ECLI:NL:GHDHA:2023:1837

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
200.325.886/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige met traumatische achtergrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, die in een pleeggezin verblijft. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2023 aangevochten, waarin haar gezag was beëindigd. De moeder had geen hulp gezocht ondanks dringende adviezen, en de minderjarige was getraumatiseerd en had behoefte aan duidelijkheid over haar toekomstperspectief. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen, en dat de gezagsbeëindiging terecht was uitgesproken door de rechtbank. Het hof bevestigde dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat was om de benodigde zorg te bieden en dat de gezagsbeëindiging in het belang van de minderjarige noodzakelijk was. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder een belangrijke rol zal blijven spelen in het leven van de minderjarige, maar dat de voogdijinstelling de beslissingen over haar opvoeding zal nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.325.886/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-8833
zaaknummer rechtbank : C/09/640336
beschikking van de meervoudige kamer van 6 september 2023
inzake
[moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
locatie: Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de GI;
- de pleegouders van [minderjarige] ,
de persoons- en adresgegevens van de pleegouders zijn bij het hof bekend,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 19 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 6 april 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag;
- een e-mailbericht van de zijde van de GI van 19 mei 2023, eveneens per brief ingekomen op 22 mei 2023.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. B.J. de Deugd namens de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de gi 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de gi 2] ;
- de pleegouders.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Wel is voor de moeder verschenen mevrouw [tolk] , tolk in de Poolse taal (teneinde het verhandelde ter zitting later aan de moeder door te geven).
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
[minderjarige] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige] ).
3.3
De moeder oefende van rechtswege tot de bestreden beschikking alleen het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
3.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 13 januari 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 januari 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 19 juli 2022.
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 juli 2022 de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd van 19 juli 2022 tot 19 januari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd, met benoeming van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland tot voogdes over [minderjarige] .
4.2
De moeder is het hier niet mee eens. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
4.3
De raad en de GI verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De moeder voert - samengevat - aan dat de rechtbank op te lichte gronden tot toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is overgegaan. Hierbij speelt onder meer een rol dat de in acht te nemen aanvaardbare termijn ten tijde van de uitspraak nog minder was dan de door de wetgever beoogde periode van twee jaar. Bovendien bleek uit het dossier dat de GI al ruimschoots vóór die tijd tot het besluit was gekomen dat een gezagsbeëindiging nodig zou zijn en dat sedertdien op geen enkele wijze een serieuze kans aan de moeder is gegeven om verbetering aan te tonen. Het verzoek wordt met name gerechtvaardigd door de situatie in de eerste periode van de ondertoezichtstelling, toen de vader nog in beeld was. De moeder heeft intussen haar best gedaan, haar houding nadrukkelijk gewijzigd en is zich coöperatief gaan opstellen, terwijl zij ook heeft laten zien dat de situatie in velerlei opzichten verbeterd is. Uit de rapportage blijkt ook dat de moeder hierin positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. De moeder meent dat de feitelijke situatie door de raad en de GI op een voor de moeder nadelige wijze wordt gepresenteerd en uitgelegd en dat de rechtbank die feiten en omstandigheden als uitgangspunt neemt, terwijl deze niet bewezen zijn.
De moeder meent dat de rechtbank in de overwegingen te lichtvaardig de door de raad en de GI aangereikte gegevens overneemt, niet alleen ten aanzien van de strikte feiten, maar ook de perceptie van het kind en de conclusies. De moeder meent al met al dat door de GI (veel) te voortvarend is gehandeld en (veel) te vroeg besloten is te koersen op beëindiging van het gezag, waarna aan haar geen realistische kans meer is gegeven. De moeder stelt verder dat de beslissing tot gezagsbeëindiging in dit geval en op dit moment niet afdoende gerechtvaardigd is en daarmee een schending van art. 8 EVRM oplevert.
5.2
De GI acht de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust juist. De moeder beschrijft niet welke feiten en omstandigheden door de raad en de GI onjuist zijn omschreven. De GI wijst op het uitgebreide onderzoek dat de raad heeft verricht, in welk kader diverse betrokkenen zijn gesproken. De GI stelt dat hulpverlening van de moeder tot op heden altijd spaak is gelopen. De moeder verlaat regelmatig de gesprekken met de jeugdbeschermer en/of hulpverlening. Met diverse hulpverleningsinstanties hebben intakegesprekken plaatsgevonden. Bij gebrek aan een concrete hulpvraag vanuit de moeder, zijn deze behandelingen gestagneerd. De GI betwist niet de stelling van de moeder dat reeds begin 2022 een intern perspectiefbesluit door de GI is genomen. De GI wijst op de overwegingen van de rechtbank daaromtrent over de veelheid, ernst en duur van de zorgen over [minderjarige] vóór de uithuisplaatsing, afgezet tegen de inspanningen die de GI heeft verricht en de mogelijkheden die de moeder zijn geboden. De GI betwist dat het perspectiefbesluit niet juist is genomen. De GI stelt dat de aanvaardbare termijn afhankelijk is van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Als het gezag niet beëindigd wordt, kan de plaatsing, in het kader van een ondertoezichtstelling, ieder jaar of zelfs meerdere keren per jaar ter discussie worden gesteld. In dit geval was duidelijk dat de moeder niet in staat zou zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn op zich te nemen. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] en haar uitdrukkelijk geuite wens om in het pleeggezin te (blijven) wonen, is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] verstreken. De gezagsbeëindiging maakt het voor alle betrokkenen duidelijk dat [minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien. Hierdoor zal er meer rust en ruimte bij [minderjarige] ontstaan om zich aan het pleeggezin te hechten en om behandeling te volgen voor haar trauma's, waar [minderjarige] ook behoefte aan heeft.
