ECLI:NL:GHDHA:2023:1890

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.170/01 en 200.326.170/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst tot verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap en echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die in 2001 met elkaar zijn gehuwd. De man had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2023, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe verdeling vast te stellen. De vrouw voerde verweer en stelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Het hof heeft vastgesteld dat er op 24 november 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was geregeld. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van dwaling of misbruik van omstandigheden, en dat de overeenkomst rechtsgeldig was, ook al was deze niet ondertekend door de vrouw. De man had de voorwaarden van de overeenkomst aanvaard, en het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de overeenkomst bevestigd.

De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen en de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.326.170/01 en 200.326.170/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-2904 (echtscheiding) FA RK 22-5824 (afwikkeling
huwelijksvermogen)
zaaknummer rechtbank : C/09/629087 (echtscheiding) C/09/634700 (afwikkeling
huwelijkse voorwaarden)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 september 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Bhulai te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 18 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer: 200.326.170/01 (hierna te noemen: de hoofdzaak). Bij dat beroep heeft de man ook een verzoek ingediend tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking voor zover deze betrekking heeft op de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer: 200.326.170/02 (hierna te noemen: het schorsingsverzoek).
2.2
De vrouw heeft op 7 augustus 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 10 augustus 2023 (vóór het begin van de mondelinge behandeling) een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 augustus 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2001 in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd, in wettelijke algehele gemeenschap van goederen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Ook is door de rechtbank bepaald dat de man, met ingang van de datum van de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, per jaar 2,5% van de overwaarde als gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te betalen zolang hij gebruik maakt van de echtelijke woning en dat dit bedrag door de notaris die de leveringsakte passeert, betrokken wordt in de afrekening en bij de over te maken bedragen aan de vrouw. Daarnaast is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de voormalige echtelijke woning:
1) de woning wordt toegedeeld aan de man op de door de rechtbank geschetste wijze en onder door de rechtbank genoemde voorwaarden;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder de door de rechtbank genoemde voorwaarden, dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de door de rechtbank in de bestreden beschikking geschetste wijze en voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank
aan de mantoegedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de man en de bankrekening op naam van beide partijen, waarbij de man de helft van de saldi per peildatum 9 mei 2022 zal betalen aan de vrouw;
- de beleggingsverzekering bij Aegon Levensverzekeringen N.V. met polisnummer [polisnummer] , met verrekening van de helft van de contante waarde aan de vrouw;
aan de vrouwis toegedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de vrouw, met verrekening van de helft van de saldi met de man per 9 mei 2022;
- de huurrechten en plichten van de woning [adresgegevens 1] ;
- de Suzuki Gran Vitara met kenteken [kenteken] , met verrekening van de helft van de waarde conform de ANWB Koerslijst aan de man;
- de waarde van de activa en de passiva van de eenmanszaak " [kenteken] ", met verrekening van de helft van de waarde aan de man.
Ook is bepaald dat de man en de vrouw moeten overgaan tot de wettelijke pensioenverevening, zoals bepaald in artikel 1:155 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De beschikking is, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bepaald is verder dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De man verzoekt het hof in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt voorzover het een gedeelte van de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betreft, en opnieuw rechtdoende zal bepalen:
- dat de woning aan de [adresgegevens 2] aan de man wordt toegescheiden. De man draagt de kosten van de notaris en van het wijzigen van de hypotheek. De vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Als de woning binnen 5 jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is verkocht aan een ander dan de man ontvangt de vrouw 20% van het bedrag dat de woning meer oplevert dan een bedrag van € 450.000,-;
- dat de vrouw in verband met die verdeling van de echtelijke woning van de man een bedrag
ontvangt van € 80.000,-. De Aegon beleggingsverzekering wordt geheel aan de man toegescheiden, zonder verrekening;
- dat de pensioenverevening wordt uitgesloten waarbij geldt dat de man dus afziet van het verschil tussen de (hogere) waarde van het pensioen van de vrouw en van dat van de man. Dit geldt ook voor oudedagsvoorzieningen die op een andere wijze door een der partijen is/wordt opgebouwd;
- dat de man de schuld aan ICS Cards volledig op zich neemt;
- dat de vrouw haar auto (€ 4.750,- waarde) en de man zijn auto (€ 500,- waarde) behoudt zonder verrekening;
- dat de drie Reaal beleggingsverzekeringen aan de kinderen van partijen toekomen. Geen van partijen zal daarvan geld ontvangen. Deze beleggingsverzekeringen c.q. -rekeningen worden ook niet gebruikt als onderpand. Voorts mogen de bedragen niet ter leen door een van de ouders worden opgenomen en/of anderszins worden gebruikt dan wel op welke wijze ook ten gunste van een der ouders komen;
- dat de inboedel wordt geacht te zijn verdeeld. De vrouw krijgt alleen nog een aantal persoonlijke spullen;
- dat de vrouw [kenteken] behoudt c.q. krijgt toegescheiden, zonder verrekening;
- dat geen verrekening van spaargeld plaatsvindt,
met afwijzing van hetgeen overigens door de rechtbank is bepaald of door de vrouw is verzocht. Kosten rechtens.
