ECLI:NL:GHDHA:2023:1855

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.317.454/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering en verrekening tussen Cockett Marine Oil Benelux B.V. en Decoil c.s.

In deze zaak heeft Cockett Marine Oil Benelux B.V. (hierna: Cockett) een kort geding aangespannen tegen Decoil Oostzee B.V., Decoil Noordzee B.V. en Decoil Group B.V. (hierna gezamenlijk: Decoil c.s.) met als doel betaling van een geldsom die voortvloeit uit een geldlening. Cockett stelt dat Decoil c.s. sinds 1 april 2020 geen betalingen meer hebben verricht en dat zij aanspraak maakt op terugbetaling van twee leningen, respectievelijk € 1.199.277,80 en € 2.023.346,29, vermeerderd met contractuele rente. Decoil c.s. betwisten de vordering en stellen dat zij een tegenvordering hebben wegens misgelopen charterhuur en reparatiekosten, die zij willen verrekenen met de vordering van Cockett.

De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen van Cockett afgewezen, maar Cockett is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat Cockett een voldoende aannemelijke vordering heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de tegenvordering van Decoil c.s. niet opgaat, omdat de rechtbank in de bodemzaak al had geoordeeld dat de opzegging van de charterpartijen door VMF rechtsgeldig was. Het hof heeft ook overwogen dat de financiële situatie van Decoil c.s. onduidelijk is en dat er een risico bestaat dat Cockett geen verhaalsmogelijkheden meer heeft.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en Cockett gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Het hof heeft Decoil c.s. veroordeeld tot betaling van een voorschot van in totaal € 1 miljoen, te verdelen over de leningen, en hen in de proceskosten veroordeeld. Dit arrest is gewezen op 3 oktober 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.317.454/01
Zaaknummer rechtbank : 642344 / KG ZA 22-664
Arrest van 3 oktober 2023
in de zaak van
Cockett Marine Oil Benelux B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. H.C.A. van Houven van Oordt kantoorhoudend in Rotterdam.
tegen

1.Decoil Oostzee B.V.,

2. Decoil Noordzee B.V.,

3. Decoil Group B.V.,

allen gevestigd in Vlaardingen,
verweersters,
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte kantoorhoudend in Den Bosch,
Het hof zal partijen hierna Decoil c.s. en Cockett noemen. De verweersters worden hierna ieder afzonderlijk aangeduid als Decoil Oostzee, Decoil Noordzee en Decoil Group.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om een kortgedingvordering tot betaling van een geldsom. Cockett heeft een vordering op Decoil c.s. uit hoofde van een geldlening. Decoil c.s. is van mening dat (de omvang van) de vordering van Cockett niet vaststaat omdat Decoil c.s. een beroep op verrekening kan doen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2022, waarmee Cockett in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 september 2022;
  • de memorie van grieven van Cockett, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Decoil c.s., met bijlagen.
2.2
Op 7 juli 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in zowel de onderhavige zaak als in zaak 200.309.239/01, in welke zaak heden ook arrest wordt gewezen. De advocaten mr. Steenpoorte en mr. I.C. Lankester (namens Decoil c.s.) en mr. S.H.L. Molenaar en mr. A.M. Spaandonk (namens Cockett) hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.

3.Feiten en procedure bij de rechtbank

3.1
De voorzieningenrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. Cockett was via haar 100% aandelenbelang in UBO 10 B.V. en UBO 45 B.V. eigenaar van de schepen MV Oostzee (hierna: Oostzee) en MV Noordzee (hierna: Noordzee). Verder is Cockett enig aandeelhouder van VMF.
Op 29 juni 2018 hebben Cockett, als
seller, en Decoil Group (destijds nog Decoil Investments B.V. genaamd), als
buyer,een overeenkomst gesloten getiteld ‘
Heads of Agreement for sale of MV Noordzee en MV Oostzee to Decoil’. Partijen zijn overeengekomen dat Decoil Group ‘the ownership interest’ in de schepen zal verwerven.
