ECLI:NL:GHDHA:2023:1785

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.318.501/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in tuchtprocedure tegen octrooigemachtigden met betrekking tot de bescherming van een deursamenstel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een tuchtprocedure tegen drie octrooigemachtigden. De appellant, een grafisch ontwerper en uitvinder, heeft tuchtklachten ingediend tegen de octrooigemachtigden omdat hij van mening is dat zij tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht bij de aanvraag van een Nederlands octrooi en de daaropvolgende PCT-vervolgaanvraag. De appellant stelt dat de octrooigemachtigden hem niet adequaat hebben geadviseerd over de bescherming van zijn uitvinding, een sluis met een vervormbare deur, en dat zij hem niet hebben gewezen op de noodzaak om de octrooiaanvraag aan te passen om bescherming voor het deursamenstel te verkrijgen. Het hof oordeelt dat de klachten ontvankelijk zijn, maar ongegrond. Het hof vernietigt de waarschuwing die de raad van toezicht aan een van de gemachtigden had opgelegd en bekrachtigt de ongegrondverklaring van de klachten tegen de andere twee gemachtigden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van octrooigemachtigden en de noodzaak voor duidelijke communicatie met hun cliënten over de mogelijkheden en beperkingen van octrooibescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummers hof : 200.318.501/01
: 200.318.505/01
: 200.318.507/01
: 200.318.759/01
Beslissing op grond van artikel 23w Rijksoctrooiwet 1995 van 2 mei 2023
in de zaak
200.318.501/01van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. W.G. Westerman, kantoorhoudend in Beverwijk,
tegen
[verweerder 1],
kantoorhoudend in [plaats],
verweerder in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. M. Schut, kantoorhoudend in Amsterdam,
in de zaak
200.318.505/01van
[appellant],
appellant in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. W.G. Westerman,
tegen
[verweerder 2],
kantoorhoudend in [plaats],
verweerder in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. M. Schut,
in de zaak
200.318.507/01van
[appellant],
appellant in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. W.G. Westerman,
tegen
F.A.T. [verweerder 3],
kantoorhoudend in [plaats],
verweerder in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. M. Schut,
en in de zaak
200.318.759/01van
[verweerder 1],
appellant,
advocaat: mr. M. Schut,
tegen
[appellant],
verweerder,
advocaat: mr. W.G. Westerman.
Het hof noemt partijen hierna [appellant], [verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3], deze drie laatsten samen de octrooigemachtigden.

1.De zaak in het kort

1.1
[verweerder 1] heeft in het verleden in opdracht van [appellant] een Nederlands octrooi aangevraagd en op basis van die aanvraag een PCT-vervolgaanvraag ingediend. [appellant] heeft bij de raad van toezicht van de Orde van octrooigemachtigden een tuchtklacht ingediend tegen [verweerder 1] omdat deze volgens hem is tekortgeschoten in zijn zorgplicht toen tussen Nederlandse octrooiaanvraag en PCT-vervolgaanvraag was gebleken dat de Nederlandse aanvraag niet de door [appellant] gewenste bescherming bood. [appellant] heeft ook tuchtklachten ingediend tegen [verweerder 2] en [verweerder 3], twee kantoorgenoten van [verweerder 1], omdat zij zich volgens hem na klachten onvoldoende hebben ingespannen om [verweerder 1] te corrigeren. Het hof oordeelt in deze beslissing dat alle klachten ontvankelijk zijn, maar ongegrond, en vernietigt daarom de waarschuwing die de raad van toezicht aan [verweerder 1] heeft opgelegd.

2.Procesverloop in beroep

2.1
Het verloop van de procedure in de zaken 200.318.501/01, 200.318.505/01 en 200.318.507/01 blijkt in ieder van deze zaken uit de volgende stukken:
  • de drie afzonderlijke beroepschriften van 31 oktober 2022 waarmee [appellant] in beroep is gekomen van de drie beslissingen van de raad van toezicht van de Orde van octrooigemachtigden (hierna: de raad van toezicht en de Orde) van 5 oktober 2022 met betrekking tot zijn tuchtklachten tegen ieder van de octrooigemachtigden;
  • het verweerschrift, tevens houdend incidenteel beroep en verzoek tot voeging, van de octrooigemachtigden;
  • het verweerschrift in incidenteel beroep van [appellant].
