ECLI:NL:GHDHA:2023:1944

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
200.305.851/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot stiefouderadoptie door meerderjarige zoon en stiefvader wegens niet-voldaan aan minderjarigheidsvereiste

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot stiefouderadoptie. De appellanten, een meerderjarige zoon en zijn stiefvader, hadden in eerste aanleg een verzoek ingediend om de zoon door de stiefvader te laten adopteren. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de zoon op het moment van het verzoek al meerderjarig was en niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 1:228 BW, dat vereist dat het adoptiefkind op de dag van het eerste verzoek tot adoptie minderjarig is.

De appellanten waren het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2023 hebben zij hun standpunten toegelicht. De stiefvader en de zoon hebben een hechte band en de stiefvader heeft de rol van vader op zich genomen sinds de zoon vier jaar oud was. De vader en moeder van de zoon hebben beiden verklaard geen bezwaar te hebben tegen de adoptie.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de reden voor het niet indienen van het verzoek tot adoptie tijdens de minderjarigheid van de zoon niet verschoonbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het minderjarigheidsvereiste terzijde wordt gesteld. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, en het verzoek tot adoptie is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.305.851/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-6812
zaaknummer rechtbank : C/09/600109
beschikking van de meervoudige kamer van 25 oktober 2023
inzake
[verzoeker 1] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat mr. S. Herlitschek te Zoetermeer,
en
[verzoeker 2] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker 2] ,
advocaat mr. S. Herlitschek te Zoetermeer,
hierna samen te noemen: appellanten.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [moeder] , wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
- [vader] , wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellanten zijn op 12 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van appellanten van 7 februari 2022 met bijlagen, binnengekomen op 8 februari 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de stiefvader en [verzoeker 2] (via een videoverbinding), bijgestaan door hun advocaat;
- de vader;
- de moeder.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van de meerderjarige [verzoeker 2] , geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] .
3.3
De vader heeft [verzoeker 2] erkend.
3.4
De stiefvader en de moeder hebben in 1998 een affectieve relatie gekregen en zijn op [datum] 2003 met elkaar getrouwd.
3.5
Ten tijde van het inleidend verzoek van de stiefvader en [verzoeker 2] , te weten op 28 september 2020, was [verzoeker 2] 26 jaar oud.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van appellanten om [verzoeker 2] door de stiefvader te laten adopteren, afgewezen.
4.2
Appellanten zijn het niet eens met deze beslissing. Zij verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog hun verzoek tot (stiefouder)adoptie van [verzoeker 2] toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De beslissing
5.1
Het hof zal de beschikking van de rechtbank bekrachtigen. Het hof is van oordeel dat de reden dat tijdens of kort na de minderjarigheid van [verzoeker 2] geen verzoek tot adoptie is ingediend weliswaar te begrijpen is maar niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat daarnaast geen sprake is van zulke uitzonderlijke omstandigheden dat een afwijzing van het verzoek van de stiefvader en [verzoeker 2] tot adoptie van [verzoeker 2] leidt tot een zodanige inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven van appellanten in de zin van artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dat terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste uit artikel 1:228 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hier gerechtvaardigd is. Dat wordt hierna uitgelegd.
Standpunten appellanten
5.2
Appellanten vinden dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat er in hun situatie geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat kan worden afgeweken van het vereiste van minderjarigheid en dat afwijzing van het verzoek leidt tot een inbreuk op het recht op gezins- en familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. Zij voeren aan dat de vader en de moeder beiden instemmen met de adoptie, en dat in hun situatie net als in de door hen aangehaalde jurisprudentie, sprake is van de volgende bijzondere omstandigheden:
- de stiefvader heeft al sinds [verzoeker 2] vier jaar oud was de vaderrol op zich genomen, en is sinds [verzoeker 2] tien jaar oud was getrouwd met de moeder;
- de vader is nauwelijks betrokken geweest en [verzoeker 2] heeft sinds zijn twaalfde nauwelijks meer contact met hem gehad;
- appellanten hebben een hechte band met elkaar. Zij zien elkaar als ouder en kind;
- appellanten hebben de wens om middels adoptie hun emotionele band en feitelijke gezinssituatie juridisch vast te leggen.