4.3
Ook verzoekt de man het hof te bepalen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst voor zover het de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft. Kosten rechtens.
4.4
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof:
1. het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, af te wijzen
In principaal appel:
1. alle grieven van de man ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank te
bekrachtigen met in achtneming van de grieven van de vrouw bij incidenteel appel;
In incidenteel appel
1. de man te veroordelen binnen twee dagen na de beschikking, dan wel een door dit hof te bepalen termijn, uitvoering te geven aan de betreden beschikking, door een verkoopopdracht voor de woning aan de [adresgegevens 2] te geven aan een makelaar uit de door de vrouw opgegeven lijst van 3 makelaars, de vrouw hier onmiddellijk een afschrift van te geven, zodat ook de vrouw van haar kant uit de verkoopopdracht kan geven aan de betreffende makelaar, waarbij het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs bepalend zal zijn, voorts alle medewerking te verlenen aan de ingeschakelde makelaar en of notaris om de verkoop en levering van de woning aan een derde mogelijk te maken, alles op straffe van een dwangsom van € 10.000, dan wel een door dit hof te bepalen bedrag, voor elke dag dat de man dit weigert, tot een maximum van € 100.000,- dan wel een door dit hof te bepalen bedrag;
2. indien de man na een maand na de beschikking nog steeds geen verkoopopdracht heeft gegeven of weigert het advies van de makelaar te volgen voor de ondertekening van de verkoopovereenkomst of de leveringsakte, de vrouw te machtigen tot de te gelde making van de [adresgegevens 2] en om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop en levering van deze woning, met in achtneming van de bestreden beschikking;
3. te bepalen dat de vrouw aan de man bij wijze van verrekening de helft van de waarde van de onderneming [kenteken] , het bedrag van € 1546,00 aan de man moet voldoen;
4. De ingangsdatum voor de door de man te betalen gebruikersvergoeding te bepalen op 6 mei 2022;
5. De beschikking van de rechtbank voor het overige te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Schorsingsverzoek (200.326.170/02)
5.1
Ten aanzien van het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking voor zover het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betreft, overweegt het hof dat de man daarbij geen belang meer heeft, aangezien het hof heden in de onderhavige beschikking een inhoudelijke beslissing geeft in de hoofdzaak over het hoger beroep van de man. Het hof zal het schorsingsverzoek van de man daarom afwijzen.
Hoofdzaak (200.326.170/01)
Principaal hoger beroep
Is een overeenkomst tot stand gekomen tussen partijen?
5.2
Het hof begrijpt het petitum van het hoger beroepschrift van de man, in samenhang gezien met de in het beroepschrift geformuleerde grieven en datgene wat namens de man ter zitting bij het hof naar voren is gebracht zo, dat de man het hof verzoekt om vast te stellen dat tussen partijen op 24 november 2021 een overeenkomst tot verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap tot stand is gekomen en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. Het hof zal derhalve hierna allereerst beoordelen of tussen partijen op 24 november 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap.
