Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/597504 / HA ZA 20-533
1.Decoil Oostzee B.V.,
2. Decoil Noordzee B.V.,
3. Decoil Group B.V.,
1.Cockett Marine Oil Benelux B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 6 april 2022, waarmee Decoil c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022;
- de memorie van grieven van Decoil c.s., met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Cockett c.s., met bijlagen.
3.Feiten en procedure bij de rechtbank
seller, en Decoil Group (destijds nog Decoil Investments B.V. genaamd), als
buyer,een overeenkomst gesloten getiteld ‘
Heads of Agreement for sale of MV Noordzee en MV Oostzee to Decoil’. Partijen zijn overeengekomen dat Decoil Group ‘the ownership interest’ in de schepen zal verwerven. De overeenkomst bepaalt verder het volgende:
Loan”) to fund the difference between the Rabobank Loan outstanding as at Handover Date, and the Sale Price (the “
Loan Value”) . (…)
UBO”) which is the entity that employs crew. (…)”
Share Purchase Agreementgesloten waarbij Decoil Group de door Cockett gehouden aandelen in UBO heeft gekocht.
Memorandum of Agreementtussen UBO 10 B.V. en Decoil Oostzee waarbij UBO10 de Oostzee aan Decoil Oostzee heeft verkocht voor een bedrag van € 2.087.000,-;
Memorandum of Agreementtussen UBO 45 B.V. en Decoil Noordzee waarbij UBO10 de Noordzee aan Decoil Noordzee heeft verkocht voor een bedrag van € 3.000.000,-;
Vendor Loan Agreementtussen UBO 10 B.V. enerzijds en Decoil Oostzee en Decoil Group anderzijds, waarbij laatstgenoemden een bedrag van € 1.444.455,19 van UBO 10 B.V. hebben geleend;
Vendor Loan Agreementtussen UBO 45 B.V. enerzijds en Decoil Noordzee en Decoil Group anderzijds, waarbij laatstgenoemden een bedrag van € 2.436.977,34 van UBO 45 B.V. hebben geleend;
Memoranda of Agreementworden hieronder aangeduid als de MoA’s. De (vrijwel gelijkluidende)
Vendor Loan Agreementsworden hieronder aangeduid als de VLA’s.
Clause 11shall mean the Buyers’ inspection according to
Clause 4(a)or
4(b)(Inspections), if applicable. If the Vessel is taken over without inspection, the Date of this Agreement shall be the relevant date.”
- Uit de artt. 4 en 11 van de MoA’s volgt dat (i) Decoil c.s. de schepen voorafgaand aan de koop aan een inspectie heeft onderworpen, (ii) de koopprijs neerwaarts is bijgesteld in verband met het voor rekening van Decoil komen van de voor onderzoek en vernieuwing van het klassencertificaat te maken kosten, (iii) partijen een lijst met noodzakelijke, voorziene werkzaamheden zijn overeengekomen (Addendum B) die aan de overeenkomsten is gehecht en, (iv) partijen een minnelijke regeling zouden treffen als er noodzakelijke onvoorziene majeure reparaties aan het licht zouden komen wanneer de schepen ten behoeve van de klassevernieuwing in droogdok zouden komen te liggen. De MoA’s bepalen dat het bij majeure reparaties gaat om reparaties die meer dan € 50.000,- kosten en die niet zijn afgedekt door Addendum B.
- Hoewel Addendum B bepalend zou zijn voor wat ‘de voorziene werkzaamheden’ zijn, bestaat een dergelijke lijst niet. Verder is gebleken dat Decoil c.s. heeft afgezien van een inspectie voorafgaand aan de koop. Uit de MoA’s volgt dat in die situatie voor de vraag welke werkzaamheden al dan niet voorzien waren, als peildatum de datum van de MoA’s (21 februari 2019) geldt.
