ECLI:NL:GHDHA:2023:1787

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.314.686/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bemiddelingsovereenkomst en recht op loon bij niet totstandkoming van huurprijsverlaging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Legal Real Estate Management B.V. tegen Idols Rijswijk B.V. en een derde verweerder. De kern van de zaak betreft een bemiddelingsovereenkomst tussen Legal Real Estate Management B.V. en Idols Rijswijk B.V. voor het bereiken van een huurprijsverlaging voor een restaurant. Het hof oordeelt dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, maar dat Legal Real Estate Management B.V. geen recht heeft op het volle loon omdat zij niet heeft gezorgd voor een nieuwe overeenkomst met de verhuurder. Wel wordt een loondeel van € 1.000,- toegewezen, met rente, op basis van artikel 7:411 lid 1 BW, dat recht geeft op een redelijke vergoeding bij niet-voltooiing van de opdracht. De vorderingen tegen de derde verweerder worden afgewezen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.314.686/01
Zaaknummer rechtbank : 9547040 RL EXPL 21-19324
Arrest van 19 september 2023
in de zaak van
[appellante] Legal Real Estate Management B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.C.A. [bestuurder appellante], kantoorhoudend in Den Haag,
tegen

1.Idols Rijswijk B.V.,

gevestigd in Rijswijk,
2.
[verweerder 2],
wonend in [woonplaats],
verweerders,
advocaat: mr. J.E.T. van Oort, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [appellante], Idols Rijswijk en [verweerder 2], deze laatste twee samen Idols.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] vordert een vergoeding van Idols voor het bemiddelen bij het bereiken van een huurprijsverlaging voor een restaurant. Het hof oordeelt in dit arrest dat Idols Rijswijk aan [appellante] opdracht heeft gegeven voor dat bemiddelen, maar dat het volle loon niet kan worden toegewezen omdat [appellante] niet een nieuwe overeenkomst met de verhuurder heeft bewerkstelligd. Het hof wijst wel een loondeel van € 1.000,- toe, met rente, en wijst de vorderingen tegen [verweerder 2] af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met grieven en bijlagen van 29 juli 2022 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 9 juni 2022;
  • het arrest van dit hof van 6 september 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van antwoord van Idols..

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] is onder meer werkzaam onder de handelsnaam "Lagerehuur" en houdt zich bezig met het bereiken van huurprijsverlagingen voor winkeliers en horecaondernemers. Middellijk bestuurder van [appellante] is de heer [bestuurder appellante] (hierna: [bestuurder appellante]).
3.2
[verweerder 2] is middellijk bestuurder van Idols Rijswijk, die op de [adres 1] het restaurant [restaurant 1] exploiteert, en van Idols Den Haag B.V. (hierna: Idols Den Haag), die aan de [adres 2] het restaurant [restaurant 2] exploiteert. Idols Rijswijk huurde de bedrijfsruimte voor [restaurant 1] van Jovi Investments B.V. (hierna: Jovi).
3.3
Op haar website https://lagere-huur.nl toont [appellante] het volgende stappenplan:
"Hoe werkt dat: een lagere huur?1. Ons belteam neemt contact met jou op. (…)2. Onze adviseur kont bij jou langs. (…) Tijdens ons kennismakingsgesprek vertellen wij jou meer over Lagerehuur. Over hoe wij werken, hoe wij de relatie met verhuurders waarborgen en over onze unieke no cure no pay regeling. (…)3. Wij gaan samenwerken. (…)4. We maken jouw dossier compleet. Zodra jij ons toestemming hebt gegeven om onze werkzaamheden te starten, gaan wij direct en voortvarend aan de slag. (…)5. Onze taxateur onderzoekt of jij teveel huur betaalt. (…)6. Wij laten jou weten wat in jouw situatie mogelijk is. (…) Als de huur te hoog is, overleggen wij over de te nemen vervolgstappen.7. Wij nemen contact op met jouw verhuurder.8. Wij leggen de afspraken net de verhuurder vast. (…)9. Jouw huur is nu officieel verlaagd. (…)10. We sturen jou de factuur nu pas toe. Ons werk zit er op. (…) De hoogte van de factuur is gebaseerd op onze unieke no cure no pay regeling. Onze klanten betalen ons een bedrag gelijk aan 20% van de gerealiseerde huurbesparing over een periode van vijf jaar. (…)”
3.4
In mei 2021 heeft een medewerker van [appellante] gesproken met [verweerder 2] om hem de diensten van [appellante] aan te bieden in verband met de huur van de bedrijfsruimte van [restaurant 2].
