ECLI:NL:GHDHA:2023:1874

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22-000008-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige door stiefvader met gebruik van fysiek en mentaal overwicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en ontucht met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten veertien jaar oud was. De verdachte, die ruim dertig jaar ouder was dan de aangeefster, heeft haar in de zomer van 2004 gedwongen tot seksuele handelingen in een geïsoleerde omgeving, waarbij hij gebruik maakte van zijn fysieke en mentale overwicht. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, ondanks dat er geen sprake was van bedreiging met geweld. De aangeefster bevond zich in een kwetsbare positie, wat het hof als dwang heeft gekwalificeerd in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de aangeefster, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De vordering tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een bedrag van € 10.364,10 aan materiële en immateriële schade toekende aan de aangeefster.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000008-21
Parketnummer: 09-842183-19
Datum uitspraak: 12 juli 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [Plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder
2 tenlastegelegde vrijgesproken en – na splitsing van het onder 1 tenlastegelegde – ter zake van het onder 1a primair en het onder 1b subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, en voor zover inhoudelijk nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1a.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 30 september 2004 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis en/of vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en/of zich laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of
- met een waterijsje over de borsten en/of vagina en/of het lichaam van die [aangeefster] gestreeld
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht als stiefvader/verzorger van die [aangeefster] en/of (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de daaruit voortvloeiende afhankelijkheidssituatie van die [aangeefster] ten opzichte van verdachte en/of
- die [aangeefster] op gebiedende wijze heeft gezegd dat zij hem moest pijpen en/of haar kleren uit moest trekken en/of op bed moest gaan liggen en/of dat zij voornoemde seksuele handelingen uit moest voeren
en/of (aldus) voor die [aangeefster] een (intimiderende/ onderdrukkende) situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet aan voornoemde handelingen kon onttrekken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 30 september 2004 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) met [aangeefster], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis en/of vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en/of zich laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of
- met een waterijsje over de borsten en/of vagina en/of het lichaam van die [aangeefster] gestreeld;
1b.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 10 november 2007 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis en/of vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en/of zich laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of
- met een waterijsje over de borsten en/of vagina en/of het lichaam van die [aangeefster] gestreeld
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht als stiefvader/verzorger van die [aangeefster] en/of (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de daaruit voortvloeiende afhankelijkheidssituatie van die [aangeefster] ten opzichte van verdachte en/of
- die [aangeefster] op gebiedende wijze heeft gezegd dat zij hem moest pijpen en/of haar kleren uit moest trekken en/of op bed moest gaan liggen en/of dat zij voornoemde seksuele handelingen uit moest voeren
en/of (aldus) voor die [aangeefster] een (intimiderende/onderdrukkende) situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet aan voornoemde handelingen kon onttrekken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 10 november 2005 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) met [aangeefster], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis en/of vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en/of zich laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of
- met een waterijsje over de borsten en/of vagina en/of het lichaam van die [aangeefster] gestreeld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1a primair en 1b primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee – gelet op de gewijzigde tenlastelegging - niet verenigt.
Beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde
De verdachte wordt in het onder 1a en 1b tenlastegelegde een soortgelijk verwijt gemaakt, namelijk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [aangeefster] (hierna: aangeefster), hetgeen subsidiair ten laste is gelegd als het plegen van ontuchtige handelingen mede bestaande uit het seksueel binnendringen, met aangeefster die destijds de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt. Het onder 1a tenlastegelegde heeft betrekking op de periode van 1 juli tot en met 30 september 2004. Het onder 1b tenlastegelegde heeft betrekking op de periode van 1 oktober 2004 tot en met 10 november 2005.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Toen aangeefster zeven jaar oud was, kreeg haar moeder een relatie met de verdachte. Aangeefster en haar moeder zijn toen bij de verdachte gaan wonen. Uit de relatie van de verdachte en moeder werden twee dochtertjes geboren. Aangeefster zag de verdachte – haar ruim vierendertig jaar oudere stiefvader – als haar tweede vader. Toen de moeder van aangeefster op een gegeven moment ziek werd, is aangeefster de rol van haar moeder gaan vervullen: zij heeft de zorg voor de andere kinderen in het gezin op zich genomen, deed het huishouden, deed samen met de verdachte boodschappen, bereidde maaltijden voor het gezin, etc. Dit terwijl ze zelf nog een kind was.