5.3
De raad stelt dat [minderjarige] een getraumatiseerd kind is met een belast verleden. De moeder heeft de neiging problemen buiten zichzelf te leggen. Daarnaast erkent zij onvoldoende dat [minderjarige] een bovengemiddelde opvoedbehoefte heeft en nog steeds ondersteuning nodig heeft bij het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt en bij het uiten van haar emoties. [minderjarige] heeft een traumasensitief opvoedklimaat nodig en zij heeft een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. De moeder is wel aan de slag gegaan met het regelen van praktische zaken, maar de zorgen over haar opvoedvaardigheden en het gebrek aan probleeminzicht zijn onvoldoende weggenomen. Het opvoedperspectief bij de moeder is er niet, hetgeen duidelijk is gemotiveerd door de rechtbank. Toen was al duidelijk dat de moeder wat [minderjarige] in haar opvoeding nodig heeft, niet kan bieden. De moeder heeft wel stappen gezet, maar het lukt haar niet om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Verder geeft de moeder geen, althans heel laat toestemming voor beslissingen over bijvoorbeeld het paspoort. [minderjarige] wil bij haar pleegouders blijven.
5.4
De pleegouders hebben ter zitting verklaard dat [minderjarige] veel behoefte heeft aan veiligheid en duidelijkheid. Zij is nu erg gegroeid in haar sociaal-emotionele ontwikkeling, op school en op allerlei gebieden. De omgang met de moeder geeft haar nog steeds veel spanning. De dagen voor en na de omgang heeft zij een terugval. Volgens de pleegouders vindt [minderjarige] het lastig om haar moeder te vertrouwen. Zij wil graag dat het blijft zoals het is. De uitspraak van de rechtbank heeft haar veel rust gegeven. De pleegouders sluiten zich verder aan bij de standpunten van de GI.
Het juridisch kader
5.5
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , vermeldt het hof wat daarover in de wet staat.
5.6
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het oordeel van het hof
5.7
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt verder als volgt. [minderjarige] heeft een belast verleden. De zorgen om haar waren groot, omdat ze thuis opgroeide in een instabiele opvoedomgeving waarbij sprake was van langdurige onrust en onveiligheid. Zij heeft traumatische dingen ervaren. Het is het hof daarbij gebleken dat de moeder niet altijd open stond voor de benodigde hulpverlening en niet goed beschikbaar was en is om gezagsbeslissingen te nemen.
Zo gaat het geven van toestemming voor de benodigde behandeling van trauma’s voor [minderjarige] moeizaam. Zij heeft tot twee keer toe haar toestemming ingetrokken. Ook liet het paspoort dat voor [minderjarige] was aangevraagd door de houding van de moeder lang op zich wachten, waardoor
[minderjarige] zich niet kon legitimeren. Daardoor heeft zij ook veel leuke dingen gemist. De moeder heeft daarin van onvoldoende inzicht doen blijken. Het hof weegt verder mee dat de GI de moeder voor haar persoonlijke problematiek had aangemeld bij een GGZ instelling. Dit is niet van de grond gekomen, omdat de moeder meende dat dit niet nodig was en er dus geen concrete hulpvraag was. De moeder heeft aldus niet de volle inzet getoond om een goede, beschikbare opvoeder voor [minderjarige] te worden. Dat de relatie van de moeder met de vader inmiddels is beëindigd en haar leefsituatie is verbeterd, doet hieraan niet af, nu de grote zorgen daarmee niet zijn weggenomen. Het hof neemt verder in aanmerking dat er nog steeds spanningen zijn bij de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . De dagen vóór en na de omgang heeft zij een terugval. Zij vindt het lastig om haar moeder te vertrouwen. De moeder gaat tijdens bezoeken over grenzen van [minderjarige] heen door iets van haar te eisen wat [minderjarige] niet kan of wil doen. [minderjarige] heeft veel behoefte heeft aan duidelijkheid en rust. Zij ervaart stabiliteit in het pleeggezin. [minderjarige] heeft op dit moment professionele hulp nodig, waarvoor de moeder evenmin voldoende beschikbaar is gebleken. Voorts is al geruime tijd duidelijk dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, zoals door de rechtbank duidelijk gemotiveerd is. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de beslissingen over haar kunnen worden genomen door de voogdijinstelling, mede gelet op de belaste voorgeschiedenis van [minderjarige] . Het hof is voorts van oordeel dat, anders dan de moeder stelt in de door haar ter zitting aangehaalde uitspraak in NP vs Moldavië, de gezagsbeëindiging juist in deze zaak duidelijkheid biedt over het toekomstperspectief van [minderjarige] .
5.8
Het hof is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen en betrokkenheid, niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Niet te verwachten is dat zij op een overzienbare termijn daartoe wel in staat zal zijn, Daarmee is voldaan aan de wettelijke gronden voor de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] . Daarbij komt dat de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet alleen aan de criteria van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a van het BW is voldaan, maar ook dat de gezagsbeëindiging in het licht van het hiervoor overwogene noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] .
5.9
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het verzoek van de moeder zal afwijzen.
5.1
Ten slotte overweegt het hof dat ook na de beëindiging van het gezag over [minderjarige] , de moeder een belangrijke rol zal blijven spelen in het leven van [minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich hiervoor ook zullen blijven inspannen.
5.11
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 6 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.