2.2
Het verloop van de procedure in de zaak 200.318.759/01 blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift van 3 november 2022 waarmee [verweerder 1] in beroep is gekomen van de beslissing van de raad van toezicht van 5 oktober 2022 met betrekking tot de klacht van [appellant] tegen hem;
  • de gronden van beroep, tevens houdend verzoek tot voeging, van [verweerder 1], met bijlagen;
  • het verweerschrift van [appellant].
2.3
Op 17 maart 2023 heeft een gezamenlijke mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaat van de octrooigemachtigden heeft de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellant] is grafisch ontwerper en uitvinder. De octrooigemachtigden zijn kantoorgenoten van elkaar.
3.2
Op 3 februari 2014 heeft [verweerder 1] in opdracht van [appellant] een aanvraag ingediend voor een Nederlands octrooi met betrekking tot een (methode voor) een sluis met onder andere een bruisinstallatie en een bepaald type deursamenstel (hierna: de Nederlandse octrooiaanvraag). Het octrooi zoals aangevraagd biedt geen bescherming voor alleen het deursamenstel.
3.3
In de periode van februari 2014 tot januari 2015 heeft [appellant] over zijn sluisconcept gepubliceerd en is hij daarover in gesprek gegaan met mogelijk geïnteresseerde derden.
3.4
Op 20 november 2014 heeft het Octrooicentrum Nederland met betrekking tot de Nederlandse octrooiaanvraag een nieuwheidsrapport aan (het kantoor van) [verweerder 1] gestuurd. In dat rapport is een aantal conclusies uit die aanvraag verleenbaar geacht.
3.5
Op 1 december 2014 heeft [verweerder 1] dit rapport met de volgende oplegbrief aan [appellant] doorgestuurd:
“Inzake de bovengenoemde octrooiaanvrage ontvingen wij inmiddels het nieuwheidsrapport en een eerste beoordeling, waarvan wij u bijgaand een afschrift ter kennisname doen toekomen. (…)
Om kosten te besparen hebben wij het rapport en documenten niet nader bestudeerd.
Zoals u wellicht weet wordt op de onderhavige aanvraag automatisch 18 maanden na de indieningsdatum octrooi verleend. Voordien kan de octrooiaanvraag nog gewijzigd worden, waarna het octrooi in de aldus gewijzigde versie wordt verleend. Een dergelijk gewijzigd octrooi zou een sterkere eerste indruk van geldigheid kunnen geven.
Het prioriteitsjaar van de onderhavige aanvraag loopt af op3 februari 2015. Tot die tijd kan met terugwerkende kracht octrooibescherming buiten Nederland worden aangevraagd.
Indien u belangstelling heeft voor octrooiaanvragen in andere landen, dan vernemen wij dat gaarne tijdig voordien van u.”
3.6
Op 31 december 2014 heeft [appellant] aan [verweerder 1] bericht dat BAM belangstelling had voor het sluisconcept en dat hij hoopte op korte termijn het gehele resterende bedrag van de octrooikosten te kunnen afbetalen. In datzelfde bericht heeft [appellant] gevraagd om een kort gesprek voor “een paar korte vragen over uitbreiding van het octrooirecht (Europees en wellicht de VS) en over de nieuwheidsstatus van het concept”.
3.7
Op 5 januari 2015 heeft [verweerder 1] [appellant] als volgt geantwoord:
“(…)
Natuurlijk ga k graag met u in gesprek over de mogelijkheden van uw octrooiaanvraag en de verdere ontwikkelingen van uw plannen. Een korte bespreking, al dan niet per telefoon is dan ook zeker mogelijk.
Ik wijs u erop dat de octrooiaanvraag op 3 februari 2014 is ingediend zodat het prioriteitsjaar op 3 februari 2015 afloopt; tot en met die datum kan een verdere octrooiaanvraag worden ingediend die een beroep op prioriteit van de oorspronkelijke octrooiaanvraag doet zodat tussentijdse openbaarmakingen van de beschreven ideeën niet schadelijk hoeven te zijn voor de latere aanvraag.