3.5
Op 16 juni 2021 heeft een medewerker van [appellante] [verweerder 2] ter plekke bezocht en hem de werkwijze van [appellante] uitgelegd. [verweerder 2] heeft tijdens dat gesprek namens Idols Den Haag aan [appellante] opdracht gegeven een huurverlaging te bereiken voor de bedrijfsruimte van [restaurant 2]. Het door [verweerder 2] ondertekende intakeformulier vermeldt de naam van Idols Den Haag, zijn contactgegevens, het adres van [restaurant 2], gevolgd door de volgende tekst:
Akkoord opdracht tot dienstverleningOndergetekende geeft hierbij opdracht aan Lagerehuur te trachten een huurverlaging te realiseren en is bekend en akkoord met de hieraan verbonden no cure no pay regeling. (…)”
3.6
Naar aanleiding van deze opdracht is tussen [verweerder 2] en [appellante] ter sprake gekomen dat [verweerder 2] ook middellijk bestuurder is van Idols Rijswijk en dat de huurprijs van de bedrijfsruimte van het door Idols Rijswijk geëxploiteerde restaurant [restaurant 1] mogelijk ook verlaagd kan worden.
3.7
Op 22 juni 2021 heeft mevrouw [medewerker appellante] (hierna: [medewerker appellante]), medewerker bij [appellante], per Whatsapp het volgende aan [verweerder 2] geschreven:
"[M]ijn emailadres is[adres]
voor het toesturen van de stukken. Mocht u voor uw andere zaken ook alvast vernemen wat mogelijk is kunt u mij gerust alles mailen en dan kijken we daar ook naar.”
3.8
Op dezelfde dag heeft [verweerder 2] [medewerker appellante] stukken gestuurd, met onder andere de vermelding:
“Wij betalen momenteel Huur 9873,00 ( incl BTW) per maand.”
3.9
[medewerker appellante] heeft op dezelfde dag geantwoord met een e-mailbericht met als onderwerp ''bevestiging” en de volgende inhoud:
"Hartelijk dank voor alle stukken per mail ontvangen vandaag. [appellante] (Lagerehuur.nl) gaat voor u onderzoeken of een huurprijsverlaging gerealiseerd kan worden. Dit met betrekking tot de door u gehuurde bedrijfsruimte aan de[adres 2]. Wij zullen er uiteraard alles aan doen om een huurprijsaanpassing te realiseren.
Het dossier is nu compleet. Om die reden heb ik zojuist de stukken aan de taxateur verzonden. De taxateur heeft circa drie weken nodig om te onderzoeken of uw huur te hoog is. De taxateur zal één en ander terugkoppelen aan de behandelaar van uw dossier, de heer [bestuurder appellante] (cc). Hij zal na zijn gesprek met de taxateur direct contact met u opnemen.”
3.1
Op 27 juni 2021 heeft [verweerder 2] aan [medewerker appellante] een e-mail gestuurd met als onderwerp: "[restaurant 1], [adres 1]" en de volgende inhoud:
"Hier zijn de gegevens betref over ons ander filiaal, wij hebben nog meer restaurant in de Rand stad. In het toekomst als het goed gaat, één voor één doen.Wij betalen nu momenteel 8534,38 per maand (incl. BTW)M.v.g.Idols GroupDhr. [verweerder 2]”
3.11
[appellante] heeft een e-mailbericht van [medewerker appellante] aan [verweerder 2] van 28 juni 2021 in het geding gebracht dat identiek is aan dat van 22 juni 2021, met als verschil dat zij voor ontvangst van de stukken verwijst naar “gisteren (27 juni 2021)” en wat het gehuurde betreft naar de “
bedrijfsruimte aan de[adres 1]”.
3.12
Op enig moment heeft [appellante] een concept opgesteld voor een brief aan Jovi met betrekking tot de huur van [restaurant 1].
3.13
Op 19 augustus 2021 heeft [bestuurder appellante] [verweerder 2] als volgt geappt:
"Ik heb nog geen akkoord ontvangen op de conceptbrief.Ik proefde enige teleurstelling bij u omdat de brief kort en vrijblijvend lijkt. Maakt u zich geen zorgen![Toelichting over de eigen werkwijze en vaardigheid, hof]
Ik zou de brief graag vandaag versturen. Iedere dag dat u teveel huur betaalt is er een teveel!Mag ik vernemen?”
3.14
[verweerder 2] heeft daar dezelfde dag op gereageerd met "
Akkoord”.
3.15
Op dezelfde dag heeft [appellante] namens Idols Rijswijk een brief verzonden aan Jovi waarin zij aandacht vraagt voor de huurprijs die Idols betaalt en aan Jovi vraagt of zij bereid is een minnelijke regeling aan te gaan.
3.16
Op 1 september 2021 heeft [bestuurder appellante] het volgende aan [verweerder 2] geappt:
"Goedemorgen, een bericht over de [adres 2]:[voorstel voor de te volgen stappen, hof]
Bent u daarmee akkoord?Ik hoor graag,In het andere dossier heb ik nog niets gehoord. Ik stuur vrijdag een herinnering!"