5.3
Op grond van artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en een aanvaarding daarvan. Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
Vervolgens staat in artikel 3:35 BW dat tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Of er een overeenkomst tot stand is gekomen en wat de inhoud daarvan is, moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex maatstaf. De uitlegmaatstaf zoals in het Haviltex arrest aanvaard, is welbeschouwd de vanzelfsprekende consequentie van de wilsvertrouwensleer van artikel 3:33 en 3:35 BW. Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.
5.4
De man heeft de e-mailwisseling tussen zijn advocaat en de voormalige advocaat van de vrouw, mr. Van Steensel, overgelegd (producties 8 en 9 bij het beroepschrift en producties 4,5 en 6 bij het inleidende verzoekschrift). Uit voornoemde e-mailwisseling tussen de advocaten van partijen blijkt dat de advocaat van de man in een e-mail van 11 augustus 2021 aan de voormalige advocaat van de vrouw een aanbod heeft gedaan, bestaande uit een voorstel van twaalf punten. Daarna is, zo blijkt uit de opvolgende e-mails van 14 oktober 2021 (van de voormalige advocaat van de vrouw) en 3 november 2021 (van de advocaat van de man) door de advocaten verder onderhandeld over deze twaalf punten. Uiteindelijk is door de advocaat van de vrouw per e-mail van 19 november 2021 een laatste (tegen)aanbod gedaan, luidende:
“Conform mijn toezegging hedenmorgen bericht ik u hierbij in antwoord op uw e-mail van 3 november als volgt, waarbij ik uw nummering aanhoud.
1. Cliënte houdt onverkort vast aan een netto bedrag van € 80.000,00. Cliënte houdt geen rekening met eventuele belastinglatenties aangezien uw cliënt dat eerder in zijn eigen voorstel ook niet heeft gedaan.
Cliënte is niet bereid bij te dragen in de kosten van de levering van haar aandeel in de woning aan uw cliënt.
2. a en b. Akkoord
c, d en e .Niet akkoord. [kind 1] wordt ingeschreven op het adres van cliënte en [kind 2] wordt ingeschreven op het adres van uw cliënt. De kinderen krijgen daarin geen keus. De ouders bepalen dat. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats op het adres van de ouder bij wie zij staan ingeschreven. Ieder der partijen heeft recht op de kinderbijslag en kindgebonden budget voor het kind dat op zijn/haar adres staat ingeschreven. Over en weer wordt geen alimentatie betaald. Iedere partij betaalt de grotere uitgaven van het kind dat op zijn adres staat ingeschreven. Er komt geen kindrekening. Vorenstaande regeling wordt bewust door cliënte
voorgestaan om mogelijke toekomstige discussies over geld te voorkomen.
3. Cliënte blijft zolang als nodig in de woning aan [adresgegevens 2] . De GGD zet vaart achter de aanvraag voor de vergunning op het nieuwe adres, maar zolang die vergunning niet is afgegeven, blijft de onderneming gevestigd op [adresgegevens 2] . Cliënte verwacht dat alles rond medio januari 2022 rond zal zijn en zet alles op alles om uiterlijk op 30 januari 2022 [adresgegevens 2] definitief te hebben verlaten.
Dit is het laatste voorstel waartoe cliënte bereid is. Indien uw cliënt met de voorgaande voorstellen niet integraal akkoord gaat, zal de rechter uitspraak moeten doen. In dat geval zal ook de woning moeten worden verkocht. Ik verneem graag binnen een week na heden van u. Na die week komt het voorstel definitief te vervallen en kan daarop in rechte geen beroep worden gedaan.”
De advocaat van de man reageert hier per e-mail van 24 november 2021 als volgt op:
“Dank voor uw mail van 19 november jl. die voortbouwt op:
1. Mijn mail aan u van 11 augustus jl.
2. Uw reactie daarop d.d. 14 oktober jl.
3. Mijn mail aan u van 3 november 2021
Cliënt gaat akkoord met hetgeen u daarin namens uw cliënte opmerkt.
