ECLI:NL:GHDHA:2023:1856

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.309.239/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van overeenkomsten inzake de verkoop en charter van schepen en de gevolgen van beëindiging van charterpartijen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om de uitleg van overeenkomsten tussen Cockett Marine Oil Benelux B.V. en Decoil c.s. betreffende de verkoop van twee schepen, de MV Oostzee en de MV Noordzee, en de daaropvolgende charterovereenkomsten. Cockett c.s. hebben de schepen verkocht aan Decoil c.s. en deze vervolgens gecharterd. Na opzegging van de charterovereenkomsten door Cockett c.s. ontstond er een geschil over de vraag of deze opzegging rechtsgeldig was en of Cockett c.s. aanspraak konden maken op terugbetaling van verstrekte leningen door Decoil c.s. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat de opzegging rechtsgeldig was, maar Decoil c.s. ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beëindigingsbepaling in de charterovereenkomsten correct was geïnterpreteerd door de rechtbank. Het hof bekrachtigde het tussenvonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Decoil c.s. af. De zaak betreft een vordering van meer dan 11 miljoen euro, wat de proceskosten en de hoogte van de advocaatkosten beïnvloedde. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van Cockett c.s. toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.309.239/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/597504 / HA ZA 20-533
Arrest van 3 oktober 2023
in de zaak van

1.Decoil Oostzee B.V.,

2. Decoil Noordzee B.V.,

3. Decoil Group B.V.,

allen gevestigd in Vlaardingen,
appellanten,
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte kantoorhoudend in Den Bosch,
tegen

1.Cockett Marine Oil Benelux B.V.,

2. V Marine Fuels B.V.,
beide gevestigd in Rotterdam,
verweersters,
advocaat: mr. H.C.A. van Houven van Oordt kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Decoil c.s. en Cockett c.s. noemen. De appellanten worden hierna ieder afzonderlijk aangeduid als Decoil Oostzee , Decoil Noordzee en Decoil Group. De verweersters worden ieder afzonderlijk aangeduid als Cockett en VMF.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de uitleg van een aantal overeenkomsten. Cockett c.s. hebben twee schepen verkocht aan Decoil c.s. Zij hebben de schepen vervolgens van Decoil c.s. gecharterd en deze overeenkomsten een aantal maanden later weer opgezegd. Partijen verschillen van mening over de vraag of Cockett c.s. daartoe de bevoegdheid hadden. Verder verschillen partijen van mening over de uitleg van de koopovereenkomsten die bepalen dat partijen een minnelijke regeling zullen treffen indien onvoorziene majeure reparaties noodzakelijk blijken te zijn wanneer de schepen in droogdok liggen ten behoeve van de vernieuwing van hun klassecertificaat.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 april 2022, waarmee Decoil c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022;
  • de memorie van grieven van Decoil c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Cockett c.s., met bijlagen.
2.2
Op 7 juli 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in zowel de onderhavige zaak als in zaak 200.317.454/01, in welke zaak heden ook arrest wordt gewezen. De advocaten mr. Steenpoorte en mr. I.C. Lankester (namens Decoil c.s.) en mr. S.H.L. Molenaar en mr. A.M. Spaandonk (namens Cockett c.s.) hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.

3.Feiten en procedure bij de rechtbank

3.1
De rechtbank heeft onder 3.1 tot en met 3.9 van het bestreden tussenvonnis een aantal feiten vastgesteld. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. Cockett was via haar 100% aandelenbelang in UBO 10 B.V. en UBO 45 B.V. eigenaar van de schepen MV Oostzee (hierna: Oostzee ) en MV Noordzee (hierna: Noordzee ). Cockett hield daarnaast de aandelen in United Barge Owners B.V. (hierna: UBO), de entiteit die de werknemers van de Oostzee en de Noordzee in dienst had. Verder is Cockett enig aandeelhouder van VMF.
Op 29 juni 2018 hebben Cockett, als
seller, en Decoil Group (destijds nog Decoil Investments B.V. genaamd), als
buyer,een overeenkomst gesloten getiteld ‘
Heads of Agreement for sale of MV Noordzee en MV Oostzee to Decoil’. Partijen zijn overeengekomen dat Decoil Group ‘the ownership interest’ in de schepen zal verwerven. De overeenkomst bepaalt verder het volgende:
“(…)
Condition of the Vessels:Buyer has inspected both vessels and accepted condition as is. Refer further to “Future Survey” below.
