Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 24 november 2021, waarmee de VvE in hoger beroep is gekomen van het eindvonnis van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2021 (en naar het hof begrijpt van het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 10 februari 2021);
- het arrest van dit hof van 29 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 mei 2022;
- de memorie van grieven van VvE, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van JWA in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van de VvE.
3.Feitelijke achtergrond
De reguliere garantietermijn van het GIW van zes jaar (aanvangend een aantal maanden na oplevering van het complex) is verstreken op 18 december 2013.
De bijzondere garantietermijn van tien jaar is verstreken op 18 december 2017. De bijzondere garantietermijn is van toepassing in de situatie als bedoeld in (het inmiddels vervallen) artikel 7A:1645 BW (kort gezegd bij, al dan niet dreigend, vergaan van het gebouw).
“Basisonderhoud- Het begeleiden van alle aangelegenheden die verband houden met het zogenaamd (klein) basis onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en voorzieningen van het gebouw of gebouwencomplex van de vereniging. (...).- Het behandelen van de schadeaangelegenheden van bouwkundig of installatietechnische aard, welke vallen onder de dekking van de door de vereniging afgesloten verzekeringspolis(sen).- (…)
4.Procedure bij de rechtbank
(i) een verklaring voor recht dat JWA toerekenbaar tekort is geschoten door geen melding te maken bij het GIW van het faillissement van BK Bouw en door te verzuimen om de geleden schade als gevolg van bouwfouten en lekkages te verhalen, alsmede
(ii) JWA te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet overeenkomend met de niet meer op GIW verhaalbare schade veroorzaakt door de verschillende lekkages en bouwfouten van de aannemer.
i) Het melden van het faillissement van BK Bouw bij het GIW en het verhalen van schades die vallen onder de GIW garantie vallen onder de verplichtingen van JWA uit de beheersovereenkomst.
ii) JWA voert terecht aan dat het achterwege laten van schademeldingen in de gevallen dat geen GIW-dekking bestond geen wanprestatie oplevert.
iii) De GIW-garantie is slechts van toepassing op schadegevallen in de gemeenschappelijke ruimtes die zijn voortgevloeid uit bouwfouten van BK Bouw.
iv) De lekkage in de garage was op 14 juli 2009 al opgelost, zodat JWA deze niet meer hoefde te melden bij het GIW.
v) Dat ligt anders voor de lekkage in het afvalhok in de periode van het faillissement tot het aflopen van de garantietermijn op 18 december 2013.
vi) Op basis van de overgelegde stukken is onvoldoende duidelijk geworden dat de andere lekkages na het faillissement verband hielden met gemeenschappelijke ruimtes en het gevolg waren van een bouwfout van BK Bouw dan wel dat deze oorzaak bij JWA bekend was. Het nalaten van claimen hiervan is dus geen wanprestatie van JWA.
vii) Niet is komen vast te staan dat alle lekkages in het (door de VvE overgelegde en hierna te bespreken) overzicht te herleiden zijn tot een bouwfout van BK Bouw. Maar als hier wel vanuit wordt gegaan, dan nog staat vast dat deze informatie over de bouwfout pas jaren na het verstrijken van de garantietermijn (op 18 december 2013) bekend is geworden. Het kan JWA dus niet in algemene zin worden toegerekend dat zij vóórdat bekend was dat lekkages in de privéappartementen te herleiden waren tot een bouwfout van BK Bouw aan de gemeenschappelijke ruimtes, niet heeft geprobeerd deze schade te verhalen.
iv) Het enkele verzaken van de meldingsplicht levert nog geen grond op voor schadevergoeding.
ix) Er is geen rechtsverwerking of schending van de klachtplicht.
x) JWA kan de VvE niet tegenwerpen dat zij de schade aan het afvalhok zelf had moeten melden.
xi) Het is niet wenselijk om zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure. De VvE mag haar schade bij akte nader toelichten, beperkt tot lekkage in het afvalhok.
xii) JWA heeft terecht bezwaar gemaakt tegen het feit dat de VvE zich in haar akte van 7 april 2021 niet heeft beperkt tot schade in het afvalhok. Daarom zal de rechtbank geen acht slaan op passages die over andere schades gaan.
xiii) De rechtbank komt niet terug op haar beslissingen in het tussenvonnis van 10 februari 2021.
xiv) JWA is tot een bedrag van € 2.197,36 aansprakelijk voor niet verhaalde schade aan het afvalhok.