In de zomer van 2004, toen aangeefster veertien jaar oud was, nam de verdachte haar mee naar de werkplaats van zijn werkgever in Den Haag. In een kantoorruimte waar niemand anders aanwezig was, moest aangeefster de verdachte pijpen. Op haar knieën onder een bureau, terwijl de verdachte op een stoel zat met zijn benen wijd en haar hoofd in zijn schoot. De verdachte deed zijn broek naar beneden en dirigeerde haar. Hij zei op gebiedende wijze tegen aangeefster wat zij moest doen: aan zijn penis sabbelen en zuigen, harder zuigen, en zijn penis op een bepaalde manier vasthouden met haar hand.
Na deze gebeurtenis nam de verdachte aangeefster diezelfde dag mee naar een woning van een collega, die op dat moment op vakantie was. In één van de slaapkamers van die woning zei de verdachte op indringende wijze tegen aangeefster dat zij zich moest uitkleden en op het bed moest gaan liggen. Toen zij dat deed, trok de verdachte snel zijn kleding uit. Hij streelde toen met een ijsje over het hele lichaam van aangeefster – borsten, tepels en vagina -, hij likte aan haar vagina, en vervolgens wierp hij zich onverhoeds op haar en penetreerde hij haar hard.
Het hof merkt het handelen van de verdachte op deze beide momenten in de zomer van 2004 aan als verkrachting. Er is geen sprake geweest van dwang in de zin van (bedreiging met) geweld. Naar het oordeel van het hof waren er wel andere feitelijkheden die aangeefster hebben gedwongen tot het ondergaan van de hierboven beschreven seksuele handelingen. De verdachte, die fysiek overwicht had op aangeefster, heeft er op beide momenten voor gezorgd dat aangeefster in een geïsoleerde situatie terechtkwam; zij bevonden zich in voor aangeefster onbekende ruimten, waar geen andere personen aanwezig waren. Dit alles vond plaats tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven familierelatie, die maakt dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte ook geestelijk overwicht op aangeefster had, en dat aangeefster van hem afhankelijk was. Aangeefster was een kwetsbaar meisje van veertien jaar oud, met een ontluikende seksualiteit. De verdachte heeft hier misbruik van gemaakt. Door in de gegeven omstandigheden te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft hij aangeefster in een zodanig intimiderende situatie gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Voornoemde feitelijkheden in onderling verband en samenhang bezien kunnen naar het oordeel van het hof niet anders worden uitgelegd dan als dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht daarom het onder 1a primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft nog bepleit dat de verklaring van aangeefster niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat deze niet betrouwbaar zou zijn. Het hof oordeelt hier anders over. De verklaring van aangeefster wordt in de kern ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. Het hof ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en zal deze gebruiken voor het bewijs.
Ten aanzien van de seksuele handelingen die zijn verricht in de periode ná voorgaande gebeurtenissen oordeelt het hof met de rechtbank dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat op basis waarvan kan worden gezegd dat ook in die periode sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het onder 1b primair tenlastegelegde. Het onder 1b subsidiair tenlastegelegde acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen.
Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat in eerste aanleg het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het – toen nog – aan de verdachte onder 1 subsidiair, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit (overtreding van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht), wegens verjaring van dat feit. Door de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep staat dit feit inmiddels niet meer op de tenlastelegging, zodat het hof op dit punt geen beslissing meer zal nemen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1a primair en 1b subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1a.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 juli 2004 tot en met 30 september 2004 te Zoetermeer
en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, door
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
)[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een)handeling
(en
)die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte
(telkens)
- zijn penis
en/of vingersin de vagina van die [aangeefster] gebracht
en/of heen en weer bewogenen/of
-
zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en/ofzich laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt en/of
- met een waterijsje over de borsten en
/ofvagina
en/of het lichaamvan die [aangeefster] gestreeld
en bestaande
dat geweld ofdie andere feitelijkhe
(i)d
(en
) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens)hierin
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht als stiefvader/verzorger van die [aangeefster] en/of (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de daaruit voortvloeiende afhankelijkheidssituatie van die [aangeefster] ten opzichte van verdachte en
/of
- die [aangeefster] op gebiedende wijze heeft gezegd dat zij hem moest pijpen en/of haar kleren uit moest trekken en/of op bed moest gaan liggen en/of dat zij voornoemde seksuele handelingen uit moest voeren
en
/of (aldus)voor die [aangeefster] een (intimiderende
/ onderdrukkende) situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet aan voornoemde handelingen kon onttrekken;
1b.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2004 tot en met 10 november 2005 te Zoetermeer
en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland,
(telkens
)met [aangeefster], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of medebestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis en/of vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] gebracht en/of zich laten pijpen door die [aangeefster] en/of
- de vagina van die [aangeefster] gelikt
en/of
- met een waterijsje over de borsten en/of vagina en/of het lichaam van die [aangeefster] gestreeld.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1a primair bewezenverklaarde levert op:

verkrachting, meermalen gepleegd.