Future Survey: Sale price has been adjusted for future survey and renewal of classification, and for which future cost Buyer shall be responsible. Parties to agree as at Handover Date on a schedule of work required as a reference point only. When the Vessels are actually put through survey and renewal of classification, then should unforeseen major repairs have to be done which are not covered by the reference list, then parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair. A major repair means a repair with cost exceeding Euro 50,000. Currently MV Oostzee classification certificate is valid until 30 September 2018, and MV Noordzee classification certificate is valid until 23 February 2021.
Charter Back.Seller, or a company controlled by Seller, will charter Vessels back for a five year period as follows:
(…)
5. Break option: Seller shall have option to break charters on 1st December 2019 on giving 30 days prior notice;
(…)
Seller’s Loan: Seller shall give a loan to Buyer (the “
Loan”) to fund the difference between the Rabobank Loan outstanding as at Handover Date, and the Sale Price (the “
Loan Value”) . (…)
Sale of Companies: the Buyer shall purchase the shares in UBO10 and UBO45, as well as the shares in United Barge Owners BV (“
UBO”) which is the entity that employs crew. (…)”
Op 13 november 2018 hebben Cockett en Decoil Group een
Share Purchase Agreementgesloten waarbij Decoil Group de door Cockett gehouden aandelen in UBO heeft gekocht.
Op 21 februari 2019 zijn de volgende overeenkomsten gesloten:
o een
Memorandum of Agreementtussen UBO 10 B.V. en Decoil Oostzee waarbij UBO10 de Oostzee aan Decoil Oostzee heeft verkocht voor een bedrag van € 2.087.000,-;
o een
Memorandum of Agreementtussen UBO 45 B.V. en Decoil Noordzee waarbij UBO10 de Noordzee aan Decoil Noordzee heeft verkocht voor een bedrag van € 3.000.000,-;
o een
Vendor Loan Agreementtussen UBO 10 B.V. enerzijds en Decoil Oostzee en Decoil Group anderzijds, waarbij laatstgenoemden een bedrag van € 1.444.455,19 van UBO 10 B.V. hebben geleend;
o een
Vendor Loan Agreementtussen UBO 45 B.V. enerzijds en Decoil Noordzee en Decoil Group anderzijds, waarbij laatstgenoemden een bedrag van € 2.436.977,34 van UBO 45 B.V. hebben geleend;
o een charterpartij ter zake van de Oostzee tussen Decoil Oostzee als eigenaar en VMF als charterer;
o een charterpartij ter zake van de Noordzee tussen Decoil Noordzee als eigenaar en VMF als charterer.
De (vrijwel gelijkluidende)
Memoranda of Agreementworden hieronder aangeduid als de MoA’s. De (vrijwel gelijkluidende)
Vendor Loan Agreementsworden hieronder aangeduid als de VLA’s.
In de MoA’s staan onder meer de volgende bepalingen:
“4. Inspection
(…) The Buyers have inspected and accepted the Vessel’s classification records. The Buyers have also inspected the Vessel ---- and have accepted the Vessel following this inspection and the sale is outright and definite, subject only to the terms and conditions of this Agreement.
(…)
11. Condition on delivery
The Vessel with everything belonging to her shall be at the Seller’s risk and expense until she is delivered to the Buyers, but subject to the terms and conditions of this Agreement she shall be delivered and taken over as she was at the time of inspection, fair wear and tear excepted.
However, the Vessel shall be delivered free of cargo and free of stowaways with her Class maintained without condition/recommendation*, free of average damage affecting the Vessel’s class, and with her classification certificates and national certificates, as well as all other certificates the Vessel had at the time of inspection, valid and unextended without condition/recommendation* by the Classification Society or the relevant authorities at the time of delivery.
Future costs and expenses regarding survey and renewal of classification of the Vessel will be borne by the Buyers, which principle has been factored into the Purchase Price, which has been adjusted downwards (in the benefit of Buyers) to reflect that the aforementioned costs and expenses are borne by Buyers.
Parties have agreed on a schedule of work required to be done to the Vessel, which schedule of work is attached hereto as Addendum B, which schedule of work is only agreed by way of reference point only and is explicitly not intended to be and shall therefore in no event be interpreted or construed as an implicit or explicit warranty of Seller.
When the Vessel is actually surveyed and the classification is renewed and unforeseen major repairs, meaning repairs where the costs exceed EUR 50,000 (fifty thousand Euro), have to be done after delivery which are not covered by the schedule of work as included in Addendum B, Parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair.