3.17
[verweerder 2] heeft daar op 3 september 2021 op gereageerd met: “
Ik ben akkoord met de voorstellen”.
3.18
Op 1 september 2021 heeft een advocaat namens Jovi contact opgenomen met [bestuurder appellante], op 2 september 2021 hebben die advocaat en [bestuurder appellante] met elkaar gesproken en op 8 september 2021 heeft een taxateur op verzoek van [bestuurder appellante] aan die advocaat een onderbouwing gegeven van de huurwaarde op grond van artikel 7:303 BW van de bedrijfsruimte van Idols Rijswijk.
3.19
Later op 8 september 2021 heeft [bestuurder appellante] het volgende aan [verweerder 2] geschreven, met als onderwerpregel “
gesprek verhuurder: voorstel verhuurder”:
“De advocaat van de verhuurder heeft mij een aantal dagen geleden gevraagd om met een onderbouwing te komen van onze stelling dat de huur te hoog is. De door mij ingeschakelde taxateur heeft die onderbouwing gesproken, waarna ik weer contact met uw verhuurder heb gehad, althans zijn advocaat.Een en ander heeft ertoe geleid dat de verhuurder bereid is met ingang van 1 oktober 2021 de huur te verlagen tot een bedrag van € 66.609 exclusief btw per jaar. Nota bene, de huur is nu € 84.294,94 exclusief btw per jaar. (…) Een verlaging van € 17.685,94 per jaar. De verhuurder wil dan wel dat er per 1 oktober 2021 een nieuwe huurperiode van 5 jaar ingaat. Dit laatste lijkt mij geen probleem want de huidige periode loopt tot 30 juni 2025, waarmee er dus slechts ruim een jaar bijkomt.(…)Graag verneem ik of u met dit voorstel akkoord gaat. (... )"
3.2
[verweerder 2] heeft niet op dit bericht gereageerd.
3.21
Op 20 september 2021 heeft [appellante] aan [verweerder 2] bericht dat zij haar werkzaamheden voor beide restaurantvestigingen zal stopzetten en een nota in rekening zal brengen.
3.22
Bij factuur van 3 november 2021 heeft [appellante] een honorarium van € 21.399,99 (inclusief btw) in rekening gebracht aan Idols Rijswijk. Idols Rijswijk heeft deze factuur niet betaald.
3.23
Op 28 december 2021 heeft Idols Rijswijk (zonder tussenkomst van [appellante]) met betrekking tot de bedrijfsruimte van [restaurant 1] een nieuwe huurovereenkomst gesloten met (de naar het hof begrijpt aan Jovi gelieerde) Regulus Enterprises B.V. (hierna: Regulus) voor een nieuwe duur van vijf jaar voor een huurprijs van € 71.583,36 excl. btw per maand, met een kortingsregeling over de maanden november en december 2021 in verband met de coronamaatregelen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante] heeft Idols voor de kantonrechter gedagvaard en gevorderd dat zij hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 21.399,99 aan hoofdsom uit hoofde van nakoming en € 3.209,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [appellante] is tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen voor het bemiddelen bij het bereiken van een huurprijsverlaging voor de bedrijfsruimte van Idols Rijswijk. Zij heeft daaraan uitvoering gegeven door die huurverlaging te bereiken en heeft daarom recht op betaling van een honorarium ter waarde van 20% van die huurverlaging, berekend over een periode van vijf jaar, zijnde € 21.399,99.
4.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld, omdat hij van oordeel is dat [appellante] geen huurverlagingsopdracht heeft gekregen met betrekking tot [restaurant 1].

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellante] is het hiermee oneens en vordert hetzelfde als bij de kantonrechter.

6.Beoordeling in hoger beroep

Er is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen (Grief 1)

6.1
In hoger beroep gaat het ten eerste opnieuw om de vraag of tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen voor het bereiken van een huurprijsverlaging voor [restaurant 1]. [appellante] stelt dat het e-mailbericht van [verweerder 2] aan haar van 27 juni 2021 moet worden aangemerkt als een daartoe strekkende opdracht van Idols Rijswijk en dat [appellante] die opdracht met de mail van [medewerker appellante] van 28 juni 2021 heeft aanvaard.
6.2
Het hof geeft [appellante] om de volgende redenen gelijk.
6.2.1
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Aanbod en aanvaarding kunnen in iedere vorm geschieden en kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen moet daarom worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarvoor kunnen ook gedragingen die zich na de gestelde opvolging van aanbod en aanvaarding relevant zijn.
6.2.2
Tussen partijen staat vast dat Idols Den Haag, vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder [verweerder 2], op 16 juni 2021 aan [appellante] de opdracht heeft gegeven “te trachten een huurverlaging te realiseren” voor [restaurant 2]. Tussen partijen staat ook vast dat daarbij ter sprake is gekomen dat [verweerder 2] ook andere restaurants beheert, waaronder dat van Idols Rijswijk, en dat [appellante] ook daar naar de huurprijs zou kunnen kijken.