Op 21 februari 2019 zijn de volgende overeenkomsten gesloten:
o een
Memorandum of Agreementtussen UBO 10 B.V. en Decoil Oostzee waarbij UBO10 de Oostzee aan Decoil Oostzee heeft verkocht voor een bedrag van € 2.087.000,-;
o een
Memorandum of Agreementtussen UBO 45 B.V. en Decoil Noordzee waarbij UBO10 de Noordzee aan Decoil Noordzee heeft verkocht voor een bedrag van € 3.000.000,-;
o een
Vendor Loan Agreementtussen UBO 10 B.V. enerzijds en Decoil Oostzee en Decoil Group anderzijds, waarbij laatstgenoemden een bedrag van € 1.444.455,19 van UBO 10 B.V. hebben geleend;
o een
Vendor Loan Agreementtussen UBO 45 B.V. enerzijds en Decoil Noordzee en Decoil Group anderzijds, waarbij laatstgenoemden een bedrag van € 2.436.977,34 van UBO 45 B.V. hebben geleend;
o een charterpartij ter zake van de Oostzee tussen Decoil Oostzee als eigenaar en VMF als charterer;
o een charterpartij ter zake van de Noordzee tussen Decoil Noordzee als eigenaar en VMF als charterer.
De (vrijwel gelijkluidende)
Memoranda of Agreementworden hieronder aangeduid als de MoA’s. De (vrijwel gelijkluidende)
Vendor Loan Agreementsworden hieronder aangeduid als de VLA’s.
Uit de artt. 4 en 11 van de MoA’s volgt dat (i) Decoil c.s. de schepen voorafgaand aan de koop aan een inspectie heeft onderworpen, (ii) de koopprijs neerwaarts is bijgesteld in verband met het voor rekening van Decoil komen van de voor onderzoek en vernieuwing van het klassencertificaat te maken kosten, (iii) partijen een lijst met noodzakelijke, voorziene werkzaamheden zijn overeengekomen (Addendum B) die aan de overeenkomsten is gehecht en, (iv) partijen een minnelijke regeling zouden treffen als er noodzakelijke onvoorziene majeure reparaties aan het licht zouden komen wanneer de schepen ten behoeve van de klassevernieuwing in droogdok zouden komen te liggen. De MoA’s bepalen dat het bij majeure reparaties gaat om reparaties die meer dan € 50.000,- kosten en die niet zijn afgedekt door Addendum B.
De VLA’s bepalen onder meer dat Decoil Oostzee en Decoil Noordzee:
o van UBO 10 respectievelijk UBO 45 leningen ontvangen ten behoeve van de aflossing van de koopprijs van beide schepen;
o de verschuldigde rente over de leningen uitsluitend kunnen verrekenen met de charterhuur die VMF aan hen verschuldigd is ter zake van de charter van de Oostzee respectievelijk de Noordzee;
o niet bevoegd zijn om enig vermogensbestanddeel in zekerheid te geven aan een derde;
o bij niet-nakoming van hun betalingsverplichtingen gehouden zijn tot terugbetaling van de leningen, waarbij deze leningen direct opeisbaar zijn.
Decoil Group heeft zich borg gesteld voor de nakoming van de betalingsverplichtingen van Decoil Oostzee en Decoil Noordzee.
VMF heeft bij brief van 4 december 2019 de charterpartij met Decoil Noordzee opgezegd tegen 4 januari 2020.
VMF heeft bij brief van 27 januari 2020 de charterpartij met Decoil Oostzee opgezegd tegen 29 maart 2020.
Sinds 1 april 2020 verrichten Decoil Oostzee en Decoil Noorzee geen betalingen meer uit hoofde van de VLA’s.
Cockett heeft op 25 mei 2022 een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin zij heeft gevorderd dat Decoil c.s. worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.199.277,80 (ter zake van de lening voor de Oostzee) en een bedrag van € 2.023.346,29 (ter zake van de lening voor de Noordzee), beide bedragen te vermeerderen met 4% contractuele rente vanaf 1 april 2020.