“inspection” in this
Clause 11shall mean the Buyers’ inspection according to
Clause 4(a)or
4(b)(Inspections), if applicable. If the Vessel is taken over without inspection, the Date of this Agreement shall be the relevant date.”
De VLA’s bepalen dat UBO 10 respectievelijk UBO 45 aan Decoil Oostzee respectievelijk Decoil Noordzee leningen verstrekken ten behoeve van de aflossing van de koopprijs van beide schepen. De VLA’s bepalen verder dat Decoil Oostzee en Decoil Noordzee de verschuldigde rente over de leningen uitsluitend kunnen verrekenen met de charterhuur die VMF verschuldigd is aan Decoil Oostzee en Decoil Noordzee ter zake van de charter van de Oostzee respectievelijk de Noordzee . Tot slot bepalen de VLA’s dat indien Decoil Oostzee en/of Decoil Noordzee hun betalingsverplichtingen niet nakomen, de leningen direct opeisbaar zijn. Decoil Group heeft zich borg gesteld voor de nakoming van de betalingsverplichtingen van Decoil Oostzee en Decoil Noordzee .
Op het voorblad van beide charterpartijen staat dikgedrukt de volgende beëindigingsbepaling:
“14. Period of Hire (Cl 1)
Five (5) years, with option to terminate in Charterers favour on 30 days prior notice from 1 December 2019.”
Op 17 april 2019 hebben UBO 10 B.V. en UBO 45 B.V. hun rechten en verplichtingen uit de VLA’s overgedragen aan Cockett.
VMF heeft bij brief van 4 december 2019 de charterpartij met Decoil Noordzee opgezegd tegen 4 januari 2020.
VMF heeft bij brief van 27 januari 2020 de charterpartij met Decoil Oostzee opgezegd tegen 29 maart 2020.
Sinds 1 april 2020 verrichten Decoil Oostzee en Decoil Noordzee geen betalingen meer uit hoofde van de VLA’s.
3.3
Cockett heeft in deze procedure gevorderd dat Decoil c.s. de verstrekte leningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020, terugbetalen omdat zij sinds 1 april 2020 niet meer voldoen aan de in de VLA’s overeengekomen betalingsverplichtingen.
3.4
Decoil c.s. hebben de vordering van Cockett weersproken. Stellende dat de staat waarin de Oostzee en de Noordzee zich bevonden ten tijde van de overdracht, niet voldeed aan wat partijen in de MoA’s zijn overeengekomen, hebben Decoil c.s. in reconventie gevorderd dat Cockett wordt veroordeeld tot (kort gezegd) nakoming van de overeengekomen reparatieregeling en vergoeding van de schade (de reparatiekosten) aan de schepen. Verder vorderen Decoil c.s. dat Cockett wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Decoil c.s. geleden schade als gevolg van misgelopen inkomsten aan charterhuur, welke schade wordt begroot op een bedrag van € 11.405.000,-.
3.5
Decoil c.s. hebben met toestemming van de rechtbank VMF in vrijwaring opgeroepen. Zij vorderen dat VMF wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Decoil c.s. geleden schade van € 11.405.000,- en dat VMF wordt veroordeeld tot betaling van al hetgeen wat Decoil c.s. in de hoofdzaak aan Cockett moeten betalen.
3.6
In het tussenvonnis van 9 februari 2022 heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep relevant – uitleg gegeven aan de hiervoor onder 3.2 (vii) weergegeven beëindigingsbepaling in de charterpartijen en aan de door partijen in de MoA’s getroffen regeling voor de reparatiekosten van de schepen.
3.6.1.
De rechtbank heeft over de beëindigingsbepaling geoordeeld dat VMF op grond van deze bepaling de charterpartijen vanaf 1 december 2019 kon beëindigen, met inachtneming van een opzeggingstermijn van dertig dagen.
3.6.2.
Over de reparatiekosten heeft de rechtbank – samengevat weergegeven en voor zover relevant – het volgende geoordeeld:
  • Uit de artt. 4 en 11 van de MoA’s volgt dat (i) Decoil c.s. de schepen voorafgaand aan de koop aan een inspectie heeft onderworpen, (ii) de koopprijs neerwaarts is bijgesteld in verband met het voor rekening van Decoil komen van de voor onderzoek en vernieuwing van het klassencertificaat te maken kosten, (iii) partijen een lijst met noodzakelijke, voorziene werkzaamheden zijn overeengekomen (Addendum B) die aan de overeenkomsten is gehecht en, (iv) partijen een minnelijke regeling zouden treffen als er noodzakelijke onvoorziene majeure reparaties aan het licht zouden komen wanneer de schepen ten behoeve van de klassevernieuwing in droogdok zouden komen te liggen. De MoA’s bepalen dat het bij majeure reparaties gaat om reparaties die meer dan € 50.000,- kosten en die niet zijn afgedekt door Addendum B.