5.Vorderingen in hoger beroep
primair:
- een verklaring voor recht met als strekking dat JWA wanprestatie heeft gepleegd door het faillissement van BK Bouw niet te melden bij het GIW en door te verzuimen melding te maken van alle lekkages en bouwfouten en dat JWA daarom de hierdoor geleden schade aan de VvE moet vergoeden;
- veroordeling van JWA tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 144.147,33;
subsidiair:
- een verklaring voor recht met als strekking dat JWA wanprestatie heeft gepleegd door het faillissement van BK Bouw niet te melden bij het GIW en door te verzuimen melding te maken van alle lekkages en bouwfouten en dat JWA daarom de hierdoor geleden schade aan de VvE moet vergoeden;
- veroordeling van JWA tot betaling van een nader te bepalen schadevergoeding ten gevolge van lekkages en/of bouwfouten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
meer subsidiair:
- een verklaring voor recht met als strekking dat JWA wanprestatie heeft gepleegd door het faillissement van BK Bouw niet te melden bij het GIW en door te verzuimen melding te maken van alle lekkages en bouwfouten en dat JWA daarom de hierdoor geleden schade aan de VvE moet vergoeden;
- veroordeling van JWA tot betaling van een door het hof in goede justitie te bepalen schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente.
Dit alles met veroordeling van JWA in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank en bij het hof, te vermeerderen met wettelijke rente.
I. Niet juist is de conclusie van de rechtbank dat JWA niet aansprakelijk is voor het niet melden van schadegevallen die niet onder de dekking vallen. Of een schadegeval onder de dekking valt kun je juist niet bij voorbaat vaststellen.
II. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat op basis van de overgelegde stukken onvoldoende duidelijk is geworden dat de overige schadeveroorzakende gebeurtenissen na het faillissement van BK Bouw verband hielden met de gemeenschappelijke ruimtes.
III. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat JWA overigens niet kan worden aangerekend dat zij niet heeft geprobeerd de schades te verhalen waarvan pas ruim na verloop van de garantietermijn (per 18 december 2013) duidelijk is geworden wat de oorzaak ervan was.
IV. De rechtbank heeft de zaak ten onrechte niet naar de schadestaatprocedure verwezen.
V. De rechtbank heeft ten onrechte geen kennis willen nemen van de andere schadegevallen (buiten die in het afvalhok), die door VvE zijn genoemd in haar akte van 7 april 2021.
VI. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat sprake is van de reguliere garantietermijn. Dit is niet juist. De bijzondere garantietermijn van 10 jaar is van toepassing.
VII. De rechtbank heeft ten onrechte alleen de schade aan het afvalhok als vergoedbare schade aangemerkt en ten onrechte slechts een deel van de terzake gevorderde schadevergoeding toegewezen.
VIII. Ten onrechte heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd.
1) De rechtbank heeft ten onrechte het beroep van JWA op schending van de klachtplicht niet gehonoreerd.
2) De rechtbank heeft een verkeerde uitleg gegeven aan de inhoud van de beheersovereenkomst.
3) De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat JWA wanprestatie heeft gepleegd door de lekkages in het afvalhok niet te melden bij het GIW.
6.Beoordeling in hoger beroep
Algemeen
Beoordeling van de grieven van de VvE en JWA.
a) De rechtbank heeft – in hoger beroep onbestreden – geoordeeld:
dat het enkele achterwege laten door JWA van melding van het faillissement van BK Bouw aan het GIW geen grond oplevert voor schadevergoeding; en
dat de lekkage in de garage op 19 juli 2009 al was opgelost, zodat JWA deze niet hoefde te melden bij het GIW.
b) Daarnaast is het hof met de rechtbank van oordeel dat JWA in ieder geval niet verplicht was om lekkages waarvoor geen dekking bestond te claimen bij het GIW.
c) De mogelijkheid van verhaal ziet in dit geval louter op verhaal van schadegevallen in de gemeenschappelijke ruimtes van het complex voortvloeiend uit bouwfouten van BK Bouw, en wel gedurende de periode vanaf het faillissement van BK Bouw tot het einde van de garantietermijn(hierna: de resterende garantietermijn).
€ 2.197,36 (namelijk de factuur Honcoop van 12 december 2012 en de factuur [betrokkene] BV van 30 januari 2014). Beide partijen klagen hierover.
I. Omdat niet is komen vast te staan dat sprake was van lekkages die onder de (tot 18 december 2013 lopende) GIW-garantie geclaimd hadden kunnen worden, treft JWA, ongeacht haar verplichtingen uit de beheersovereenkomst, geen verwijt.
II. Dit betekent dat de schadevordering van de VvE (in al haar varianten) zal worden afgewezen. Dit geldt ook voor de daarmee samenhangende gevorderde verklaring voor recht. Bij afzonderlijke beoordeling daarvan heeft de VvE geen rechtens te honoreren belang.
III. Het hof komt niet toe aan verdere bespreking van de grieven. Zo zal het hof in het midden laten of de VvE voldaan heeft aan haar plicht om tijdig te klagen.
7.Beslissing
opnieuw rechtdoende:
- wijst af de (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen van de VvE;
- veroordeelt de VvE tot terugbetaling aan JWA van hetgeen JWA op grond van het eindvonnis aan de VvE heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van betaling;
- veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van JWA tot op 25 augustus 2021 begroot op € 639,-- aan griffierecht en € 1.495,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van JWA in het principaal appel tot op heden begroot op € 772,-- aan griffierecht en € 3.760,-- aan salaris advocaat, in het incidenteel appel begroot op € 418,--. aan salaris advocaat; en
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordelingen moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening.