ECLI:NL:GHDHA:2023:1887

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
200.317.046
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling informeel samenlevers; geen overeenkomst van geldlening tussen partijen

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen twee voormalige samenlevers, appellant en geïntimeerde, die een affectieve relatie hadden die in januari 2020 is beëindigd. Appellant stelt dat hij een bedrag van € 2.474,65 aan geïntimeerde heeft geleend door middel van betalingen en het voldoen van schulden voor haar. Geïntimeerde ontkent echter dat er een overeenkomst van geldlening is en beschouwt de betalingen als schenkingen. Onder druk van appellant heeft zij hem een bedrag van € 637,55 terugbetaald, dat zij nu terugvordert.

De kantonrechter in Rotterdam heeft in het bestreden vonnis van 12 augustus 2022 de vorderingen van appellant afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Appellant is in hoger beroep gegaan, maar het hof heeft de grieven van appellant verworpen. Het hof oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De betalingen die appellant heeft gedaan, zijn gedaan in het kader van hun affectieve relatie en zonder voorbehoud dat deze bedragen terugbetaald moesten worden. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en veroordeelt appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep.

De uitspraak van het hof is gedaan op 3 oktober 2023, waarbij het hof de proceskosten aan de zijde van geïntimeerde heeft vastgesteld op € 1.179,-. Het arrest is ondertekend door de rechters A.N. Labohm, C. M. Warnaar en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.317.046
Zaak- rolnummer rechtbank : 9218491 CV EXPL 21-16943

Arrest 3 oktober 2023

Inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Nissewaard,
appellant,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude Tongen, gemeente Goeree-Overflakkee,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J.M. van Daalhuizen te Rotterdam.

Het verloop van het geding

1. Op 20 september 2022 is appellant in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2022 tussen partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
Bij memorie van grieven heeft appellant 5 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Waar gaat het over?

2. Appellant en geïntimeerde hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die in januari 2020 is beëindigd. Appellante en geïntimeerde zijn niet schriftelijk een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Appellant is van mening dat hij een bedrag van € 2.474,65 aan geïntimeerde heeft geleend door betalingen aan haar te doen en schulden voor haar te betalen. Door geïntimeerde wordt ontkend dat zij met appellant een overeenkomst van geldlening is aangegaan, zij is van mening dat appellant deze bedragen aan haar heeft geschonken. Onder druk van appellant heeft geïntimeerde aan appellant een bedrag van € 637,55 betaald, dit bedrag vordert zij van appellant terug nu zij dit onverschuldigd heeft betaald.

Bestreden vonnis 12 augustus 2022

3. De kantonrechter:
In conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [appellant] af;
3.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de kant van [geïntimeerde] tot vandaag vastgesteld op € 561 aan salaris voor gemachtigde, welk bedrag rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
In reconventie
3.3.
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen € 637,55 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 24 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de kant van [geïntimeerde] tot vandaag vastgesteld op € 134 waarvan een bedrag van € 124 aan salaris voor gemachtigde rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan.
In conventie en reconventie
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

De vordering van appellant

4. Appellant vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende, appellants vorderingen zoals geformuleerd in de inleidende dagvaarding alsnog toewijst, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
5. Geïntimeerde concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van appellant in de proceskosten.

Grieven

6. Gezien de onderlinge samenhang bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de vorderingen van appellant heeft ontzegd en appellant in de kosten van de procedure heeft veroordeeld. De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. Hetgeen appellant in appel stelt brengt niet met zich mede dat het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over.
8. In de grieven 1 en 2 gaat appellant nader in op de vraag of er tussen appellant en geïntimeerde een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Het hof leest in het betoog van appellant dat er wel een overeenkomst van geldlening tussen hem en geïntimeerde tot stand is gekomen. De argumenten die appellant aanvoert zijn: a) hij heeft geld overgeboekt naar de rekening van geïntimeerde, b) de terugbetalingsbedragen die door geïntimeerde zijn voldaan, c) de verklaring van de getuige [getuige] die uitdrukkelijk verklaart dat partijen in zijn bijzijn over een geldleningsovereenkomst hebben gesproken. Door appellant wordt ontkend dat geïntimeerde geld aan hem heeft terugbetaald omdat zij door hem zou zijn bedreigd.
9. In de memorie van antwoord van geïntimeerde voert zij gemotiveerd verweer tegen hetgeen appellant in zijn memorie van grieven heeft gesteld. In randnummer 39 van haar memorie van antwoord stelt zij:” [geïntimeerde] heeft vanaf het begin aangegeven dat deze overboekingen op haar bankrekening zijn binnengekomen. Echter verschillen partijen van mening over de aard van deze betalingen. [appellant] stelt dat het hier om geleende geldbedragen gaat, [geïntimeerde] betwist dit nadrukkelijk en geeft aan dat het niet om geleende geldbedragen gaat en daarmee dus als giften moeten worden aangemerkt binnen de gang van zaken, zoals deze door [geïntimeerde] zijn geschetst en naar haar mening hebben plaatsgevonden.”
10. Het hof overweegt als volgt. De overeenkomst van geldlening is de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen (art 7:129 BW). Appellant stelt dat er tussen partijen een overeenkomst van geldlening is afgesloten. Op appellant rust dus de stelplicht en bewijslast onder welke voorwaarden hij de gelden aan geïntimeerde heeft geleend. Volgens appellant is hij met geïntimeerde op of omstreeks 15 januari 2020 overeengekomen dat zij aan hem € 150 per maand zou terugbetalen.
Uit de inleidende dagvaarding in eerste aanleg volgt dat appellant vanaf 10 september 2017 tot 13 mei 2019 bedragen naar de rekening van geïntimeerde heeft overgeboekt. Op 2 mei 2019 heeft appellant bijvoorbeeld € 10 naar de rekening van geïntimeerde overgeboekt. Uit de inleidende dagvaarding in eerste aanleg volgt eveneens dat appellant voor geïntimeerde een aantal schulden heeft voldaan zoals bijvoorbeeld schoolgeld van € 136,-. De betalingen door appellant ten behoeve van geïntimeerde hebben allemaal plaatsgevonden ten tijde van de affectieve relatie die zij met elkaar hadden. Op basis van het feitelijk handelen en de stellingen van appellant heeft het hof niet kunnen vaststellen dat appellant op het moment van het betaalbaar stellen van de gelden, de gelden ten titel van geldlening aan geïntimeerde heeft verstrekt. Gezien de omvang van de bedragen alsmede de aard van de schulden die appellant voor geïntimeerde heeft voldaan – denk bijvoorbeeld aan het schoolgeld – mocht geïntimeerde ervan uitgaan dat zij niet geld van appellant leende en dat zij die gelden zou moeten terugbetalen. Het hof is van oordeel dat geïntimeerde erop mocht vertrouwen dat appellant uit liberaliteit jegens haar heeft gehandeld; gesteld noch gebleken is dat appellant bij de betalingen een voorbehoud heeft gemaakt dat hij na het beëindigen van de relatie alsnog de door hem betaalde bedragen wilde terugbetaald krijgen. De grieven 1 en 2 treffen geen doel.
11. Het overige wat partijen hebben gesteld behoeft geen bespreking aangezien dat niet relevant is voor het onderhavige oordeel. Geen der grieven treft doel.

Proceskosten

12. Gezien het geringe financiële belang waarover appellant procedeert alsmede de aard van de vordering en het feit dat appellant wederom in het ongelijk wordt gesteld acht het hof het redelijk en billijk om hem in de kosten van de procedure te veroordelen. Ook van partijen die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad mag worden verlangd dat zij elkaar niet nodeloos in een kostbare juridische procedure betrekken waarvan de kosten hoger zijn dan het materiele geschil.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 12 augustus 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.179,- en aldus gespecificeerd:
- € 343,- griffierecht, en
- € 836,- salaris advocaat;
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, C. M. Warnaar en A. Zonneveld en is ondertekend en uitgesproken, ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.