  • Hoewel Addendum B bepalend zou zijn voor wat ‘de voorziene werkzaamheden’ zijn, bestaat een dergelijke lijst niet. Verder is gebleken dat Decoil c.s. heeft afgezien van een inspectie voorafgaand aan de koop. Uit de MoA’s volgt dat in die situatie voor de vraag welke werkzaamheden al dan niet voorzien waren, als peildatum de datum van de MoA’s (21 februari 2019) geldt.
  • Voor de Oostzee geldt dat deze in droogdok is geweest en dat haar klassecertificaat is vernieuwd. Bij de Oostzee kan dus duidelijk worden welke werkzaamheden nodig waren om tot certificaatvernieuwing te komen. Dit geldt niet voor de Noordzee ; zonder onderzoek in droogdok kan niet worden beoordeeld welke werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van de certificaatvernieuwing.
  • Uit de MoA’s volgt dat iedere reparatie die niet meer dan € 50.000,- kost, voor rekening van Decoil blijft. Het standpunt van Decoil c.s. dat de (onder het eerste gedachtestreepje weergegeven) regeling over de reparatiekosten in werking treedt wanneer het geheel van alle onvoorziene majeure reparaties meer beloopt dan € 50.000,-, wordt verworpen.
  • De woorden “free of average damage affecting the Vessel’s class” (art. 11 MoA’s) begrijpt de rechtbank voorshands aldus dat hieronder ‘averijschade’ moet worden verstaan die aan handhaving van de klasse in de weg staat. Partijen mogen zich uitlaten over deze voorshandse uitleg en over de vraag in hoeverre op dit moment werkzaamheden zijn verricht alsmede welke (redelijke) kosten hiervoor zijn gemaakt.
  • Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de superintendent van de schepen op enig moment een lijst met reparatiepunten heeft opgesteld, maar dat Decoil c.s. niet bekend waren met het bestaan hiervan. Deze lijst kan een aanknopingspunt of zelfs een bewijsvermoeden opleveren voor hetgeen Cockett destijds aan werkzaamheden voorzag.
  • Partijen mogen bij akte nader toelichten welke van de aan de Oostzee verrichte werkzaamheden in hun visie kwalificeren als noodzakelijke en majeure reparaties als bedoeld in de reparatiekostenregeling en welke van deze reparaties op 21 februari 2019 nog niet werden voorzien. Verder mogen zij toelichten welke kosten zijn gemaakt ter zake van de noodzakelijke, onvoorziene majeure reparaties en of deze in redelijkheid zijn gemaakt. Tot slot mogen partijen zich erover uitlaten tot welke verdeling minnelijk overleg over deze kosten zou hebben geleid.
3.7
De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating partijen. Daarnaast heeft de rechtbank hoger beroep opengesteld.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
Decoil c.s. hebben in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het tussenvonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
Primair:
I. voor recht zal verklaren dat de charterpartijen enkel
op1 december 2019, met inachtneming van een voorafgaande notificatie van dertig dagen, zouden kunnen worden opgezegd;
II. voor recht zal verklaren dat Cockett c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Decoil Oostzee en Decoil Noordzee hebben geleden ten gevolge van de oneigenlijke beëindiging van de charterpartijen dan wel de onrechtmatige opzegging van de charterpartijen;
Subsidiair:
III. voor recht zal verklaren dat Decoil Oostzee en Decoil Noordzee hebben gedwaald ten aanzien van de beëindigings- c.q. opzeggingsmogelijkheid zoals verwoord in de charterpartijen
IV. voor recht zal verklaren dat Cockett c.s. hoofdelijk zijn gehouden het nadeel te compenseren dat Decoil Oostzee en Decoil Noordzee ten gevolge van de dwaling hebben geleden, met dien verstande dat de resterende koopprijs c.q. het restant van de VLA’s op nihil wordt/worden gesteld, althans op een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen;
Primair en subsidiair:
V. alsnog de vorderingen van Cockett c.s. zal afwijzen;
VI. de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank ter verdere behandeling van en beslissing op de hoofdzaak ten aanzien van de (reconventionele) vorderingen van Decoil c.s. en de vrijwaringszaak met inachtneming van wat het hof in dit arrest zal overwegen en beslissen;
VII. Cockett c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de (na)kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente indien Cockett c.s. niet betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest.