Appellanten hebben daarnaast aangevoerd dat toen [verzoeker 2] zeven jaar oud was, zijn achternaam (van vaderszijde) is gewijzigd in de achternaam van de moeder. De moeder heeft altijd eenhoofdig gezag over [verzoeker 2] gehad. Hoewel in het verzoekschrift staat vermeld dat de stiefvader niet tijdens de minderjarigheid van [verzoeker 2] om adoptie heeft verzocht omdat hij wilde dat [verzoeker 2] zich bewust zou zijn van de gevolgen van de adoptie, hebben de stiefvader en de moeder ter zitting verklaard dat zij toen [verzoeker 2] minderjarig was niet hebben nagedacht over de mogelijkheid van adoptie. Zij wisten niet dat stiefouderadoptie een optie was. De moeder was in die tijd van mening dat met de wijziging van de achternaam van [verzoeker 2] in die van de moeder, voldoende recht werd gedaan aan de bestaande situatie. Pas toen [verzoeker 2] ging trouwen, en hij op zijn huwelijksakte de naam van de vader zag staan in plaats van de naam van de stiefvader, is [verzoeker 2] zich gaan verdiepen in de juridische mogelijkheden van adoptie. Vervolgens heeft hij samen met de stiefvader het verzoek tot adoptie gedaan.
5.3
[verzoeker 2] heeft ter zitting verteld dat hij het belangrijk vindt dat zijn stiefvader niet alleen gevoelsmatig maar ook formeel zijn vader is. Het is altijd de stiefvader en niet zijn juridische vader geweest die hem feitelijk heeft verzorgd en opgevoed. Beiden geven aan dat zij al jaren een ouder-kindrelatie hebben. Van de juridische vader heeft [verzoeker 2] in zijn visie niets meer te verwachten en de band met zijn juridische vader is slecht. De stiefvader heeft ter zitting toegelicht dat het ontbreken van een juridische afstammingsrelatie voelt als een gemis. Voor zijn gevoel is hij daarmee nooit echt helemaal de vader van [verzoeker 2] of in de toekomst de grootvader van de kinderen van [verzoeker 2] . Daarnaast vindt hij het belangrijk dat hij en [verzoeker 2] niet alleen sociaal maar ook juridisch gezien familie van elkaar zijn, voor het geval een van hen op een dag medische problemen heeft. In die situatie willen zij elkaar kunnen bezoeken en bijstaan, hetgeen vaak alleen is toegestaan voor juridische familieleden.
5.4
De vader en de moeder hebben beiden verklaard geen bezwaar te hebben tegen de door appellanten gewenste adoptie.
De boordeling
5.5
Op grond van artikel 1:227 lid 1 BW vindt adoptie plaats door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen of op verzoek van één persoon alleen. In lid 3 staat onder meer dat het verzoek alleen kan worden toegewezen, indien aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan. In artikel 1:228 lid 1 BW zijn vervolgens de voorwaarden voor adoptie neergelegd, waarbij - voor zover hier van belang - in lid 1 onder a is bepaald dat het adoptiefkind op de dag van het eerste verzoek tot adoptie minderjarig is. Deze bepaling is van dwingend recht, zodat, wanneer niet is voldaan aan dit vereiste, de adoptie van het adoptiefkind op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is. Een adoptieverzoek zal daarom in zo een geval (in beginsel) moeten worden afgewezen.
5.6
Het strikt toepassen van de in artikel 1:228 lid 1 sub a BW genoemde leeftijdsgrens kan echter in uitzonderlijke gevallen een inbreuk vormen op artikel 8 EVRM. Hierna zal het hof onderzoeken of in dit specifieke geval sprake is van een dergelijke inbreuk en of terzijdestelling van het in artikel 1:228 lid 1 sub a BW bepaalde hier gerechtvaardigd is.
In artikel 8 EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven en zijn familie- of gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In lid 2 is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is en in het belang van de nationale veiligheid, openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen.