6.2.3
Op 22 juni 2021 stuurt [medewerker appellante] [verweerder 2] haar mailadres, zodat hij haar “de stukken” kan sturen. Gelet op de in de vorige alinea bedoelde opdracht gaat het daarbij om de stukken met betrekking tot de huur van [restaurant 2]. Zij voegt daaraan toe dat [verweerder 2] haar, “[m]ocht [hij] voor [zijn] andere zaken ook alvast [naar het hof begrijpt: willen] vernemen wat mogelijk is”, haar “gerust alles kan mailen en dan kijken we daar ook naar”. Deze mail van [medewerker appellante] kan hetzij worden aangemerkt als een aanbod van [appellante] om voor die andere zaken hetzelfde te gaan doen als voor [restaurant 2], hetzij als een uitnodiging van [appellante] aan [verweerder 2] om aan [appellante] voor die andere zaken hetzelfde type opdracht te geven als die voor [restaurant 2].
6.2.4
[verweerder 2] stuurt haar dezelfde dag de stukken met betrekking tot [restaurant 2], met de vermelding “Wij betalen momenteel Huur 9873,00 (incl BTW) per maand”.
6.2.5
[medewerker appellante] reageert op dezelfde dag met de hiervoor onder 3.9 weergegeven bevestigingsmail, onder verwijzing naar het adres van [restaurant 2], de [adres 2]. In die mail staat onder andere: “[appellante] (Lagerehuur.nl) gaat voor u onderzoeken of een huurprijsverlaging gerealiseerd kan worden.”
6.2.6
Vijf dagen later, op 27 juni 2021, stuurt [verweerder 2] aan [medewerker appellante] een e-mailbericht met als onderwerp regel “[restaurant 1]”, gevolgd door het adres van [restaurant 1] in Rijswijk. Hij bericht dat hij de gegevens opstuurt “over ons ander filiaal”, met als vermelding “Wij betalen nu momenteel 8534,38 per maand ( incl. BTW)”. Het gebruik van het bepaalde voornaamwoord “ons” bevestigt dat [verweerder 2] het eerder met [appellante] over dat specifieke andere filiaal [restaurant 1] heeft gehad. Hij stuurt hetzelfde type gegevens als die hij eerder met betrekking tot [restaurant 2] heeft gestuurd. Dit bericht van [verweerder 2] kan hetzij worden aangemerkt als de aanvaarding, wat [restaurant 1] betreft, van het hiervoor onder 6.2.3 bedoelde aanbod, hetzij, zoals [appellante] stelt, als een aanbod (in de vorm van een opdracht) aan [appellante] om voor [restaurant 1] hetzelfde te gaan doen als voor [restaurant 2]. Met de woorden “ons ander filiaal” en de ondertekening namens “Idols Group” heeft [verweerder 2] bij [appellante] de indruk gewekt dat [restaurant 2] en [restaurant 1] filialen zijn van elkaar en dat hij ook met betrekking tot [restaurant 1] bevoegd is een overeenkomst aan te gaan. Tussen partijen staat vast dat [restaurant 1] door Idols Rijswijk wordt geëxploiteerd en dat [verweerder 2] ook middellijk bestuurder is van die vennootschap. Daarmee is sprake van een aanbod dan wel een aanvaarding namens Idols Rijswijk.
6.2.7
[appellante] heeft een bevestigingsmail van [medewerker appellante] van 28 juni 2021 in het geding gebracht die identiek is aan die van 22 juni 2021, met als verschil dat [medewerker appellante] het adres van [restaurant 1] in Rijswijk vermeldt in plaats van dat van [restaurant 2] in Den Haag. Idols betwist dat [verweerder 2] dit e-mailbericht heeft ontvangen en voert aan dat [medewerker appellante] in dat bericht alleen aankondigt dat [appellante] zal “onderzoeken of een huurprijsverlaging gerealiseerd kan worden” en niet vermeldt dat daar kosten aan verbonden zijn, wat als een vrijblijvend aanbod overkomt. Deze betwistingen overtuigen niet omdat (i) uit het daarop volgende whatsappverkeer tussen [bestuurder appellante] en [verweerder 2] van 19 augustus en 1 september 2021 niet blijkt van enige verbazing bij of protest door [verweerder 2] over het feit dat [appellante] ondertussen ook voor [restaurant 1] aan de slag is gegaan en (ii) [medewerker appellante] ook schrijft dat [appellante] “er uiteraard alles aan [zal] doen om een huurprijsaanpassing te realiseren”. Voor zover het bericht van [verweerder 2] van 27 juni 2021 met betrekking tot [restaurant 1] niet als aanvaarding, maar, zoals [appellante] stelt, als aanbod moet worden aangemerkt, heeft [appellante] dit aanbod met het e-mailbericht van [medewerker appellante] van 28 juni 2021 aanvaard. Dat [verweerder 2], zoals Idols aanvoert, niet op die mail heeft gereageerd, is daarom niet relevant. Uit dat bericht had voor [verweerder 2], en daarmee voor Idols Rijswijk, duidelijk moeten zijn dat [appellante] voor haar in verband met [restaurant 1] hetzelfde ging doen als voor Idols Den Haag in verband met [restaurant 2]. Uit de stukken blijkt echter niet dat [verweerder 2] daartegen heeft geprotesteerd, zodat [appellante] er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat met Idols Rijswijk een overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen met betrekking tot [restaurant 1].