In reconventie hebben Decoil c.s. gevorderd dat Cockett de reparatieregeling die in de MoA’s is overeengekomen, nakomt en de schade (reparatiekosten) aan de Oostzee en de Noordzee vergoedt. Verder hebben zij gevorderd dat Cockett (alsmede (hoofdelijk) de in vrijwaring opgeroepen VMF) de schade vergoedt die Decoil c.s. lijden als gevolg van de voortijdige opzegging van de charterpartijen. Deze schade begroten Decoil c.s. op € 11.405.000,-.
De rechtbank heeft op 9 maart 2022 in de bodemzaak een tussenvonnis gewezen, waarbij tussentijds hoger beroep is opengesteld. Decoil c.s. hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis (zaaknr. 200.309.239/01). Het hof wijst heden ook arrest in dit hoger beroep.
In december 2022 heeft Cockett conservatoir beslag gelegd op de Oostzee en de Noordzee, alsmede op de aandelen die Decoil Group houdt in een aantal andere vennootschappen en op alle vorderingen van Decoil Group op vennootschappen uit het “Decoil-concern”.
Bij brief van 27 december 2022 heeft Cockett de vernietiging ingeroepen van de vestiging van de hypotheekrechten op de Oostzee en de Noordzee ten gunste van Simbolo Investments B.V. (hierna: Simbolo).
Op 10 mei 2023 is aan Cockett de openbare verkoop van de Noordzee aangezegd op verzoek van ING Bank, de eerste hypotheekhouder. Inmiddels is de voorzieningenrechter verzocht om de Noordzee onderhands te mogen verkopen voor een bedrag van € 1.950.000,-.
3.3
Cockett heeft Decoil c.s. op 3 augustus 2022 in kort geding gedagvaard. Cockett heeft in deze procedure primair gevorderd dat:
Decoil Oostzee en Decoil Group hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan Cockett van een bedrag van € 1.199.277,80, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 april 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Decoil Noordzee en Decoil Group hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan Cockett van een bedrag van € 2.023.346,29, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 april 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Subsidiair heeft Cockett gevorderd dat Decoil c.s. worden veroordeeld tot de hiervoor genoemde betalingen, op voorwaarde dat Cockett zekerheid in de vorm van een bankgarantie stelt voor terugbetaling van het bedrag zij daadwerkelijk zal ontvangen op basis van het te wijzen vonnis.
3.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Daartoe heeft hij onder meer overwogen:
“4.4. Cockett heeft er terecht op gewezen dat Decoil c.s. het bestaan en de omvang van haar vordering als zodanig niet hebben betwist. Wel menen Decoil c.s. een tegenvordering te hebben, die de vordering van Cockett (grotendeels) teniet doe. Voor zover die tegenvordering voortvloeit uit de opzegging door VMF van de charterparties, kan het beroep daarop van Decoil c.s. in dit kort geding geen rol spelen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis immers uitdrukkelijk geoordeeld dat die opzegging rechtsgeldig is. De (…) afstemmingsregel vergt dat de voorzieningenrechter van dat oordeel uitgaat. Het enkele feit dat Decoil c.s. dit oordeel van de rechtbank onjuist achten is (uiteraard) onvoldoende om te kunnen spreken van een misslag.
4.5
Dit ligt anders voor wat betreft de vermeende tegenvordering in verband met reparatiekosten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis een uitvoerige beoordeling opgenomen van de afspraken die partijen hebben gemaakt met betrekking tot de vraag onder welke voorwaarden Cockett dient bij te dragen aan die kosten. (…) Uit de overweging van de rechtbank dat de bewijslast op Decoil c.s. rust, leidt de voorzieningenrechter af dat Decoil c.s. op dit punt het grootste (processuele) risico lopen. Dit alles laat onverlet dat bij de huidige stand van zaken niet voldoende aannemelijk is op welk bedrag Cockett per saldo nog aanspraak heeft. Gelet op de inhoud van het tussenvonnis kan immers niet worden uitgesloten dat Decoil c.s. een tegenvordering hebben. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat hij in dit kort geding mede met deze door de rechtbank voorziene mogelijkheid rekening moet houden.