U zult begrijpen dat ik voor de aanstaande bespreking wel een financiële tegemoetkoming of kwijtschelding kan regelen, maar helaas voor een vervolgindiening niet. Desalniettemin kunnen we zeker ook verschillende scenarios bespreken om het optimale voor uw situatie te bereiken.”
3.8
De betrokken bespreking heeft op 8 januari 2015 plaatsgevonden. Van dat gesprek heeft [appellant] een opname gemaakt. Tijdens dat gesprek heeft [appellant] uitgelegd het pijnlijk te vinden dat hij de kosten van [verweerder 1] nog niet volledig had kunnen betalen, maar dat hij hoopte dat snel alsnog te kunnen doen. Daarna heeft [appellant] gevraagd naar de procedure voor het indienen van een vervolgaanvraag en heeft [verweerder 1] hem dat uitvoerig uitgelegd, zowel in de PCT-variant als in de Europese variant, met vermelding van de prioriteitsdatum van 3 februari 2015. Daarna heeft [appellant] gevraagd naar nut en noodzaak van het aanpassen van de Nederlandse octrooiaanvraag en van een eventuele vervolgaanvraag in het licht van het Nederlandse nieuwheidsrapport. Ook dat heeft [verweerder 1] uitvoerig aan [appellant] uitgelegd. In dat kader heeft [verweerder 1] [appellant] gewezen op de conclusies die in het nieuwheidsrapport verleenbaar waren geacht en op de daaruit voortvloeiende beschermingsomvang. Daarna is het volgende besproken, vanaf minuut 50:23 van de opname.
“[verweerder 1]: [Beschrijving van de verleenbaar geachte conclusies, hof] Wij claimen hierbij altijd de combinatie van deuren met de bellen. Dus alléén de draaideur zónder bellen is níet geclaimd, hierbij.
[appellant]: Want (…) de technicus [bij BAM, hof], de man van het laboratorium, schat in dat die bellen niet echt nodig zijn. Hebben we dan een probleem?
[verweerder 1]: Dan is dat dus wel…(…) want de bellen zijn wat wij hier in deze claims… [leest, hof]… hebben…
[appellant]: Is dat niet een extra, de bellen? Dat de deur echt … geclaimd is?
[verweerder 1]: Nee, wij hebben dus, in deze claims hebben wij dus die ehm die bellen, ehm, gezet. [leest, hof] In claim 1 hebben wij die bellen … dat is de werkwijze… Ja, ja in alle claims komen de bellen als essentiële maatregel naar voren.
[appellant]: Jaja.
[verweerder 1]: Dan (…) moet je dus in de aanvraag kijken, ik denk dat ik dat wel gezegd heb maar ik kan mij dat gewoon niet meer herinneren, of er ergens staat dat de bellen optioneel zijn.
[appellant]: Ja
[verweerder 1]: En of dat er in staat kan blijken uit een woordje "may".
[appellant]: may?
[verweerder 1]: May, kan, mag.
[appellant]: Jajaja, ja.
[verweerder 1]: Als er namelijk in staat het bellensysteem optioneel is, “may comprise" een bellensysteem…
[appellant]: Jaja, ja.
[verweerder 1]: … dan is dat voldoende basis om te zeggen dat het alleen om die vervormbare deur gaat.
[appellant]: Jaja, ja
[verweerder 1]: Maar op het moment dat het dus, ehm, dat dat soort woordjes er niet in staan…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: … dan zijn wij (…) met handen en voeten gebonden aan een bellensysteem.
[appellant]: Ja. En is dat nog te restaureren dan? In een…
[verweerder 1]: Dan is dat niet meer zo te restaureren, nee, dat is dan heel moeilijk. Want dan heeft u namelijk… Het systeem zonder die bellen staat op die filmpjes…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: en… en hierbij wordt gezegd dat die bellen essentieel zijn, ehm, dus dan wordt het heel erg moeilijk. Ik weet niet of het dan nog mogelijk is. Je kan het ook niet meer opnieuw indienen, dus…
[appellant]: Nee, nee, ehm...