6.2.8
Daarna hebben [appellante] en Idols Rijswijk aan deze overeenkomst van opdracht uitvoering gegeven. [appellante] heeft op enig moment een concept opgesteld voor een aan Jovi, de verhuurder van de bedrijfsruimte van [restaurant 1], te sturen brief met als onderwerpregel “Huurprijs” en het adres van [restaurant 1], in het lichaam van de brief gevolgd door het bericht dat [appellante] optreedt voor Idols Rijswijk. Idols heeft tijdens de zitting voor de kantonrechter betwist dat [verweerder 2] deze brief heeft ontvangen: volgens haar heeft [verweerder 2] alleen berichten via Whatsapp ontvangen. Het hof verwerpt deze betwisting, omdat [bestuurder appellante] in zijn appbericht aan [verweerder 2] van 19 augustus 2021 waarin hij akkoord vraagt voor een conceptbrief, beschrijft dat hij bij [verweerder 2] enige teleurstelling heeft geproefd omdat dat concept kort en vrijblijvend lijkt. Uit deze mededeling, die in de reactie daarop van [verweerder 2] niet wordt weersproken, volgt dat [bestuurder appellante] en [verweerder 2] eerder, zoals [appellante] stelt, over een conceptbrief hebben gesproken en dat [verweerder 2] dat concept voorafgaand aan dat gesprek ook moet hebben ontvangen. [verweerder 2] reageert op dezelfde dag met “Akkoord” en protesteert niet dat [appellante] zonder opdracht aan het werk is gegaan voor [restaurant 1]. [appellante] heeft die brief dezelfde dag naar Jovi gestuurd.
6.2.9
Op 1 september 2021 stuurt [bestuurder appellante] opnieuw een appbericht, waarin hij eerst bericht over de stand van zaken met betrekking tot de [adres 2], het adres van [restaurant 2], akkoord vraagt voor de daar door hem voorgestelde stappen, en vervolgt met de mededeling dat hij in “het andere dossier” nog niets gehoord heeft en een herinnering zal sturen. [verweerder 2] reageert twee dagen later met “Ik ben akkoord met de voorstellen”. Uit de context van het appbericht van 1 september 2021 volgt dat [bestuurder appellante] met “het andere dossier” doelt op de huurprijsverlaging voor [restaurant 1], waarover hij in vervolg op zijn brief aan Jovi van 19 augustus 2021 nog niets heeft gehoord. Uit het meervoud “voorstellen” van [verweerder 2] blijkt vervolgens dat [verweerder 2] begrijpt dat het om twee afzonderlijke dossiers gaat en dat [appellante] ook ten behoeve van [restaurant 1]/Idols Rijswijk aan de slag is gegaan. [appellante] mochten er dus ook op grond van voornoemde gang van zaken gerechtvaardigd vanuit gaan dat tussen haar en Idols Rijswijk een overeenkomst van opdracht gold.
6.3
Datgene wat Idols ter betwisting van de totstandkoming van de overeenkomst aanvoert overtuigt het hof niet.
6.3.1
Het hof is er niet van overtuigd dat [verweerder 2] op 27 juni 2021 de gegevens met betrekking tot de huur van [restaurant 1] op verzoek van [appellante] heeft opgestuurd om deze te helpen bij het bepalen van de juiste huurprijs voor [restaurant 2]. Die mail volgt namelijk op een uitnodiging van [medewerker appellante] om ook voor andere zaken van [verweerder 2] de stukken te sturen, zodat [appellante] “ook” voor die andere zaken kan kijken “wat mogelijk is”. Daarnaast merkt [appellante] terecht op dat de voor de herziening van de huurprijs van bedrijfsruimtes relevante richtprijs van artikel 7:303 lid 2 BW het gemiddelde is van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte “ter plaatse” in een tijdvak van vijf jaar voor het instellen van de vordering tot huurprijsvaststelling. Hiermee is de huurprijs van [restaurant 1] (in Rijswijk) niet relevant voor de vraag naar een huurprijsherziening voor [restaurant 2] (in Den Haag) en is het onwaarschijnlijk dat [appellante] daar om die reden naar heeft gevraagd.