4.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verder niet gebleken van omstandigheden die maken dat van Cockett niet gevergd kan worden het verdere verloop van de bodemprocedure af te wachten. (…)
4.1
De subsidiair door Cockett aangeboden zekerheidsstelling in de vorm van een bankgarantie brengt hierin geen verandering. Het spreekt vanzelf dat daarmee het restitutierisico van tafel is, maar aan de hiervoor weergegeven overwegingen doet een zekerheidsstelling niet af. (…).”

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
In hoger beroep heeft Cockett geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Cockett alsnog zal toewijzen, met terugbetaling van al hetgeen Cockett uit hoofde van het bestreden vonnis aan Decoil c.s. heeft voldaan en met veroordeling van Decoil c.s. in de kosten.
4.2
Decoil c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
4.3
De rechter in kort geding moet bij de beoordeling van een vordering tot betaling van een geldsom onderzoeken (i) of het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is en (ii) of de feiten of omstandigheden meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Verder moet de rechter (iii) in de afweging van belangen van de partijen betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Hieronder zal het hof op deze voorwaarden ingaan.
Aannemelijkheid van de vordering van Cockett
4.4
Tussen partijen staat vast dat Decoil c.s. sinds 1 april 2020 niet langer betalingen verrichten uit hoofde van de VLA’s. Decoil c.s. hebben evenmin bestreden dat uit de VLA’s op zichzelf voortvloeit dat Cockett aanspraak kan maken op terugbetaling van de leningen (€ 1.199.277,80 ter zake van de Oostzee en € 2.023.346,29 ter zake van de Noordzee), te vermeerderen met 4% contractuele rente vanaf 1 april 2020.
4.5
Ter betwisting van de vorderingen van Cockett hebben Decoil c.s. aangevoerd dat zij op Cockett en VMF een vordering van € 11.405.000,- wegens misgelopen charterhuur omdat VMF de met Decoil Oostzee en Decoil Noordzee gesloten charterpartijen in strijd met de overeengekomen beëindigingregeling voortijdig heeft opgezegd. Decoil c.s. willen deze vordering verrekenen met de vordering van Cockett.
4.6
De rechtbank Rotterdam heeft in de bodemzaak in het tussenvonnis van 9 maart 2022 geoordeeld dat de stelling van Decoil c.s. dat VMF de charterpartijen in strijd met de overeengekomen beëindigingsregeling heeft opgezegd, ongegrond is. Uit het vonnis van de rechtbank volgt dan ook dat dit verrekeningsverweer van Decoil c.s. niet opgaat. Decoil c.s. hebben in het hoger beroep in de bodemzaak een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank. In het heden uitgesproken arrest van dit hof, heeft het hof de desbetreffende grief ongegrond geoordeeld. Dit brengt mee dat het hof in dit hoger beroep tegen het kortgedingvonnis ervan moet uitgaan dat VMF de bevoegdheid had de charterpartijen op te zeggen. Daaruit volgt dat Decoil c.s. geen vordering van € 11.405.000,- op Cockett en VMF hebben. Kortom, het is voorshands niet aannemelijk dat Decoil c.s. een vordering wegens onregelmatige opzegging van de charterpartijen hebben die zij kunnen verrekenen met Cocketts vordering op hen.
4.7
Verder hebben Decoil c.s. aangevoerd dat zij op grond van de in de MoA’s overeengekomen reparatieregeling jegens Cockett aanspraak kunnen maken op betaling van de reparatiekosten voor de Oostzee en de Noordzee. Deze kosten hebben Decoil c.s. thans begroot op € 939.243,23 voor de Noordzee en naar verwachting rond de € 1.500.000,- voor de Noordzee. Tezamen gaat het dus om ruim € 2.400.000,-. Ook op dit punt beroepen Decoil c.s. zich in de bodemzaak op verrekening.
