verblijven en/of een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke instantie teneinde het hof te informeren over de wijze waarop contact of omgang tussen de vader en [minderjarige] moet plaatsvinden;
- te bepalen dat er een informatie- en consultatieregeling zal gelden (conform het verzoek in eerste aanleg) inhoudende dat de gecertificeerde instelling en/of de pleegouder(s):
1) de vader vier maal per jaar (zulks op 2 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder jaar) via een e-mail en/of een brief op de hoogte stelt/stellen van de schoolresultaten, de (sport)clubs en andere buitenschoolse activiteiten en van gewichtige aangelegenheden en dat zij de vader een foto stuurt/sturen - zowel een pasfoto, als een foto waar [minderjarige] helemaal op staat afgebeeld – met daarbij een tekening of schrijven van [minderjarige] ;
2) de vader raadplegen indien er beslissingen genomen moeten worden met betrekking tot de schoolkeuze, medische behandelingen en ingrepen alsook verblijf in het buitenland voor een langere periode,
en/of een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke instantie teneinde het hof te informeren over de wijze waarop informatie- en consultatie tussen de vader
en [minderjarige] vormgegeven dient te worden.
4.3
De raad en de gecertificeerde instelling verweren zich daartegen en verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De beslissing
5.1
Het hof zal de beschikking van de rechtbank op het punt van de beëindiging van het ouderlijk gezag, bekrachtigen, en de beslissing op de verzoeken in hoger beroep van de vader over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling aanhouden voor de duur van vijf maanden. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot deze beslissing is gekomen.
Beëindiging ouderlijk gezag
Standpunten belanghebbenden
5.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om zijn ouderlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen. Hij vindt dat hij het gezag over [minderjarige] kan blijven uitoefenen, ook al zal zij bij de pleegouders opgroeien. In zijn beroepschrift heeft hij beargumenteerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat terugplaatsing van [minderjarige] naar de vader niet meer tot de mogelijkheden behoort. Hij heeft daarbij aangevoerd dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, en dat de zorgen die er zijn over haar seksuele en cognitieve ontwikkeling niet zodanig ernstig zijn dat zij (meer dan andere kinderen) ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Enerzijds stelt de vader dat het perspectief van [minderjarige] wat de vader betreft nog niet vast staat en dat er een nader onderzoek moet plaatsvinden om de mogelijkheden van terugplaatsing van [minderjarige] te onderzoeken. Hij heeft te weinig kansen gekregen om te laten zien dat hij zelf voor [minderjarige] kan zorgen, en daarnaast is volgens de vader niet gebleken dat de pleegouders beter voor [minderjarige] kunnen zorgen dan hij zelf. Anderzijds stelt de vader, en zo heeft hij ook ter zitting verklaard, dat hij accepteert dat [minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien. Hij wil als ouder op afstand betrokken blijven bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , en de beslissingen over haar kunnen blijven nemen. Dat [minderjarige] niet bij de vader zal opgroeien, mag volgens de vader niet automatisch betekenen dat zijn gezag wordt beëindigd. Hij kan nog steeds beslissingen over haar nemen die in haar belang zijn. Dat de vader in 2022 een paar maanden uit contact is gegaan, mag niet tot een andere conclusie leiden. De vader is uit contact gegaan omdat het hem frustreerde dat de gecertificeerde instelling de afspraken met hem en de beschikking van de rechtbank niet nakwam, en omdat hij aan rouwverwerking moest doen en aan zichzelf wilde werken. Dat het in stand houden van het ouderlijk gezag van de vader zou betekenen dat er steeds een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing nodig zou zijn, mag volgens de vader ook geen reden zijn om zijn gezag te beëindigen. De rechtbank heeft daarnaast volgens de vader onterecht overwogen dat is gebleken dat de vader onvoldoende leerbaar is. De vader heeft geen persoonlijke problematiek die de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige] in de weg staat. Voor zover de samenwerking met de gecertificeerde instelling moeizaam verloopt door de persoonlijkheid en het denk- en leerniveau van de vader, dient de gecertificeerde instelling in het belang van [minderjarige] aan te sluiten bij het niveau van de vader. Daarnaast is er geen reden om te denken dat de vader niet zal instemmen met beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden. Hij heeft altijd meegewerkt en zal dat ook blijven doen. Tot slot is de vader bang dat het beëindigen van zijn gezag er toe zal leiden dat de gecertificeerde instelling zich er niet meer voor zal inspannen dat het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt hersteld. De vader vindt primair dat het verzoek van de raad om zijn ouderlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen alsnog moet worden afgewezen, en subsidiair vindt hij dat de beslissing moet worden aangehouden in afwachting van een traject waarmee de gecertificeerde instelling aansluit bij het niveau van de vader, zodat de gecertificeerde instelling en de vader hun samenwerking kunnen verbeteren en zodat de vader kan laten zien dat hij in staat is om als ouder op afstand het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