Wilt u het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan aanpassen en aan mij toesturen zodat partijen het eens kunnen worden over de tekst?
Wanneer kan ik uw reactie tegemoetzien? Kunt u mij dat liefst per omgaande laten weten? Dank!”
5.5
Het tegenvoorstel van de vrouw is naar het oordeel van de hof voldoende bepaald en de vrouw geeft blijk van de wil om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Dit blijkt uit de hiervoor genoemde zin uit de e-mail van 19 november 2021 van de voormalige advocaat van de vrouw: “
Dit is het laatste voorstel waartoe cliënte bereid is. Indien uw cliënt met de voorgaande voorstellen niet integraal akkoord gaat, zal de rechter uitspraak moeten doen. In dat geval zal ook de woning moeten worden verkocht. Ik verneem graag binnen een week na heden van u. Na die week komt het voorstel definitief te vervallen en kan daarop in rechte geen beroep worden gedaan.”
Binnen een week, namelijk op 24 november 2021 heeft de man het aanbod van de vrouw aanvaard door haar advocaat te mailen dat hij akkoord gaat.
5.6
De vrouw betwist in haar verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, dat een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. Ter zitting bij het hof is door het hof aan de advocaat van de vrouw expliciet gevraagd waarover partijen volgens haar geen overeenstemming hebben bereikt. Volgens de vrouw betrof dit twee punten:
a. a) het bedrag van € 80.000,- in contanten te ontvangen;
b) de inschrijving van een kind bij de moeder ( [kind 1] ) en van het andere kind bij de vader ( [kind 2] ).
5.7
Met betrekking tot het bedrag van € 80.000,- zoals genoemd onder a) overweegt het hof dat in bovengenoemde e-mail van 19 november 2021 de voormalige advocaat van de vrouw heeft medegedeeld dat zijn cliënte: “
onverkort vasthoudt aan het netto bedrag van € 80.000,00.”Nu niet gesteld of gebleken is dat de voormalig advocaat van de vrouw die mededeling onbevoegd heeft gedaan namens de vrouw, staat naar het oordeel van het hof het bedrag van € 80.000,-, na de aanvaarding hiervan door de advocaat van de man op 24 november 2021, vast. Dat de advocaat van de vrouw daarop later (kennelijk) wil terugkomen en in het concept convenant dat op 9 december 2021 aan de advocaat van de man is gestuurd uitgaat van een ander, hoger, bedrag maakt dit niet anders evenmin als de opmerking van de advocaat van de man in de mail van 14 januari 2022 waarin hij aangeeft dat hij wijzigingen heeft aangebracht in het convenant. Deze wijzigingen zien immers op wat partijen eerder zijn overeengekomen.
5.8
Wat betreft de inschrijving van de kinderen, sub b) hiervoor genoemd, overweegt het hof als volgt. In dezelfde e-mail van 19 november 2021 heeft de voormalige advocaat van de vrouw medegedeeld dat de vrouw niet akkoord gaat met de voorstellen van de man onder 2. c, d en e zoals genoemd door de advocaat van de man in zijn e-mail van 3 november 2021. De vrouw doet een tegenvoorstel inhoudende: “
[kind 1] wordt ingeschreven op het adres van cliënte en [kind 2] wordt ingeschreven op het adres van uw cliënt. De kinderen krijgen daarin geen keus. De ouders bepalen dat. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats op het adres van de ouder bij wie zij staan ingeschreven. Ieder der partijen heeft recht op de kinderbijslag en kindgebonden budget voor het kind dat op zijn/haar adres staat ingeschreven.”Dit tegenvoorstel is akkoord bevonden door de man. Gelet hierop en nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat feitelijk één kind is ingeschreven op het adres van de vrouw en één kind op het adres van de man, is het hof van oordeel dat partijen ook over dit punt overeenstemming hebben bereikt.