4.8
Het hof stelt vast dat de omvang van de vorderingen die Decoil c.s. volgens hun eigen begroting op Cockett pretenderen te hebben, veel lager is dan de omvang van de vorderingen van Cockett op Decoil c.s. Daar komt nog bij dat Decoil c.s. miskennen dat Cockett op grond van de overeengekomen reparatieregeling enkel gehouden is om een minnelijke regeling te treffen ter zake van “onvoorziene majeure reparaties” die Decoil c.s. de Oostzee en de Noordzee (hebben) moeten uitvoeren ten behoeve van de vernieuwing van het klassecertificaat. Het is dus niet zo dat de reparatieregeling meebrengt dat Cockett gehouden is alle reparatiekosten aan de beide schepen te vergoeden, terwijl Decoil c.s. daarvan wel lijken uit te gaan. In dit verband is verder van belang dat het hof in het hoger beroep in de bodemzaak de grief van Decoil c.s. heeft verworpen, waarin zij – kort gezegd – een ruime vergoedingsplicht van Cockett bepleiten. Het hof acht het dus aannemelijk dat in de bodemzaak een eventuele vergoedingsplicht van Cockett lager zal uitvallen dan thans door Decoil c.s. is begroot en dat Decoil c.s. per saldo een aanzienlijk bedrag aan Cocket zullen moeten betalen.
4.9
Gezien dit alles, is het hof van oordeel dat voorshands vaststaat dat Cockett – ook na een eventuele verrekening met een vordering van Decoil c.s. uit hoofde van reparatiekosten – een aanzienlijke vordering op Decoil c.s. heeft. Het hof laat daarbij in het midden of Decoil c.s. op dit punt een verrekeningsbevoegdheid hebben of dat art. 6.2 van de VLA’s daaraan in de weg staat. Datzelfde geldt voor de vraag of dat Decoil c.s. opschortingsbevoegdheid toekomt.
Spoedeisendheid
4.1
Over het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering in kort geding heeft Cockett het volgende aangevoerd:
  • Cockett heeft geen zekerheid in de vorm van een hypotheek, maar heeft andere afspraken gemaakt zoals de verplichting van Decoil c.s. om financiële informatie te verstrekken. Decoil c.s. komen deze afspraak echter niet na.
  • Decoil c.s. onttrekken vermogen aan verhaal, bijvoorbeeld door – in strijd met de VLA’s – zekerheidsrechten te vestigen op haar activa ten gunste van aan haar gelieerde partijen. Meer specifiek betreft dit de hypotheekrechten die ten gunste van Simbolo zijn gevestigd.
  • Decoil c.s. zijn verwikkeld in tal van gerechtelijke procedures omdat zij hun rekeningen niet betalen. Dit heeft in ieder geval ertoe geleid dat beslag is gelegd op de Noordzee.
  • Decoil c.s. laten na om hun schepen te onderhouden, wat de verhaalsmogelijkheden verder beperkt.
  • Tegen deze achtergrond is de kans groot dat Cockett bij een toewijzend eindvonnis in de bodemprocedure geen verhaalsmogelijkheden meer heeft, hoewel inmiddels vaststaat dat Cockett een aanzienlijke vordering op Decoil heeft.
  • Cockett heeft een rechtens te respecteren belang bij onverwijlde toewijzing van een voorschot.
  • Er is geen restitutierisico en het is niet vereist dat Cockett garandeert dat het toegewezen bedrag aan Decoil wordt terugbetaald indien Cockett in de bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld.