- Voor de Oostzee geldt dat deze in droogdok is geweest en dat haar klassecertificaat is vernieuwd. Bij de Oostzee kan dus duidelijk worden welke werkzaamheden nodig waren om tot certificaatvernieuwing te komen. Dit geldt niet voor de Noordzee ; zonder onderzoek in droogdok kan niet worden beoordeeld welke werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van de certificaatvernieuwing.
- Uit de MoA’s volgt dat iedere reparatie die niet meer dan € 50.000,- kost, voor rekening van Decoil blijft. Het standpunt van Decoil c.s. dat de (onder het eerste gedachtestreepje weergegeven) regeling over de reparatiekosten in werking treedt wanneer het geheel van alle onvoorziene majeure reparaties meer beloopt dan € 50.000,-, wordt verworpen.
- De woorden “free of average damage affecting the Vessel’s class” (art. 11 MoA’s) begrijpt de rechtbank voorshands aldus dat hieronder ‘averijschade’ moet worden verstaan die aan handhaving van de klasse in de weg staat. Partijen mogen zich uitlaten over deze voorshandse uitleg en over de vraag in hoeverre op dit moment werkzaamheden zijn verricht alsmede welke (redelijke) kosten hiervoor zijn gemaakt.
- Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de superintendent van de schepen op enig moment een lijst met reparatiepunten heeft opgesteld, maar dat Decoil c.s. niet bekend waren met het bestaan hiervan. Deze lijst kan een aanknopingspunt of zelfs een bewijsvermoeden opleveren voor hetgeen Cockett destijds aan werkzaamheden voorzag.
- Partijen mogen bij akte nader toelichten welke van de aan de Oostzee verrichte werkzaamheden in hun visie kwalificeren als noodzakelijke en majeure reparaties als bedoeld in de reparatiekostenregeling en welke van deze reparaties op 21 februari 2019 nog niet werden voorzien. Verder mogen zij toelichten welke kosten zijn gemaakt ter zake van de noodzakelijke, onvoorziene majeure reparaties en of deze in redelijkheid zijn gemaakt. Tot slot mogen partijen zich erover uitlaten tot welke verdeling minnelijk overleg over deze kosten zou hebben geleid.
4.Beoordeling in hoger beroep
op1 december 2019, met inachtneming van een voorafgaande notificatie van dertig dagen, zouden kunnen worden opgezegd;
vanaf1 december 2019 met inachtneming van een opzegtermijn van dertig dagen. Decoil c.s. hebben aangevoerd dat niet enkel moet worden gekeken naar de tekstuele uitleg van de charterpartijen, maar ook naar de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moet ook acht gesloten worden op samenhangende overeenkomsten. Volgens Decoil c.s. moet op grond van de volgende omstandigheden worden aangenomen dat partijen hebben bedoeld dat de charterpartijen eenmalig opzegbaar waren
op1 december 2019, met een voorafgaande kennisgeving van dertig dagen:
- In de
- In de
- In de VLA’s is een termijn van vijf jaar overeengekomen voor de aflossing van de leningen, een termijn die gelijk is aan de termijn van de charterpartijen. Dat is logisch omdat Decoil c.s. met de charterpartijen inkomsten konden genereren waarmee zij aan haar aflossingsverplichtingen konden voldoen.
- Met de VLA’s zijn geen zekerheden gevestigd en is ook geen verplichting daartoe opgenomen ten gunste van Cockett omdat er charterpartijen voor een periode van vijf jaar met VMF waren en zodoende inkomsten werden gegarandeerd voor Noordzee en Oostzee .
- Cockett c.s. hebben Decoil c.s. nimmer gewezen op de wijziging van “on” naar “from” en hebben deze wijziging alleen besproken met hun eigen advocaten.
- Decoil c.s. hebben na de beëindiging/opzegging van de charterpartijen altijd het standpunt ingenomen dat de overeenkomsten
- In de
- Alle overeenkomsten zijn opgesteld in opdracht van Cockett c.s.