4.2
Cockett c.s. hebben – zakelijk weergegeven – geconcludeerd dat het hof het tussenvonnis zal bekrachtigen en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling, met veroordeling van Decoil c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van dit arrest.
De mogelijkheid om de charterpartijen op te zeggen
4.3
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de beëindigingsbepaling in de charterpartijen inhoudt dat de charterpartijen konden worden opgezegd
vanaf1 december 2019 met inachtneming van een opzegtermijn van dertig dagen. Decoil c.s. hebben aangevoerd dat niet enkel moet worden gekeken naar de tekstuele uitleg van de charterpartijen, maar ook naar de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moet ook acht gesloten worden op samenhangende overeenkomsten. Volgens Decoil c.s. moet op grond van de volgende omstandigheden worden aangenomen dat partijen hebben bedoeld dat de charterpartijen eenmalig opzegbaar waren
op1 december 2019, met een voorafgaande kennisgeving van dertig dagen:
  • In de
  • In de
  • In de VLA’s is een termijn van vijf jaar overeengekomen voor de aflossing van de leningen, een termijn die gelijk is aan de termijn van de charterpartijen. Dat is logisch omdat Decoil c.s. met de charterpartijen inkomsten konden genereren waarmee zij aan haar aflossingsverplichtingen konden voldoen.
  • Met de VLA’s zijn geen zekerheden gevestigd en is ook geen verplichting daartoe opgenomen ten gunste van Cockett omdat er charterpartijen voor een periode van vijf jaar met VMF waren en zodoende inkomsten werden gegarandeerd voor Noordzee en Oostzee .
  • Cockett c.s. hebben Decoil c.s. nimmer gewezen op de wijziging van “on” naar “from” en hebben deze wijziging alleen besproken met hun eigen advocaten.
  • Decoil c.s. hebben na de beëindiging/opzegging van de charterpartijen altijd het standpunt ingenomen dat de overeenkomsten
  • In de
  • Alle overeenkomsten zijn opgesteld in opdracht van Cockett c.s.
  • Cockett c.s. hebben erkend dat zij het woord “on” kort voorafgaand aan het ondertekenen hebben gewijzigd naar “from” zonder dit aan Decoil c.s. mee te delen.
4.4
Het hof overweegt als volgt. Decoil c.s. hebben niet weersproken dat de beëindigingsbepaling duidelijk zichtbaar op het voorblad van de charterpartijen was vermeld en dat Cockett c.s. op grond van een taalkundige uitleg van de bepaling de bevoegdheid hadden de charterpartijen
vanaf1 december 2019 op te zeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van dertig dagen. De taalkundige betekenis van de bewoordingen zijn evenwel niet beslissend. Uiteindelijk is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de beëindigingsbepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof zal de beëindigingsbepaling met inachtneming van deze maatstaf uitleggen.
4.5
De omstandigheid dat partijen in de
Heads of Agreementwaren overeengekomen dat de charterpartijen uitsluitend
op1 december 2019 konden worden opgezegd, is onvoldoende om tot een andere uitleg van de beëindigingsbepalingen te komen. Tussen het sluiten van de
Heads of Agreementen de charterpartijen zit een periode van bijna acht maanden. Het is goed denkbaar dat er tijdens deze periode wijzigingen worden aangebracht in de oorspronkelijke uitgangspunten van de transactie. Het hof acht evenmin doorslaggevend dat partijen ten tijde van het sluiten van de
Heads of Agreementvoor ogen hadden dat de inkomsten uit hoofde van de charterpartijen aan Decoil c.s. de mogelijkheid boden te voldoen aan de betalingsverplichtingen uit de VLA’s. Die omstandigheid staat er immers niet aan in de weg dat partijen er op een later moment voor kiezen de opzeggingsmogelijkheden te verruimen. Bovendien was ook in de opzet van de
Heads of Agreementniet gegarandeerd dat de inkomsten uit hoofde van het charterpartijen aan Decoil c.s. de mogelijkheid boden volledig te voldoen aan de betalingsverplichtingen uit de VLA’s: ook in de
Heads of Agreementwas immers voorzien in tussentijdse opzegging, zij het dat de mogelijkheid daartoe was gefixeerd op één datum.