[verweerder 1]: [Leest zacht voor uit het octrooischrift, hof]
[appellant]: Het is wel zo dat, dat BAM als eerste wil checken hoe dat luchtsysteem werkt. En eh, Arcadis, die wilde ook ehm alles weten over dat luchtsysteem, of, of die wil graag, eh, officieel mijn toestemming aan hun, aan hen, om ehm, ehm, het te mogen delen met anderen, met Deltares bijvoorbeeld. Waarmee ik wil zeggen dat ze het wel hoog en belangrijk inschatten. Maar als, als BAM eh stiekem eh al weet van, nou wij kunnen het ook zonder luchtbellen doen, voor kleinere eh, verval, eh, waterverschillen, dan kunnen zij misschien eh, met mij samen die deuren gaan bouwen en dan verder niks doen. Ja, die die € 40.000,- misschien gegeven hebben.
[verweerder 1]: Er is een… Dit wordt een juridische fijnslijperij, omdat hier namelijk in staat… [stilte] Nee, dit wordt héél erg moeilijk, vrees ik. Omdat hier staat, namelijk staat dat de eh “improved method and”, ehm, “de improved barrier are provided according tot the dependent claims”, en in die claims staan die bellen. [Leest voor uit de aanvraag in het Engels, hof]
[appellant]: In plaats van: “may have a bubble”.
[verweerder 1]: Het enige wat normaal gesproken…
[appellant]: Maar het is natuurlijk wel zo dat…
[verweerder 1]: …wat ik mij kan voorstellen is dat ik ergens gezegd heb dat die bubble optional is.
[Verdere discussie over de beschermingsomvang van de aangevraagde conclusies, hof]
[appellant]: En dat moet toch aan te passen zijn dan; als dat dan eh ja - niet goed geschreven is eigenlijk?
[verweerder 1]: Nou, we hebben het er uitgebreid over gehad natuurlijk, wat essentieel was.
[appellant]: Mm. Nou, het belangrijkste is die deur natuurlijk, het vlies waar een eh schip doorheen vaart.
[verweerder 1]: Ja maar de essentie, dat is waarom, de essentie is dus eh, die we hier beschreven hebben, is dat, is dat, het verplaatsen van het schip met die bellen.
[appellant]: Jaja.
[verweerder 1]: En daar hebben we een hele discussie over gevoerd.
[appellant]: Ja die ging meer over het verwerken hè, of...
[verweerder 1]: Ja maar ook wat, wat het essentiële was, daar hebben we ook over gesproken. [Leest] Wij zouden heel goed daarnaar moeten kijken, of daar, of daar, of daar een, een, een mogelijkheid is om daar een speld tussen te krijgen. [appellant]: Mm.
[verweerder 1]: Ik denk dat dat …
[appellant]: Voor de tegenpartij bedoelt u?
[verweerder 1]: Maar ook voor ons om te weten of wij onze eigen tegenpartij zijn (…), even echt de ‘devils advocate’ spelen.
[appellant]: Ja natuurlijk.
[verweerder 1]: En kijken of het lukt, eh als het je lukt, of je eh, gel locks…
[appellant]: [Vraagt of aan de aanvraag kan worden toegevoegd dat het sluissysteem bij kleinere hoogteverschillen ook zonder bellen kan worden gebruikt, hof] Ik kan mij ook níet voorstellen dat iemand nu een sluis mag maken zonder luchtbellensysteem, mét die deur.
[verweerder 1]: Nou ja die… Ik, ik, ik vrees dat dat dus best eens het gevolg kan zijn.
[appellant]: Maar dan is het octrooi helemaal eh ongeldig eigenlijk, onbruikbaar.
[verweerder 1]: Nou dat klopt dus zodra(…) goed kijken wat daar in staat, omdat wij deze octrooiaanvraag gericht hebben op het bellenscherm, dat was de, de belangrijke, ehm, aspect.
[appellant]: Dat waseenaspect daarvan, ja. Ja.
[Verdere bespreking van de inhoud van de aanvraag en van de mogelijkheid om bescherming te vragen voor alleen het deursamenstel, hof]
[verweerder 1]: Op dit moment zie ik het nog niet, van hoe de ehm… Ik zie op dit moment nog niet de mo…, niet, hoe je de bellen er uit kan kletsen.