- Cockett c.s. hebben erkend dat zij het woord “on” kort voorafgaand aan het ondertekenen hebben gewijzigd naar “from” zonder dit aan Decoil c.s. mee te delen.
vanaf1 december 2019 op te zeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van dertig dagen. De taalkundige betekenis van de bewoordingen zijn evenwel niet beslissend. Uiteindelijk is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de beëindigingsbepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof zal de beëindigingsbepaling met inachtneming van deze maatstaf uitleggen.
Heads of Agreementwaren overeengekomen dat de charterpartijen uitsluitend
op1 december 2019 konden worden opgezegd, is onvoldoende om tot een andere uitleg van de beëindigingsbepalingen te komen. Tussen het sluiten van de
Heads of Agreementen de charterpartijen zit een periode van bijna acht maanden. Het is goed denkbaar dat er tijdens deze periode wijzigingen worden aangebracht in de oorspronkelijke uitgangspunten van de transactie. Het hof acht evenmin doorslaggevend dat partijen ten tijde van het sluiten van de
Heads of Agreementvoor ogen hadden dat de inkomsten uit hoofde van de charterpartijen aan Decoil c.s. de mogelijkheid boden te voldoen aan de betalingsverplichtingen uit de VLA’s. Die omstandigheid staat er immers niet aan in de weg dat partijen er op een later moment voor kiezen de opzeggingsmogelijkheden te verruimen. Bovendien was ook in de opzet van de
Heads of Agreementniet gegarandeerd dat de inkomsten uit hoofde van het charterpartijen aan Decoil c.s. de mogelijkheid boden volledig te voldoen aan de betalingsverplichtingen uit de VLA’s: ook in de
Heads of Agreementwas immers voorzien in tussentijdse opzegging, zij het dat de mogelijkheid daartoe was gefixeerd op één datum.
Heads of Agreementde tekst van de beëindigingsbepaling op initiatief van Cockett c.s. – kennelijk bewust – is gewijzigd waardoor de opzeggingsmogelijkheden van VMF werden verruimd. Uit de stellingen van Decoil c.s. volgt niet dat zij ervan uitgingen dat de wijziging berustte op een vergissing van de zijde van Cockett c.s. en evenmin dat Cockett c.s. ten tijde van de totstandkoming van de charterpartijen de beëindigingsbepaling aldus opvatten dat de overeenkomsten enkel
op1 december 2019 konden worden opgezegd. Gezien het feit dat de beëindigingsbepaling duidelijk zichtbaar op het voorblad van de charterpartijen was vermeld en taalkundig duidelijk was, mochten Cockett c.s. redelijkerwijs ervan uitgaan dat Decoil c.s. dit hadden begrepen,dat wil zeggen dat het de bedoeling van Cockett c.s. was dat de charterpartijen vanaf 1 december 2019 opzegbaar zouden zijn. Nu Decoil c.s. niet hebben geprotesteerd tegen deze wijziging, mochten Cockett c.s. redelijkerwijs ervan uitgaan dat Decoil c.s. hiermee instemden.
wilsovereenstemming; of er een overeenkomst tot stand komt, hangt af van de aanwezigheid van
gerechtvaardigd vertrouwenop de toerekenbare schijn van wil. Daarentegen bestaat er bij de ‘echte’ dwaling consensus omdat wil en verklaring geheel met elkaar in overeenstemming zijn, maar heeft de wil van één van de partijen (in dit geval Decoil c.s.) zich gevormd onder de invloed van een valse voorstelling.
op1 december 2019 opzegbaar zouden zijn. Bij een geslaagd beroep op ‘oneigenlijke dwaling’ komt er immers in beginsel geen overeenkomst tot stand.
free of avarage damage affecting the Vessel’s class”. Volgens Decoil c.s. heeft de rechtbank deze woorden ten onrechte opgevat als ‘averijschade’.
tezamenhet bedrag van € 50.000,- overschrijden.
5.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022;
- wijst af de door Decoil c.s. in hoger beroep ingestelde vorderingen;
- veroordeelt Decoil c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Cockett c.s. tot op heden begroot op € 11.397,- aan griffierecht, € 12.118,- aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief VIII
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.