Het onder 1b subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in 2004 tweemaal schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn stiefdochter, die toen veertien jaar oud was. In het daaropvolgende jaar heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ontucht met haar. In deze anderhalf jaar is de kiem gelegd voor een langer durende seksuele relatie tussen de verdachte en zijn stiefdochter. De verdachte heeft telkens verschillende seksuele handelingen bij zijn stiefdochter verricht en haar bewogen om seksuele handelingen bij hem te verrichten. Er is veelvuldig sprake geweest van seksueel binnendringen. Daarbij heeft de verdachte alleen aan de bevrediging van zijn eigen seksuele lustgevoelens gedacht en zich niets aangetrokken van de kwetsbare en ongelijkwaardige positie waarin zijn stiefdochter zich, als financieel en emotioneel afhankelijke minderjarige in een abnormale gezinssituatie, bevond. De verdachte verklaart simpelweg daar nooit bij te hebben stilgestaan. Door zo te handelen heeft de verdachte stelselmatig en op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn stiefdochter. Het is algemeen bekend dat door seksueel misbruik de normale seksuele en persoonlijke ontwikkeling van een zo jong slachtoffer ernstig kan worden geschaad en dat zij daarvan nog lang psychische klachten kunnen ondervinden. Dat dat ook in deze zaak het geval is, blijkt uit de ter zitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring en de stukken die als onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding zijn overgelegd. Door zijn grensoverschrijdend gedrag heeft de verdachte zijn stiefdochter de mogelijkheid om haar seksuele ontwikkeling zelf vorm te geven en in haar eigen tempo, ontnomen. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de straf zal het hof geen rekening houden met de omstandigheid dat de seksuele relatie tussen de verdachte en zijn stiefdochter nog enkele jaren ná 2005 heeft voortgeduurd, zoals aangeefster en de verdachte beiden hebben verklaard. De seksuele relatie ná 2005 is niet aan het oordeel van het hof onderworpen mede doordat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van feit 2 en dat feit dus niet meer aan de orde is.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij inmiddels ten volle inziet dat hij een fout heeft gemaakt en dat hij daarvoor zijn verantwoordelijkheid neemt. De verdachte heeft zelf hulp gezocht en een drie jaar durende behandeling ondergaan bij de forensische polikliniek van de Waag, zo blijkt uit het recente reclasseringsadvies d.d. 23 februari 2023. Er werd geen seksuele stoornis bij de verdachte vastgesteld. Na afsluiting van de behandeling medio 2021 werd de kans op recidive door de Waag als laag ingeschat. Op dit moment schat de reclassering dat risico nog steeds als laag in.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2023 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden een passende straf zou zijn geweest. Het hof neemt echter in aanmerking dat ten aanzien van de berechting in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Gelet hierop zal het hof op de hierboven genoemde in beginsel passende straf 2 maanden in mindering brengen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden resteert. Het hof acht deze straf passend en geboden. Gelet op het reclasseringsadvies van 23 februari 2023 ziet het hof geen reden om een (deels) voorwaardelijke straf – met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden – aan de verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 17.214,10 (bestaande uit € 364,10 aan materiële schade en € 16.850,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat een bedrag van € 364,10 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding niet in zijn geheel toe, omdat de vordering ziet op een langere periode dan in deze zaak is bewezenverklaard. Omdat de bewezenverklaarde periode evenwel het startpunt is geweest van een langer durende seksuele relatie tussen de verdachte en de benadeelde partij – waardoor de verstoring van de seksuele ontwikkeling van de benadeelde partij toen een aanvang heeft genomen – acht het hof een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade redelijk en billijk.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 10.364,10 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1b primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1a primair en 1b subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1a primair en 1b subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.364,10 (tienduizend driehonderdvierenzestig euro en tien cent) bestaande uit € 364,10 (driehonderdvierenzestig euro en tien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.364,10 (tienduizend driehonderdvierenzestig euro en tien cent) bestaande uit € 364,10 (driehonderdvierenzestig euro en tien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet (volledige) betaling, op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 december 2020 en van de immateriële schade op 1 november 2005.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. C.M. Derijks en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2023.