4.11
Decoil c.s. hebben betwist dat de verhaalsmogelijkheden van Cockett aan het verdwijnen zijn. Cockett heeft immers omvangrijke conservatoire beslagen gelegd ten laste van Decoil c.s., terwijl zij de vernietiging heeft ingeroepen van de op de Oostzee en Noordzee ten gunste van Simbolo gevestigde hypotheekrechten. Verder hebben Decoil c.s. het volgende aangevoerd:
  • Simbolo heeft aan Decoil c.s. financiering verstrekt waartegenover er hypotheekrechten ten gunste van Simbolo zijn verstrekt op de Oostzee en de Noordzee. Daardoor wordt er geen vermogen aan verhaal onttrokken, maar is er slechts zekerheid verstrekt aan Simbolo. Dit is niet in strijd met de VLA’s omdat Simbolo een aan Decoil c.s. gelieerde vennootschap is en niet een derde.
  • Feitelijk zijn Decoil c.s. slechts in één andere procedure verwikkeld en daarbij is uitsluitend Decoil Noordzee betrokken. Er is ook niet gebleken van aanzienlijke vorderingen op Decoil c.s.
  • Wat betreft het onderhoud van de Oostzee heeft te gelden dat uit geen enkel recent rapport blijkt dat de Oostzee niet goed wordt onderhouden. De Oostzee vaart nog steeds, wat niet mogelijk zou zijn geweest als er geen onderhoud zou zijn gepleegd. Het klassecertificaat van de Noordzee moet inderdaad worden vernieuwd, maar dat is zonder een financiële bijdrage van Cockett onmogelijk. Dit betekent echter niet dat de Noordzee niet wordt onderhouden.
  • De stelling dat Decoil c.s. doende zijn hun activiteiten te staken, is niet onderbouwd. Uit de feiten blijkt het tegendeel: ondanks de penibele financiële situatie die door toedoen van Cockett en VMF is ontstaan, voeren Decoil c.s. nog steeds gerechtelijke procedures. Bovendien heeft de Oostzee tot voor kort ook nog gevaren.
  • De omstandigheid dat Simbolo financiering verstrekt aan Decoil c.s. betekent op zichzelf niet dat Decoil c.s. geen verhaal zouden bieden. Decoil Group staat aan het hoofd van een omvangrijk concern van grotendeels actieve vennootschappen.
4.12
Het hof overweegt als volgt. Decoil c.s. hebben niet weersproken dat zij al geruime tijd hebben nagelaten te voldoen aan hun contractuele verplichting om Cockett ieder kwartaal te voorzien van financiële informatie. Evenmin hebben zij weersproken dat zij op beide schepen een hypotheek ten gunste van Simbolo hebben gevestigd, hoewel de VLA’s bepalen (art. 8.3): “The Borrower furthermore undertakes to not vest or grant any security rights for the benefit of any third party on any of its assets (…) without the prior written consent of the Lender.” Door het vestigen van hypotheekrechten hebben Decoil c.s. de verhaalsmogelijkheden van Cockett beperkt. Dit geldt ook als zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Decoil c.s. dat Simbolo niet is aan te merken als een ‘third party’ in de zin van art. 8.3 VLA. Verder volgt uit de stellingen van Decoil c.s. dat de Noordzee op dit moment geen bron van inkomsten meer vormt omdat het klassecertificaat van dit schip moet worden vernieuwd waarvoor op dit moment de financiële middelen ontbreken. Dit doet vermoeden dat de financiële situatie van Decoil Noordzee niet rooskleurig is. In hoeverre er daadwerkelijk (meer dan sporadisch) met de Oostzee wordt gevaren, kan niet worden vastgesteld nu Decoil c.s. daarover geen informatie hebben verstrekt en overigens ook niet over de financiële situatie van Decoil Oostzee, hoewel zij daartoe contractueel wel verplicht waren. Over de financiële situatie van Decoil Group hebben Decoil c.s. evenmin concrete inlichtingen verstrekt. Zij voeren slechts aan dat Decoil Group aan het hoofd staat van een omvangrijk concern van grotendeels actieve vennootschappen, maar dat betekent nog niet dat Decoil Group voldoende verhaalsmogelijkheden biedt en zal blijven bieden.