5.3
De raad handhaaft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] . De raad verwijst naar de onderbouwing van het verzoek zoals opgenomen in het raadsrapport. Het perspectief van [minderjarige] staat vast. Het is niet in haar belang om in onzekerheid te blijven verkeren over waar zij opgroeit. Het in stand houden van het ouderlijk gezag van de vader, en daarmee het steeds verlengen van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, zorgt voor onzekerheid bij [minderjarige] . Dat kan zij vanwege haar hechtingsproblematiek niet aan. Daarnaast is de vader nu al bijna anderhalf jaar niet betrokken in het leven van [minderjarige] . Hij weet daarom niet wat in het belang van [minderjarige] is, en kan daarom niet weloverwogen beslissingen nemen in het belang van [minderjarige] .
5.4
De gecertificeerde instelling vindt dat de beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Anders dan de vader stelt, wordt [minderjarige] wel ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De kindeigen problematiek ziet op haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar seksuele ontwikkeling. De gecertificeerde instelling verwijst naar de verschillende rapportages van Kinderkwesties. [minderjarige] volgt al sinds oktober 2020 wekelijks therapie. [minderjarige] loopt achter in haar gewetensontwikkeling en heeft ernstige hechtingsproblematiek, wat zich uit in liegen, stiekem doen en anderen beschuldigen omdat zij bang is voor de consequenties als zij iets ‘fout’ heeft gedaan. [minderjarige] heeft daardoor een verhoogde opvoedbehoefte. Dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt, staat vast. De vader is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging- en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Hij is namelijk niet in staat om in het belang van [minderjarige] te denken en te handelen. Hij toont geen inzicht in zijn aandeel in de trauma’s en ontwikkelingsachterstand van [minderjarige] en redeneert vanuit wat hij zelf wil in plaats vanuit wat goed is voor [minderjarige] . Voor zover de vader hier nog aan kan werken en kan veranderen, is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] verstreken. Het thema ‘verliezen’ speelt een grote rol in het huidige functioneren van [minderjarige] , en dit belemmert de hechting aan de pleegouders. Verdere onduidelijkheid over haar opgroeiperspectief is daarom schadelijk voor [minderjarige] . Aanhouding van de beslissing over het gezag in afwachting van een traject of onderzoek is daarom ook niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien liggen er al verschillende verslagen en onderzoeken ten grondslag aan het perspectiefbesluit en het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Dat de vader nu zegt dat hij de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders accepteert, maakt dit niet anders. De gecertificeerde instelling beaamt dat er geen reden is om aan te nemen dat de vader gezagsbeslissingen in de weg zal staan. Echter, de vader is al langere tijd onvoldoende betrokken in het leven van [minderjarige] en toont over het algemeen weinig interesse en inzicht in hoe het met [minderjarige] gaat en wat echt in haar belang is. De vader is daardoor niet in staat te beoordelen welke beslissingen in haar belang zijn. Tot slot stelt de gecertificeerde instelling dat de vader niet bang hoeft te zijn dat de gecertificeerde instelling zich niet meer zal inzetten voor het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] en de vader houden beiden recht op omgang met elkaar, en de gecertificeerde instelling blijft zich daarvoor inzetten.
5.5
De moeder heeft over het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] geen standpunt ingenomen. Zij heeft enkel benoemd dat zij het belangrijk vindt dat bij de beslissing het belang van [minderjarige] centraal staat.
De beoordeling
5.6
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Gezien het feit dat een ouder het recht op gezinsleven met het kind wordt ontnomen en niet meer wordt teruggewerkt naar terugplaatsing bij die ouder, is deze maatregel alleen in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd. Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
- een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
- de ouder het gezag misbruikt.