4.6
Het hof acht van belang dat uit de eigen stellingen van Decoil c.s. volgt dat na het sluiten van de
Heads of Agreementde tekst van de beëindigingsbepaling op initiatief van Cockett c.s. – kennelijk bewust – is gewijzigd waardoor de opzeggingsmogelijkheden van VMF werden verruimd. Uit de stellingen van Decoil c.s. volgt niet dat zij ervan uitgingen dat de wijziging berustte op een vergissing van de zijde van Cockett c.s. en evenmin dat Cockett c.s. ten tijde van de totstandkoming van de charterpartijen de beëindigingsbepaling aldus opvatten dat de overeenkomsten enkel
op1 december 2019 konden worden opgezegd. Gezien het feit dat de beëindigingsbepaling duidelijk zichtbaar op het voorblad van de charterpartijen was vermeld en taalkundig duidelijk was, mochten Cockett c.s. redelijkerwijs ervan uitgaan dat Decoil c.s. dit hadden begrepen,dat wil zeggen dat het de bedoeling van Cockett c.s. was dat de charterpartijen vanaf 1 december 2019 opzegbaar zouden zijn. Nu Decoil c.s. niet hebben geprotesteerd tegen deze wijziging, mochten Cockett c.s. redelijkerwijs ervan uitgaan dat Decoil c.s. hiermee instemden.
4.7
Het hof acht in dit verband van belang dat Cockett c.s. uitdrukkelijk hebben weersproken dat de beëindigingsbepaling pas op het laatste moment is gewijzigd. Zij hebben toegelicht dat de eerste concepten voor de charterpartijen op 20 september 2018 aan de toenmalige advocaat van Decoil c.s. zijn toegezonden, dat daarin al de uiteindelijke versie van de beëindigingsbepaling stond, dat partijen verschillende concepten hebben gewisseld zonder dat de beëindigingsbepaling is gewijzigd en dat de uiteindelijke charterpartijen pas op 21 februari 2021 zijn ondertekend. Decoil c.s. hebben geen bewijs overgelegd van hun stelling dat de omstreden beëindigingsbepaling pas op het allerlaatst is toegevoegd en hebben evenmin voldoende concreet bewijs aangeboden. Op de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft mr. Steenpoorte desgevraagd bevestigd dat van de zijde van Decoil c.s. geen navraag was gedaan bij de toenmalige advocaat van Decoil c.s. naar de door Cockett c.s. gestelde gang van zaken.
4.8
Subsidiair hebben Decoil c.s. een beroep gedaan op dwaling op de grond dat Cockett c.s. hebben nagelaten hen in te lichten over de wijziging van de beëindigingsbepaling (art. 6:228 lid 1 aanhef en sub b BW). Decoil c.s. hebben hieraan toegevoegd dat het in dit geval gaat om oneigenlijke dwaling omdat Decoil c.s. een andere verklaring hebben afgelegd dan zij wilden, te weten: instemming met beëindigingsmogelijkheid vanaf 1 december 2019 in plaats van op 1 december 2019.
4.9
Bij ‘oneigenlijke dwaling’ gaat het om een vergissing die in beginsel tot gevolg heeft dat er geen wilsovereenstemming tot stand komt. In dit geval zou dat erop neerkomen dat de wil van Decoil c.s. was gericht op het tot stand komen van een andere overeenkomst dan uit haar verklaring kon blijken. Bij oneigenlijke dwaling komt er geen overeenkomst tot stand door
wilsovereenstemming; of er een overeenkomst tot stand komt, hangt af van de aanwezigheid van
gerechtvaardigd vertrouwenop de toerekenbare schijn van wil. Daarentegen bestaat er bij de ‘echte’ dwaling consensus omdat wil en verklaring geheel met elkaar in overeenstemming zijn, maar heeft de wil van één van de partijen (in dit geval Decoil c.s.) zich gevormd onder de invloed van een valse voorstelling.