4.13
Kortom, naar het oordeel van het hof heeft Cockett voldoende onderbouwd dat zich de situatie voordoet dat de verhaalsmogelijkheden van Cockett aan het verdwijnen zijn. In ieder geval moet daar ernstig rekening mee worden gehouden gezien de onzekere financiële situatie van Decoil Oostzee en Decoil Noordzee en het ontbreken van enige financiële informatie over Decoil Group. Tegen deze achtergrond geeft de omstandigheid dat Cockett diverse conservatoire beslagen heeft gelegd, haar onvoldoende zekerheid dat Decoil c.s. de vorderingen uiteindelijk zullen voldoen. Cockett heeft dan ook een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van haar geldvordering in kort geding.
Belangenafweging
4.14
Gezien het vorenstaande heeft Cockett een voldoende belang bij toewijzing van een voorschot op haar vordering tot terugbetaling van de geldleningen. Zoals hiervoor is overwogen, is het aannemelijk dat de eventuele vorderingen van Decoil c.s. op Cockett aanzienlijk lager zullen uitpakken dan de vorderingen van Cockett op Decoil c.s. Naar verwachting zullen Decoil c.s. in de bodemzaak nog een aanzienlijk bedrag aan Cockett moeten betalen.
4.15
Decoil c.s. hebben aangevoerd dat wanneer Cockett thans in kort geding een executoriale titel zou verkrijgen, dit het faillissement van Decoil c.s. (althans Decoil Oostzee en Decoil Noordzee) zou kunnen uitlokken. Verder vrezen zij dat de lopende bodemprocedure zal worden gefrustreerd indien Decoil c.s. in kort geding worden veroordeeld tot terugbetaling van de leningen.
4.16
Gelet op de belangen van Decoil c.s., zal het hof hen in kort geding niet veroordelen tot volledige terugbetaling van de leningen. Van belang is ook dat er rekening mee moet worden gehouden dat Cockett in de hoofdzaak nog een bedrag aan Decoil c.s. verschuldigd zou kunnen zijn, (bijvoorbeeld) op grond van de reparatieregeling uit de MoA’s. Het hof zal daarom een voorschot op de vorderingen toewijzen van in totaal € 1 miljoen, waarvan – gelet op de omvang van de leningen – een bedrag van € 350.000.- ter zake van de Oostzee en een bedrag van € 650.000,- ter zake van de Noordzee, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele betaling.
4.17
Gezien het voorafgaande acht het hof het risico dat het Cockett deze € 1 miljoen uiteindelijk moet terugbetalen uiterst gering, nog daargelaten dat er onvoldoende grond bestaat om te veronderstellen dat er een relevant risico van onmogelijkheid van terugbetaling bestaat, nu gesteld noch gebleken is dat Cockett daar niet toe in staat zal zijn.
Conclusie en proceskosten
4.18
De conclusie is dat het hoger beroep van Cockett slaagt. Het hof zal het kortgedingvonnis vernietigen en de vorderingen van Cockett gedeeltelijk toewijzen. Het hof zal Decoil c.s. als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 september 2022, en
  • veroordeelt Decoil Oostzee en Decoil Group hoofdelijk tot betaling aan Cockett van een bedrag van € 650.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
  • veroordeelt Decoil Noordzee en Decoil Group tot betaling aan Cockett van een bedrag van € 350.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
  • veroordeelt Decoil c.s. in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Cockett tot op 12 september 2022 begroot op € 118,57 + € 8.519,- aan verschotten en € 1.016,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente indien Decoil c.s. niet binnen veertien dagen aan deze veroordeling voldoen;
  • veroordeelt Decoil c.s. hoofdelijk om aan Cockett terug te betalen al hetgeen Cockett ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Decoil c.s. heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
  • veroordeelt Decoil c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Cockett tot op heden begroot op € 118,57 + € 11.379,- aan verschotten en € 12.118,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente indien Decoil c.s. niet binnen veertien dagen aan deze veroordeling voldoen;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.W. Frieling en J.L.M. Groenewegen en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.