5.7
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat aan de wettelijke vereisten voor het beëindigen van het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] is voldaan. Uit het rapport van de raad, de onderbouwing van de gecertificeerde instelling en de verslagen van Kinderkwesties blijkt duidelijk dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat (verdere) onduidelijkheid over haar opgroeiperspectief op zichzelf al een bedreiging voor haar ontwikkeling vormt. Vast staat dat de vader tot op heden niet in staat is geweest de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Dat vader de problematiek van [minderjarige] niet erkent en geen inzicht toont in zijn eigen rol daarin, vormde daarbij een belangrijke belemmering. Het is niet in het belang van [minderjarige] om te onderzoeken of de vader in de toekomst weer voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. De aanvaardbare termijn is verstreken. Dat blijkt hieruit dat [minderjarige] belemmeringen ondervindt in haar hechting aan de pleegouders. Voor haar moet nu duidelijk zijn dat zij bij de pleegouders zal blijven wonen tot zij meerderjarig is. Ter zitting heeft de vader gezegd dat hij nu accepteert dat [minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien. Het hof benadrukt dat dat erg belangrijk is voor [minderjarige] .
5.8
Anders dan de vader, vindt het hof niet dat de vader het gezag over [minderjarige] kan blijven uitoefenen terwijl [minderjarige] niet bij hem zal opgroeien. Het uitgangspunt in de wet is dat als het perspectief van een kind in een pleeggezin ligt, het niet in zijn/haar belang is dat de ouders het ouderlijk gezag over het kind uit blijven oefenen. In sommige gevallen wordt het in het belang van het kind geacht om de ouder op afstand met het gezag belast te laten. Over het algemeen is er dan in ieder geval sprake van een duurzame acceptatie van de pleegzorgplaatsing en een goede samenwerking tussen de ouder(s) en de pleegouder(s) en hulpverlening. Het hof ziet in dit geval niet dat het in het belang van [minderjarige] zal zijn om de vader met het ouderlijk gezag belast te laten. Zoals de gecertificeerde instelling heeft benoemd, is een plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders in het vrijwillig kader niet mogelijk. Er is geen goed contact tussen de pleegouders en de vader, en daarnaast heeft de vader in deze procedure nog wisselende standpunten ingenomen over het perspectief van [minderjarige] . Van een duurzame acceptatie is dus geen sprake. Dat zou betekenen dat bij het in stand houden van het gezag van de vader, er steeds een maatregel van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing moet worden uitgesproken. Dergelijke kinderbeschermingsmaatregelen zijn echter van tijdelijke aard, en moeten gericht zijn op terugplaatsing van het kind bij de ouder. Dit laatste is niet meer aan de orde, want [minderjarige] heeft haar perspectief bij de pleegouders. Daarnaast is het niet in het belang van [minderjarige] om tot haar achttiende verjaardag deze kinderbeschermingsmaatregelen te laten voortduren, omdat [minderjarige] vanwege haar hechtingsproblematiek in grote mate behoefte heeft aan duidelijkheid en zekerheid over haar opgroeiperspectief bij de pleegouders. Daar komt nog bij dat het hof met de raad en de gecertificeerde instelling van oordeel is dat de vader tot op heden onvoldoende in staat is gebleken in het belang van [minderjarige] te handelen en te beslissen. Ook ter zitting is duidelijk geworden dat de vader onvoldoende oog heeft voor het belang van [minderjarige] . Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de vader het contact met [minderjarige] heeft verbroken en geen begrip toont voor wat de impact hiervan op [minderjarige] is. De vader wil de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling over het contactherstel met [minderjarige] tot nu toe niet opvolgen, omdat de vader het contact(herstel) op een andere manier wil dan de gecertificeerde instelling. Het hof heeft wel de indruk dat het de gecertificeerde instelling ondanks alle inspanningen niet altijd lukt om aan te sluiten bij het niveau en de eventuele problematiek van de vader. Het hof acht dit met het oog op het contactherstel in het belang van [minderjarige] .