4.1
Voor zover Decoil c.s. beogen te bepleiten dat de charterpartijen onder invloed van oneigenlijke dwaling tot stand zijn gekomen omdat de wil van Decoil c.s. erop was gericht dat de charterpartijen uitsluitend op 1 december 2019 konden worden opgezegd, geldt het volgende. Onderzocht moet worden of VMF gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de aanwezigheid van de toerekenbare schijn van wil. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Gezien het feit dat de beëindigingsbepalingen duidelijk zichtbaar op het voorblad van de charterpartijen waren vermeld en grammaticaal duidelijk waren, mochten Cockett c.s. redelijkerwijs ervan uitgaan dat de wil van Decoil c.s. erop was gericht dat de charterpartijen vanaf 1 december 2019 opzegbaar zouden zijn. Het beroep op oneigenlijke dwaling is daarom ongegrond. Overigens, zou een andersluidend oordeel niet zonder meer het door Decoil c.s. beoogde gevolg hebben dat de charterpartijen slechts
op1 december 2019 opzegbaar zouden zijn. Bij een geslaagd beroep op ‘oneigenlijke dwaling’ komt er immers in beginsel geen overeenkomst tot stand.
4.11
Wat betreft het beroep van Decoil c.s. op (eigenlijke) dwaling geldt het volgende. Ingevolge art. 6:228 lid 1 aanhef en sub b BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien Cockett c.s. in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wisten of behoorden te weten, Decoil c.s. hadden behoren in te lichten. Uit de stellingen van Decoil c.s. volgt niet dat Cockett c.s. wisten of behoorden te weten dat Decoil c.s. over het hoofd hadden gezien hoe de beëindigingsbepaling op het voorblad van de charterpartijen luidde. Er doet zich dus niet de situatie voor dat Cockett c.s. wisten of behoorden te weten dat Decoil c.s. op dit punt in dwaling verkeerden. Een verplichting om Decoil c.s. daarover in te lichten bestond dus niet.
4.12
De slotsom is dat de eerste grief ongegrond is.
De reparatiekostenregeling
4.13
Grief 2 ziet op de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de bepaling in de MoA’s met betrekking tot de reparatiekosten.
4.14
Decoil c.s. klagen allereerst over de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de woorden “
free of avarage damage affecting the Vessel’s class”. Volgens Decoil c.s. heeft de rechtbank deze woorden ten onrechte opgevat als ‘averijschade’.
4.15
Decoil c.s. klagen over een voorlopig oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft partijen immers uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld zich op dit punt nader uit te laten. Gelet hierop is het hoger beroep prematuur en zal het hof zich onthouden van een oordeel over de (voorlopige) uitleg die de rechtbank heeft gegeven.
4.16
Decoil klagen verder over het volgende. In art. 11 van de MoA’s is overeengekomen dat wanneer onvoorziene majeure reparaties van meer dan € 50.000,- worden geconstateerd, partijen hierover een minnelijke regeling zullen treffen. Onvoorziene majeure reparaties zijn reparaties die een bedrag van € 50.000,- overschrijden en die niet worden genoemd in Addendum B. Volgens Decoil c.s. moet worden vastgesteld of de verschillende reparaties (die niet in Addendum B worden genoemd)
tezamenhet bedrag van € 50.000,- overschrijden.
4.17
De rechtbank heeft hierover het volgende overwogen:
“De in artikel 11 MoA getroffen regeling houdt niet in dat alle onvoorziene werkzaamheden voorwerp van overleg worden. Die afspraak gold immers alleen voor "unforeseen major repairs, meaning repairs where the costs exceed EUR 10,000". Hieruit volgt enerzijds dat partijen alleen zouden overleggen over werkzaamheden die het karakter van reparatie zouden hebben, dus niet dat van onderhoud en verbetering, maar ook dat deze ‘majeur' moesten zijn in die zin dat de kosten ervan tenminste € 50.000 zouden belopen.
Een taalkundige uitleg van het relevante deel van artikel 11 (“When (...) unforeseen major. repairs, meaning repairs where costs exceed EUR 50, 000 (...), have to be done (...), Parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair." maakt (iets) waarschijnlijker dat het moet gaan om € 50.000 per reparatie dan om € 50.000 over het geheel. De verwijzing naar het enkelvoudige "such unforeseen major repair" duidt daarop, terwijl de zinsconstructie ook veel eenvoudiger had kunnen uitdrukken "majeure reparaties tot in totaal meer dan € 50.000". Steun voor deze uitleg biedt ook de passage over onvoorziene majeure reparaties in de Heads of Agreement, waarin bij herhaling ‘repair’ in enkelvoud voorkomt: "( ... ) should unforeseen major repairs have to be done which are not covered by the reference list, then panties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair. A major repair means a repair with cost exceeding Euro 50,000". Zeker nu de ‘Entire Agreement Clause’ in de MoA's is doorgehaald, is ook deze bepaling relevant voor de uitleg van de MoA's.