5.6
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) omvat het recht op eerbiediging van het gezinsleven uit artikel 8 EVRM geen recht op adoptie. Staten zijn in beginsel niet verplicht om adoptie te faciliteren. Volgens het EHRM is het echter niet uitgesloten dat een staat onder bepaalde omstandigheden toch een positieve verplichting heeft om de vorming en ontwikkeling van familiebanden toe te staan. In adoptiezaken kunnen betrokkenen onder zeer bijzondere omstandigheden dus een bescherming aan artikel 8 EVRM ontlenen. Zeer bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 lid 1 sub a BW om die reden terzijde dient te worden gesteld. Artikel 8 EVRM beschermt immers het recht op familieleven en dit omvat het recht van individuen om hun familieleven te vormen, te onderhouden en te genieten. Daarbij moet de persoon die geadopteerd wil worden aannemelijk maken dat volwassenadoptie noodzakelijk is om zijn of haar familieleven te beschermen of te versterken. Daarbij zijn twee aspecten van belang: de vraag of de omstandigheden dermate uitzonderlijk zijn dat geoordeeld moet worden dat bij afwijzing van het verzoek tot adoptie er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familieleven, en of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek - de tijd die verstreken is na afloop van de minderjarigheid - verschoonbaar is. Immers, de Staat maakt geen ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven als burgers zonder goede reden eindeloos wachten met het indienen van een verzoekschrift.
5.7
Aan deze aspecten wordt zwaar getild omdat bij de vraag of in afwijking van de wet adoptie van een meerderjarige moet worden toegestaan, tevens een belangenafweging moet worden gemaakt tussen de belangen van het individu om zijn of haar familieleven te beschermen en eventuele andere belangen zoals die van de Staat en het algemeen belang van de maatschappij bij het handhaven van de bestaande adoptieregels en het waarborgen van de stabiliteit van de adoptieprocedures en openbare registers. Ook kan het toestaan van meerderjarigenadoptie leiden tot omzeiling van regelingen waarin afstamming een rol speelt, zoals erfrecht en nationaliteits- en migratierecht.
5.8
Het hof zal allereerst toetsen of er een te begrijpen en te respecteren reden is voor het feit dat er tijdens de minderjarigheid of kort na de meerderjarigheid van [verzoeker 2] geen verzoek tot adoptie is ingediend zodat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit de stukken en wat ter zitting is besproken blijkt dat er ten tijde van de minderjarigheid van [verzoeker 2] in het geheel niet is overwogen om hem door de stiefvader te laten adopteren. Zoals de moeder ook ter zitting heeft verklaard leek de naamswijziging van [verzoeker 2] in die van de moeder, voldoende recht te doen aan de feitelijke gezinssituatie. Eerst ten tijde van het huwelijk van [verzoeker 2] - toen bleek dat de juridische vader op de trouwakte was vermeld - ontstond bij verzoekers de wens om [verzoeker 2] als meerderjarige te laten adopteren door de stiefvader. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet verschoonbaar dat verzoekers hebben gewacht met het indienen van het verzoek tot adoptie tot ver na de meerderjarigheid van [verzoeker 2] . Daarbij is van belang dat tijdens de minderjarigheid van [verzoeker 2] stiefouderadoptie en het tot stand brengen van een afstammingsrelatie tussen [verzoeker 2] en de stiefvader, een reële mogelijkheid was. Dat verzoekers hier niet bij stil hebben gestaan of van de mogelijkheid niet wisten, maakt dit niet anders.
Uit de stukken en wat op de zitting is behandeld blijkt dat er sprake is van een hechte en emotionele band tussen [verzoeker 2] en zijn stiefvader. Ook is er sprake van een langdurige vorm van family life tussen [verzoeker 2] en de stiefvader. Verder is voldoende duidelijk geworden dat er sprake is van een nadrukkelijke wens van beiden om het sociaal ouderschap van de stiefvader juridisch bevestigt te zien. Dit alles maakt echter niet dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die terzijdestelling van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 lid 1 BW op grond van artikel 8 EVRM rechtvaardigen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, voorzitter, A.N. Labohm en A.E. Sutorius-Van Hees, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 25 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.