6.3.2
Uit de vermelding in datzelfde e-mailbericht van [verweerder 2] van 27 juni 2021 “wij hebben nog meer restaurants in de Rand stad. In het toekomst als het goed gaat, één voor één doen.” kan niet worden afgeleid dat [verweerder 2]/Idols Rijswijk nog geen opdracht aan [appellante] wilde verstrekken met betrekking tot [restaurant 1], maar eerst wilde afwachten welke resultaat [appellante] zou boeken met betrekking tot [restaurant 2]. Voorafgaand aan die vermelding heeft [verweerder 2] namelijk in dat bericht al verwezen naar “ons ander filiaal”, waardoor “nog meer restaurants” niet op dat andere filiaal [restaurant 1] slaat, maar op andere eventueel daarop volgende restaurants. Bovendien blijkt uit de beschrijving hiervoor onder 6.2.8 en 6.2.9 dat [verweerder 2] zich bij het ontvangen en bespreken van het concept voor een brief aan Jovi met betrekking tot [restaurant 1] en bij het ontvangen van de stand van zaken van 1 september 2021 niet heeft verbaasd over het feit dat [appellante] naast het dossier [restaurant 2] ondertussen ook het dossier [restaurant 1] had opgepakt.
6.3.3
Dat [verweerder 2], anders dan voor [restaurant 2], voor [restaurant 1] geen aparte, schriftelijke opdrachtbevestiging heeft ondertekend, legt niet voldoende gewicht in de schaal. Uit zijn bericht van 27 juni 2021 aan [medewerker appellante] blijkt ook zonder die ondertekende bevestiging voldoende duidelijk dat zijn wil was gericht op het geven van een opdracht aan [appellante], en uit de bevestigingsmail van [medewerker appellante] van een dag later blijkt dat [appellante] dat ook zo heeft opgevat, zonder dat Idols Rijswijk daar vervolgens tegen heeft geageerd. Dat het stappenplan op de site van [appellante] niet is gevolgd, is evenmin van belang: inmiddels was [verweerder 2] door zijn opdracht met betrekking tot [restaurant 2] al bekend met [appellante] (stap 1) en haar werkwijze (stap 2) en werkten [appellante] en [verweerder 2] al samen (stap 3). In het e-mailbericht van [verweerder 2] aan [medewerker appellante] van 27 juni 2021 met de stukken met betrekking tot de huur van de bedrijfsruimte van [restaurant 1] en de vermelding van de betrokken huurprijs ligt ook de toestemming van [verweerder 2] aan [appellante] besloten om voor die vestiging met haar werkzaamheden te starten (stap 4).
6.3.4
Uit de door [appellante] in het geding gebrachte weergave van de whatsapp-correspondentie tussen [bestuurder appellante] en [verweerder 2] blijkt weliswaar dat [bestuurder appellante] de gegevens van [verweerder 2] in zijn mobiele toestel had opgeslagen onder de naam “[verweerder 2] [adres 2]”, maar uit de hiervoor onder 6.2.2 e.v. beschreven feiten volgt duidelijk dat het voor beide heren volstrekt helder was dat zij naast de huur van [restaurant 2] ook over de huur van [restaurant 1] aan het corresponderen waren.
6.3.5
Dat [appellante] zonder verdere afstemming met [verweerder 2] contact heeft gezocht met Jovi klopt niet, aangezien [verweerder 2] op 19 augustus 2021 zijn akkoord heeft gegeven voor het sturen van de eerder in concept aan hem voorgelegde brief en op 1 september 2021 akkoord heeft gegeven voor het sturen van een herinnering. Aan Idols kan worden meegegeven dat [bestuurder appellante] daarna zonder overleg met [verweerder 2] met de advocaat van Jovi heeft onderhandeld, maar dat kan Idols niet baten, omdat ondertussen al de overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen. Hetzelfde geldt voor de betwisting dat [verweerder 2] niet heeft begrepen dat het e-mailbericht van [bestuurder appellante] van 8 september 2021 met de weergave van een huurprijsverminderingsvoorstel betrekking had op [restaurant 1] en dat [appellante] met betrekking tot haar werkzaamheden voor [restaurant 1] aanvankelijk een factuur heeft gestuurd aan Idols Den Haag in plaats van aan Idols Rijswijk.
6.3.6
Ook de omstandigheid dat [verweerder 2] uit China komt en daarom een taalachterstand heeft, en dat hij door de coronaepidemie onder grote druk stond, maakt de zaak niet anders. Uit de in het geding gebrachte mails en whatsappcorrespondentie waarin hij aan het woord is, blijkt namelijk dat hij het Nederlands goed beheerst en goed heeft begrepen dat hij [appellante] voor twee afzonderlijke restaurants aan het werk aan het zetten was.