[Verdere bespreking van de inhoud van de aanvraag en van de mogelijkheid om bescherming te vragen voor alleen het deursamenstel, hof]
[verweerder 1]: (…) Als je geen bellen gebruikt, dan doe je niet wat in het octrooi beschreven staat.
[appellant]: Dus, dus, is, is jouw model van een sluis die om een schip ehm hecht, vrij.
[verweerder 1]: Dan is het model van een sluis die zonder bellen om een schip heen hecht, die zou dan vrij zijn. En ik zie niet op dit moment… Ik moet ook zeer zeggen dat ik mij niet gerealiseerd heb dat u dát het essentiële vond (…), omdat wij ons helemaal op die bellen gericht hebben. Volgens mij hebben wij dat ook wel beschreven, dat die bellen, dat dat het essentiële was.
[appellant]: [Legt uit dat het deursamenstelen essentieel is en dat dat is wat hij bedoeld heeft, hof]
[verweerder 1]: Nee, ik zie (…) geen vervormbare deur zonder bellen. (…) Die haal ik er écht niet uit.
[appellant]: Dan zou het eh voor een bedrijf wat ehm zonder bellen wil gaan werken (…), ehm, vrij spel hebben. Dat is natuurlijk niet wat ik, wat ik bedoeld heb. En kunnen wij niet dan in, in een aanvulling ehm dit als, alsnog ehm…
[Discussie of de filmpjes die [appellant] van de uitvinding heeft gemaakt alle luchtbellen laten zien en of [appellant] de uitvinding ook zonder luchtbellen heeft beschreven, gevolgd door een nadere uitleg van [appellant], die vertelt dat de essentie van zijn uitvinding het deursamenstel is, hof]
[verweerder 1]: Waar ik tegen inliep… Want ik heb die deur als optioneel ten opzichte van het bellensysteem altijd beschouwd.
[appellant]: Nee, dat is net andersom.
[verweerder 1]: Mm. Dat is iets wat zich dus nu wreekt.
[appellant]: Ja. Want een deur op zich daar heb je al wat aan, en het bellensysteem is, ja, een soort lucht in een luchtbed zonder luchtbed, zeg maar, zonder rubber.
[verweerder 1]: [onhoorbaar, hof]
[appellant]: Wat zegt u?
[verweerder 1]: Ik wordt hier niet blij van.
[appellant]: Nou, dan volg ik u daarin.
[Nadere discussie, hof]
[verweerder 1]: (…) terwijl wij zaten te spreken heb het vrij goed doorgelezen. Ik zie niet…ik zie nu niet de mogelijkheid om te verdedigen dat hierin een uitvinding staat, een claimbare uitvinding staat, van vervormbare deuren zonder bellensysteem.
[appellant]: Hier staat in dat alleen het systeem werkt mét deur en mét luchtbel?
[verweerder 1]: Ja.
[appellant]: Dat is ook zo, dat klopt ook 100% voor grotere verschillen van, van waterhoogte, en die worden ook aangegeven in die filmpjes, dat er gewoon een of twee meter verschil is. Dat laat dan open dat het natuurlijk, ehm ehm, met kleinere verschillen, misschien niet nodig is. Als je naar nul gaat, dan is het niet nodig natuurlijk.
[verweerder 1]: Ja, maar dat, dat staat hier dus verder niet in.
[appellant]: Maar is dat niet iets wat je ook helemaal niet hoeft te beschrijven?
[verweerder 1]: Om het te claimen moet je het beschrijven. Dat is het punt. Om het te kunnen beschermen moet je het beschrijven…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: …dan wel beschreven hebben.
[appellant]: Ja, tuurlijk. Maar is dat niet, ehm…
[verweerder 1]: Kijk, wij hebben hier steeds (…) Zowel in de werkwijze als in de barrière is beschreven dat de bellen het belangrijkste zijn en dan op een gegeven moment komt dan, een eind verder, komt dan een variabele deur. En de combinatie van bellen en de variabele deur vindt de examiner inderdaad verleenbaar.