Dat tussen partijen voor of ten tijde van het sluiten van de MoA's concreet is gecommuniceerd op een wijze die meebrengt dat de MoA's toch anders moeten worden uitgelegd, is onvoldoende concreet gesteld of gebleken. Dat Decoil ter zitting heeft verklaard te hebben verwacht dat de droogdokkosten omstreeks € 250.000 zouden belopen en dat zij – samengevat – eventuele meerkosten boven € 50.000 zou kunnen afwentelen op Cockett, maakt dit niet anders. Ze heeft immers geen concrete feitelijkheden aangevoerd waaruit volgt dat deze verwachting juist was en gerechtvaardigd werd door verklaringen of gedragingen van Cockett. De rechtbank vindt ook niet direct logisch, want in strijd met de steeds terugkerende term ‘major repair’, dat bij deze uitleg een reeks mineure reparaties samen tot € 50.000 mag optellen. Ook de visie van Decoil dat zij de kosten boven de € 300.000 zonder meer zou kunnen afwentelen op Cockett past op het eerste gezicht niet bij de tekst van artikel 11 MoA, die weliswaar tot het treffen van een compromis verplicht, maar niet zegt wie dan welk deel van de kosten zal dragen.”
4.18
Het hof neemt deze overweging over en maakt haar tot de zijne. In grief 2 hebben Decoil c.s. niets anders aangevoerd dan dat de door de rechtbank geciteerde tekst van art. 11 van de MoA’s de woorden “meaning repairs” – dus in meervoud – bevatten. Deze omstandigheid acht het hof van onvoldoende gewicht, reeds omdat, zoals de rechtbank overweegt, op een aantal plaatsen ook melding wordt gemaakt van het enkelvoudige “repair”.
4.19
Tot slot hebben Decoil c.s. erop gewezen dat Addendum B nooit is toegevoegd aan de MoA’s hoewel naderhand is gebleken dat de superintendent van Cockett wel degelijk over een begroting beschikte waaruit bleek dat er voor tonnen aan achterstallig onderhoud aan de Oostzee en de Noordzee moest worden uitgevoerd. Decoil c.s. zijn van mening dat het aan Cockett is te wijten dat het Addendum B nooit aan de MoA’s is toegevoegd en dat dat voor haar risico dient te komen. Om die reden is Cockett gehouden om in overleg te gaan over alle reparatiekosten boven het bedrag van € 50.000,-, aldus Decoil c.s.
4.2
Het hof verwerpt deze stelling. De omstandigheid dat de superintendent beschikte over een lijst met achterstallig onderhoud, betekent nog niet dat het aan Cockett is te wijten dat deze lijst (of een andere lijst) nooit als Addendum B aan de MoA’s is toegevoegd. Het moet voor Decoil c.s. immers kenbaar zijn geweest dat het addendum ontbrak. Gesteld noch gebleken is dat zij Cockett (tevergeefs) heeft gevraagd om toevoeging van Addendum B. Tegen die achtergrond komt het niet voor risico van Cockett dat Addendum B ontbreekt. Het ontbreken van Addendum B betekent ook niet dat alle reparatiekosten voor rekening van Decoil c.s. zouden behoren te komen. Dat zou niet stroken met de afspraken die partijen hebben gemaakt en met het gegeven dat de koopprijs (aanzienlijk) neerwaarts is bijgesteld in verband met het voor rekening van Decoil komen van de voor onderzoek en vernieuwing van het klassencertificaat te maken kosten.
4.21
Het vorenstaande betekent dat grief 2 ongegrond is.
Conclusie en proceskosten
4.22
De conclusie is dat het hoger beroep van Decoil c.s. niet slaagt. Het hof zal het tussenvonnis bekrachtigen en de door Decoil c.s. in hoger beroep ingestelde vorderingen afwijzen. Het hof zal Decoil c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022;
  • wijst af de door Decoil c.s. in hoger beroep ingestelde vorderingen;
  • veroordeelt Decoil c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Cockett c.s. tot op heden begroot op € 11.397,- aan griffierecht, € 12.118,- aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief VIII
  • bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.W. Frieling en J.L.M. Groenewegen en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Feitelijk gaat het om de vordering van ruim 11 miljoen euro. Dat rechtvaardigt wat mij betreft het hoge tarief. Ik heb voor de mondelinge behandeling in deze bodemzaak 1 punt gerekend. Voor de (gelijktijdige) mondelinge behandeling in de kortgedingzaak reken ik ook 1 punt.