5.9
Op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat tussen partijen door aanbod en aanvaarding op 24 november 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen over alles wat partijen verdeeld hield, derhalve ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, inclusief de pensioenverevening. De overeenkomst is opgenomen in het echtscheidingsconvenant in samenhang te bezien met het ouderschapsplan zoals deze op 14 januari 2022 door de advocaat van de man (mr. M. Marić) aan de voormalig advocaat van de vrouw zijn gemaild en zijn aangehecht aan deze beschikking. Dat het convenant niet is ondertekend door de vrouw doet aan de rechtsgeldigheid van de afspraken niet af.
5.1
Voor het geval het hof tot de conclusie komt dat partijen wel overeenstemming hebben bereikt, beroept de vrouw zich op dwaling, dan wel misbruik van omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst moet worden vernietigd.
Wilsgebrek?
5.11
Het hof overweegt als volgt. Op de vrouw, die een beroep doet op vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden en/of dwaling, rusten de stelplicht en de bewijslast voor de daartoe redengevende feiten en omstandigheden op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst, zijnde 24 november 2021. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat sprake was van een onder invloed van misbruik van omstandigheden of dwaling tot stand gekomen overeenkomst, zodat haar verzoek tot vernietiging van die overeenkomst zal worden afgewezen. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de vrouw gedurende de hele onderhandelingsfase tussen partijen werd bijgestaan door een advocaat.
5.12
Tenslotte heeft de vrouw gevraagd om vernietiging van de overeenkomst op grond van artikel 3:196 BW danwel, mocht dat niet worden toegewezen, om de gevolgen van de overeenkomst buiten beschouwing te laten omdat deze in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. De vrouw onderbouwt dit naar het hof begrijpt met de stelling dat zij recht heeft op een gelijk deel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Zij gaat daarbij uit van een marktwaarde van de woning van € 550.000,-. Juist is dat de vrouw recht heeft op een gelijk deel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Partijen hebben over de verdeling echter al in 2021 overeenstemming bereikt, uitgaande van de waarde van de woning van € 450.000,-. Deze waarde is vastgelegd in het eerder op verzoek van partijen opgestelde taxatierapport van 10 augustus 2020 en vaststaat dat deze waarde uitgangspunt is geweest bij het maken van de afspraken, zoals hiervoor in 5.4 en 5.5 beschreven. De vrouw heeft niet onderbouwd dat op grond van deze overeenkomst, sprake zou zijn van een benadeling als genoemd in artikel 3:196 BW danwel van omstandigheden op grond waarvan de gevolgen van deze overeenkomst buiten beschouwing zouden moeten blijven. Haar stellingen leiden aldus niet tot een ander oordeel van het hof.
Incidenteel hoger beroep
5.13
De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de man te veroordelen uitvoering te geven aan de beschikking van 8 februari 2023 met betrekking tot de verkoop van de woning op straffe van op straffe van een dwangsom. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof dit verzoek afwijzen.
De vrouw heeft verder gesteld dat voor de ingangsdatum van de door de man te betalen gebruikersvergoeding dient te gelden de datum indiening echtscheidingsverzoek door de man, derhalve 6 mei 2022. Immers heeft de vrouw de woning al vanaf september 2021 verlaten en heeft de man sedertdien het exclusief gebruik ervan verkregen. Verder brengt de vrouw in het geding de balans van “ [kenteken] ” en verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde, namelijk het bedrag van € 1546,00 bij wijze van verrekening aan de man moet voldoen.
5.14
Het hof is van oordeel dat de gebruikersvergoeding en de vergoeding van de waarde van “ [kenteken] ” verdisconteerd zitten in het lump sum bedrag en overige daarover gemaakte afspraken zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant. Het hof zal dan ook deze verzoeken van de vrouw afwijzen.
5.15
Uit het voorgaande volgt dat dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal bepalen dat partijen overeenstemming hebben bereikt conform het aangehechte echtscheidingsconvenant in samenhang met het eveneens aangehechte ouderschapsplan.
Proceskosten
5.16
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
stelt vast dat tussen partijen op 24 november 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen zoals opgenomen in het aan deze beschikking gehechte echtscheidingsconvenant in samenhang te bezien met het aangehechte ouderschapsplan;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-Van Hees en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en is op 20 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.