[appellant]: Ja. En de losse deur noemt hij verder niet als…
[verweerder 1]: De losse deur is niet geclaimd.
[appellant]: En kunnen wij dat niet alsnog doen, dan?
[verweerder 1]: Ehm…
[appellant]: Is daar geen mouw aan te….Daar moet toch een mouw aan te passen zijn? Dat eh…Het is zó een originele, authentieke uitvinding.
[[verweerder 1] leest, hof]
[appellant]: [Nadere toelichting over de plannen van de laboratoria, hof]
[[verweerder 1] leest, hof]
[verweerder 1]: Ik heb ehm… Nee, (…) ook bij nadere lezing, heel snel door de stukken heen, zie ik niet… Alle, alle focus ligt op het bruissysteem, en als zij zelf zeggen dat het het bruissysteem is, dan is dat ook het meest logische. Nee, ik zie niet zomaar de mogelijkheid om het bruissysteem uit de claims te krijgen.
[Nadere bespreking naar aanleiding van een document van [appellant], hof]
[verweerder 1]: (…) Op het moment dat iemand dit toepast, de, een variabele deur toepast, zonder ehm, zonder bruissysteem, dan kan hij zeggen: “ik doe niet de essentie van het octrooi, want de essentie van het octrooi is het bruissysteem en dat doe ik niet.”
[appellant]: En als er een hoofdessentie en een tweede essentie is, in de, in de claim? Dan mag je toch die tweede ook niet doen?
[verweerder 1]: Ehm, nee, dat is niet waar. [Uitleg, hof]
[Verdere discussie over de beschermingsomvang van de aangevraagde conclusies, hof]
[verweerder 1]: (…) hier is het namelijk, wat wij zeggen in de, in dat onze sluis heeft twee elementen:
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: …een deursamenstel…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: …en een bruisinstallatie. En vervolgens zeggen we wat die bruisinstallatie allemaal voor, voor eigenschappen heeft, en dan zeggen wij: en het deursamenstel heeft ook allerlei eigenschappen, het deursamenstel, maar die combinatie die wordt hier steeds gelegd. Misschien dat ik het bij nog een keer doorlezen nog ietsjes zie, maar (…) nu zie ik dat de essentie van de uitvinding zoals gepresenteerd ligt in het bruissysteem.
[appellant]: En…
[verweerder 1]: En dat de deuren daarbij behulpzaam zijn. Maar ik mis in de octrooiaanvraag de inverse daarvan.
[appellant]: En is het ook niet zo dat er in het nieuwheidsonderzoek nog een mogelijkheid is om die man tegelijk te geven in een of ander object, waardoor…
[verweerder 1]: In het nieuwheidsonderzoek heeft hij de combinatie van variabele deur met bruis als octrooieerbaar aangewezen…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: …maar hij heeft niet (…) sec naar variabele deur gekeken.
[appellant]: En kunnen wij via die weg niet nog een zinnetje toevoegen, of…
[verweerder 1]: Nee, alles wat jij nu toevoegt, dat zou… Wij hebben het nu ingediend hé…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: …alles wat je nu toevoegt is die extra materie, waar ik het over had.
[appellant]: Jaja.
[Bespreking van het probleem van nieuwe materie, hof]
[verweerder 1]: Ehm, ik eh, ik moet nu weg, ik heb een afspraak waar ik heen moet. En ik eh kan vanavond nog een keer proberen of ik nog iets, of ik nog een lichtpuntje zie, maar als je het niet meteen ziet dan is de kans dat dat erin staat, heel klein. En de kans dat je het er alleen maar in krijgt door scherp te argumenteren, met alle risico’s voor houdbaarheid van dien, wordt ook steeds moeilijker, en moet je…
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: …want dan springt het niet in je gezicht dat het erin staat.
[appellant]: Maar dan ga ik nu eigenlijk naar huis zonder octrooi. Zonder een, een dekking van wat ik heb uitgevonden. En hoe…
[verweerder 1]: Zonder dekking van, van de deur sec, ja.
[appellant]: Ja. En hoe moeten wij daarmee omgaan, dan?