Nog geen beslissing over de omgangsregeling en informatieregeling
Standpunten belanghebbenden
5.9
De vader vindt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling heeft afgewezen en heeft overwogen dat kan worden volstaan met de geldende regeling, waarin de gecertificeerde instelling de regie heeft over de wijze waarop de omgang met de vader wordt vormgegeven in frequentie, begeleiding en duur. Ter onderbouwing voert vader aan dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de gecertificeerde instelling zegt dat het contact met vader niet in het belang van [minderjarige] is. In alle eerdere rapporten is vermeld dat het in het belang van [minderjarige] is om contact met de vader te hebben. [minderjarige] vond het contact leuk. De vader heeft [minderjarige] al sinds maart 2022 niet meer gezien en gesproken. De vader is toen drie maanden uit contact gegaan, en heeft in juni 2022 bij de gecertificeerde instelling aangegeven dat hij weer contact wil. Er is nog steeds geen contact en geen plan. De vader wordt ook niet geïnformeerd over hoe het met [minderjarige] gaat en wat zij meemaakt. Hij wordt op geen enkele manier betrokken bij het leven van [minderjarige] . Er staat nu wel een gesprek gepland tussen de gecertificeerde instelling en de vader op 19 september 2023. De vader vindt dat een omgangsregeling waarbij de regie volledig bij de gecertificeerde instelling wordt belegd onvoldoende is om zijn recht op omgang met [minderjarige] te waarborgen.
5.1
De Raad vindt dat de eerste stap voor het tot stand brengen van contact tussen de vader en [minderjarige] , een gesprek tussen de vader en de gecertificeerde instelling moet zijn. Er moet worden bekeken of er een constructieve samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de vader mogelijk is. Daar heeft ook de vader een verantwoordelijkheid in.
5.11
De gecertificeerde instelling vindt dat de regie over het tot stand brengen van contact en het vormgeven van een omgangsregeling bij de gecertificeerde instelling moet blijven liggen. De gecertificeerde instelling stelt voorop dat het in het belang van [minderjarige] is dat er uiteindelijk weer contact met de vader is. De contactbreuk is echter heel erg moeilijk geweest voor [minderjarige] . Zij kampt met hechtingsproblematiek. Zomaar uit contact gaan is daardoor iets wat [minderjarige] niet aan kan. Het is daarom niet mogelijk om het contact meteen weer op te starten. Daarnaast vindt de gecertificeerde instelling het belangrijk dat de vader duurzaam accepteert dat [minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien. De gecertificeerde instelling heeft dit in 2022 al aan de vader uitgelegd, en verteld dat het op dat moment volgens de therapeut van [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] was om de vader weer te zien en te spreken. Wel mocht de vader in overleg met de gecertificeerde instelling voor haar verjaardag een cadeau, berichtje, videoboodschap of kaart naar [minderjarige] sturen. Dat heeft de vader niet gedaan omdat hij [minderjarige] wilde zien of spreken. Het is de gecertificeerde instelling niet gelukt om met de vader op een constructieve manier in gesprek te gaan over de mogelijkheden en onmogelijkheden van [minderjarige] , voor contact met de vader. De gecertificeerde instelling en de pleegouders houden de vader wel op de hoogte over [minderjarige] . De vader heeft daar meerdere malen negatief op gereageerd. De gecertificeerde instelling hoopt dat het in op 19 september 2023 geplande gesprek wel mogelijk blijkt constructief met elkaar in gesprek te gaan.
5.12
De moeder vindt het vooral belangrijk dat eventueel contactherstel tussen de vader en [minderjarige] niet ten koste komt van haar contactmomenten met [minderjarige] .
De beoordeling
5.13
Het hof kan nog geen beslissing nemen over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling. Op dit moment is namelijk niet duidelijk welke vorm van contact met de vader in het belang van [minderjarige] is. Het hof vindt het belangrijk dat de gecertificeerde instelling en de vader zich er samen voor inzetten om tot een samenwerking te komen, zodat het contact tussen de vader en [minderjarige] kan worden hersteld op een moment en een manier die in het belang van [minderjarige] zijn. Het hof zal de beslissing over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling daarom pro forma aanhouden tot 30 maart 2024, in afwachting van de resultaten van het op 19 september 2023 geplande gesprek en de uitvoering van het tijdens dat gesprek te maken plan. Het hof wil uiterlijk 30 maart 2024 bericht ontvangen van de gecertificeerde instelling en de vader over de stand van zaken, en zal daarna beoordelen of er een nieuwe zitting moet worden gepland.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2023, ten aanzien van de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader;
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de gecertificeerde instelling en de vader uiterlijk 30 maart 2024 het hof te informeren over de stand van zaken omtrent de samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling en het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] ;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot 30 maart 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, A.N. Labohm en C.M. Warnaar, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier, en is op 4 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.