De vorderingen tegen [verweerder 2] zijn niet toewijsbaar
6.4
Om haar vordering tegen [verweerder 2] te onderbouwen heeft [appellante] alleen toegelicht dat indien [verweerder 2] niet namens Idols Rijswijk handelde, hij op persoonlijke titel handelde (punt 14 van de inleidende dagvaarding). Het hof zal de vorderingen tegen [verweerder 2] daarom afwijzen.
De volleno cure no pay
-vergoeding is niet toewijsbaar
6.5
[appellante] beroept zich, wat de gevorderde hoofdsom betreft, op nakoming van haar
no cure no pay-vergoedingsregeling, die inhoudt dat haar opdrachtgever 20% moet betalen van de door haar bereikte huurprijsvermindering, berekend over vijf jaar. Idols betwist dat die regeling tussen partijen is overeengekomen. Zij betoogt dat zij nog steeds niet weet wat die regeling precies inhoudt.
6.6
Het antwoord op de vraag of die regeling is overeengekomen kan in het midden blijven, omdat Idols daarnaast terecht betwist dat de betrokken vergoeding opeisbaar is. [appellante] heeft het door haar voorgestelde resultaat immers niet opgeleverd, namelijk een huurverlaging waarmee Idols Rijswijk heeft ingestemd en die met Jovi is vastgelegd.
6.7
De opdracht van Idols Rijswijk aan [appellante] is een opdracht om tegen loon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een overeenkomst tussen Idols Rijswijk en Jovi, een derde, namelijk de overeenkomst waarmee een huurprijsverlaging wordt doorgevoerd. De betrokken overeenkomst van opdracht moet daarom nader worden aangemerkt als een bemiddelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:425 BW. Artikel 7:426 lid 1 BW bepaalt in dat geval dat [appellante] als tussenpersoon recht heeft op loon zodra door zijn bemiddeling de overeenkomst tussen Idols Rijswijk en Jovi tot stand is gekomen.
6.8
[appellante] verwijst voor haar
no cure no pay-regeling naar punt 10 van het stappenplan op haar website. Uit de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van dit punt en de daaraan voorafgaande punten 8 en 9 blijkt niet dat [appellante] daarmee heeft beoogd af te wijken van deze wettelijke regeling. Stap 8 voorziet er namelijk in dat [appellante] de “afspraken” met de verhuurder “vastlegt”, gevolgd door stap 9 waarin de huur “officieel” is verlaagd, en stap 10 waarin [appellante] “pas” een factuur stuurt, gebaseerd op haar “unieke no cure no pay regeling”, met een vergoeding die wordt berekend als een factor van de “gerealiseerde huurbesparing”. Het begrip
no cure no payzegt het al. [appellante] heeft ook geen specifieke feiten of omstandigheden gesteld die zouden maken dat van deze meest voor de hand liggende taalkundige betekenis zou moeten worden afgeweken, in die zin dat de volle vergoeding ook verschuldigd wordt zonder dat de inspanningen van [appellante] hebben geleid tot een tussen haar opdrachtgever en de betrokken verhuurder overeengekomen huurprijsverlaging.
6.9
[appellante] beroept zich subsidiair op artikel 7:411 lid 2 BW: bij voortijdige beëindiging heeft de opdrachtnemer recht op het volle loon indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtnemer is toe te rekenen en de betaling van het volle loon redelijk is. [appellante] voert aan dat het aan Idols Rijswijk is te wijten dat er geen nieuwe overeenkomst met Jovi tot stand is gekomen na het voorstel van 8 september 2021, omdat [verweerder 2] na dat bericht niet thuis heeft gegeven. Uit het later zonder tussenkomst van [appellante] bereikte onderhandelingsresultaat blijkt volgens haar ook dat Idols Rijswijk heeft aangesloten bij het door [appellante] bereikte voorstel. Het hof volgt [appellante] daar niet in, omdat Idols terecht betoogt dat het door [appellante] bereikte voorstel van Jovi ten onrechte geen rekening hield met de omzetderving als gevolg van de coronaepidemie en dat het uiteindelijk met Regulus bereikte resultaat op dat belangrijke punt ook afweek van dat van [appellante].
Een redelijk loondeel bij voortijdige beëindiging van de opdracht is wel toewijsbaar
6.1
[appellante] beroept zich meer subsidiair op artikel 7:411 lid 1 BW: indien de overeenkomst van opdracht eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging, heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Deze regeling is bij bemiddelingsovereenkomsten van toepassing naast artikel 7:426 lid 1 BW, dus ook indien de beoogde overeenkomst tussen de opdrachtnemer en de derde niet tot stand is gekomen.
6.11
Idols heeft in eerste aanleg op een aantal plekken betoogd dat artikel 7:411 BW in deze zaak niet van toepassing is, omdat betaling volgens de regel
no cure no payis overeengekomen. [1] Uit de context van dat betoog lijkt te volgen dat Idols daarmee niet doelde op de regeling van artikel 7:411
lid 1BW (redelijk loondeel), maar op de hiervoor onder 6.9 beschreven regeling van
lid 2(toch het volle loon). Voor zover Idols met dat betoog toch ook doelde op de regeling van
lid 1van die bepaling, heeft zij niet voldoende toegelicht waarom [appellante] met haar
no cure no pay-regeling zou hebben beoogd afstand te doen van die wettelijke regeling, en gaat het hof daar om die reden aan voorbij.
6.12
Idols voert als verweer dat [appellante] niet heeft gehandeld als een goed opdrachtnemer. [appellante] heeft namelijk verzuimd om met Idols Rijswijk afspraken te maken over het te bereiken resultaat en heeft na het inwinnen van advies van een taxateur geen ruggenspraak gehouden met Idols Rijswijk voordat zij met de advocaat met Jovi is gaan onderhandelen. Het hof gaat hieraan voorbij omdat Idols niet heeft uitgelegd waarom dit betoog leidt tot niet-opeisbaarheid van het redelijke loondeel in de zin van artikel 7:411 lid 1 BW. Als sprake is van een aan [appellante] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de opdracht, dan had Idols Rijswijk de daaruit voortvloeiende schade kunnen vorderen of de overeenkomst kunnen ontbinden. Dat heeft zij echter niet gedaan.
6.13
Bij het bepalen van het redelijke loondeel van artikel 7:411 lid 1 BW moet onder meer rekening worden gehouden met (i) de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, (ii) het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en (iii) de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
6.14
De door [appellante] gestelde werkzaamheden voor het verkrijgen van een huurverlaging voor [restaurant 1] zijn betrekkelijk gering: het opstellen van de conceptbrief aan Jovi, het overleg daarover met [verweerder 2], het inschakelen van een taxateur, het overleg met de advocaat van Jovi en de terugkoppeling van het voorstel aan [verweerder 2]. [appellante] heeft niet gesteld dat de brief van 19 augustus 2021 meer is dan een standaardbrief. Dat blijkt ook niet uit de brief. [appellante] heeft niet verduidelijkt welk bedrag de taxateur haar voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. [appellante] heeft evenmin verduidelijkt dat de werkzaamheden meer dan 2 à 3 uur hebben geduurd. [appellante] heeft in de inleidende dagvaarding aangeboden om aanvullende bewijzen over de aard en omvang van de werkzaamheden te overleggen maar dit aanbod passeert het hof omdat van een partij mag worden verwacht dat zij op eigen initiatief alle relevante stukken tijdig in het geding brengt. Idols heeft niet betwist dat er al een voorstel voor een huurprijsverlaging van Jovi op tafel lag toen Idols Rijswijk daar zelf over is gaan onderhandelen, waardoor Idols Rijswijk dat onderhandelingsresultaat als startpunt van haar eigen onderhandelingen heeft kunnen gebruiken. De beëindiging van de opdracht aan [appellante] kan niet aan Idols Rijswijk worden verweten, omdat Idols terecht aanvoert dat in de betrokken periode bij een huurprijsherziening ook had moeten worden gesproken over een aanpassing in verband met de coronamaatregelen. Al met al acht het hof daarom een vergoeding van € 1.000,- (inclusief btw) in deze omstandigheden passend.
6.15
Aan de bewijsaanbiedingen gaat het hof voorbij omdat de te bewijzen aangeboden feiten, ook als zij worden bewezen, niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar
6.16
[appellante] heeft niet gesteld dat zij kosten heeft gemaakt voor het buitengerechtelijk incasseren van haar factuur. Idols wijst erop dat [appellante] pas op 3 november 2021 haar factuur aan Idols Rijswijk heeft gezonden en al op 9 november 2021 haar inleidende dagvaarding heeft laten betekenen. [appellante] heeft toegelicht dat zij op 7 oktober 2021 een eerste dagvaarding had laten betekenen aan Idols Rijswijk en er, na een eerste reactie van de advocaat van Idols, voor heeft gekozen om die dagvaarding niet aan te brengen maar om een aangepaste dagvaarding aan Idols te laten betekenen. Dat zijn geen buitengerechtelijke incassoactiviteiten.
Slotoverwegingen en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] deels slaagt. Het hof zal ten behoeve van de leesbaarheid het bestreden vonnis geheel vernietigen, Idols Rijswijk veroordelen tot betaling van € 1.000,- aan hoofdsom en de overige vorderingen afwijzen. Omdat partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten in beide instanties compenseren.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 9 juni 2022 en, opnieuw recht doende:
o veroordeelt Idols Rijswijk tot betaling aan [appellante] tegen behoorlijke kwijting van € 1.000,- inclusief btw;
o wijst af het meer of anders gevorderde;
o verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
o bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van de procedure voor de kantonrechter dragen;
- bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van het hoger beroep dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, M.P.J. Ruijpers en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Comparitieaantekeningen, punt 15, laatste volzin, en Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, p. 3, eerste alinea.