[verweerder 1]: Daar moet ik naar kijken, of ik de deur sec eruit kan halen, dat is ook waarom ik net in de stukken keek, …
[appellant]: Jaja, dat begrijp ik wel.
[verweerder 1]: …ik heb de deur sec nooit gezien als, als uitvinding, zelf, omdat het ook in de stukken steeds over de bruis ging. Ehm, daar moeten wij heel goed over nadenken, dit is een situatie die ik niet eerder eh ben tegengekomen.
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: En hopelijk is het te redden (…).
[appellant]: Verder, als mensen ehm grote verschillen willen overbruggen, bouwers van een sluis, dat is gewoon wel goed gedekt nog steeds, denkt u?
[verweerder 1]: De combinatie van deur en bruis is goed gedekt, ja.
[appellant]: Ja, ja. Ja.
[verweerder 1]: De combinatie van een willekeurige deurconstructie met bruis is gedekt.
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: Maar niet een variabele deur zónder bruis.
[appellant]: Ja.
[verweerder 1]: Dat is zoals ik het nu zie.
[appellant]: Ja, ja, ik heb dat niet zo begrepen.
[Verdere discussie over hoe [appellant] het octrooi heeft begrepen, wat hij heeft gezegd en bedoeld, of [verweerder 1] dat eerder heeft gehoord en waar [appellant] in de stukken op moet letten als het gaat om de beschrijving van de werking van alleen het deursamenstel, hof]
[verweerder 1]: En ik ga ook door nog eens even door van waar, waar dan kennelijk dit misverstand, voor zover daar misverstand in zit, ehm, is ontstaan.
[appellant]: Ja, ik ga dat ook even nazoeken.
[verweerder 1]: Want ik heb hier, ik zie hier alleen maar, ik was aan het doorbladeren, alleen maar discussie over de bubbler en het feit dat die bubbles het tegen kunnen houden.
[Verdere discussie over het technisch effect van de bubbels, hof]
[verweerder 1]: Ik moet nu weg, ik moet nu echt weg want ik ben al te laat.
[appellant]: Nou, wij hebben nog contact, dan. (…)
[verweerder 1]: Ja, ik eh, ik ga hier eh, ik ga er nog induiken.
[appellant]: Ja. Wat een nare wending.
[verweerder 1]: Ehm ja, ik vind het heel, heel vervelend.
[appellant]: Heel vervelend.
[verweerder 1]: Hopen dat wij er iets goeds uit kunnen halen.
[appellant]: Ja
[verweerder 1]: Dus eh.
[appellant]: Ja, ik hoop het ook ja.
[verweerder 1]: Maar (…)…ja (…) dat die, dat die bellen daar niet in zitten, daar hebben we het vaak over (…), dat eh… Gek.
[Afsluitende opmerking van [appellant] dat het wezen van zijn uitvinding het deursamenstel is, hof].”
3.9
Op 16 januari 2015 heeft [verweerder 1] het volgende geschreven aan [appellant]:
“In vervolg op onze bespreking heb ik uw aanvraag nog eens nader bestudeerd en mijn bevindingen door een collega laten checken; wij zijn van mening dat de octrooiaanvraag in zijn huidige vorm voldoende aanknopingspunten biedt voor het claimen van een barriere (sluis) met een vervormbare deur op zich, zonder aanwezigheid van een bruisinstallatie, zoals u nu voor ogen staat. De voornaamste argumenten daarvoor zijn (…).
Op dit moment is het Europese Octrooibureau ("EPO") de meest stricte octrooiverlenende instantie, die een visie bezigt waarbij isoleren van een kenmerk alleen mag op basis van nagenoeg letterlijke beschrijving van dergelijke isoleerbaarheid. Hoewel dat niet gegarandeerd kan worden achten wij het bovenstaande ook voldoende sterk tegenover het EPO om de deur zonder bruisinstallatie te kunnen claimen indien gewenst.
De aanvraag in zijn huidige vorm claimt een barriere met het bruissysteem en een deur, van welk type ook (vast, vervormbaar) in de onafhankelijke claims 1 en, respectievelijk, 8. Claims 3 en, respectievelijk, 10 bepalen de combinatie van bruissysteem met vervormbare deur; die zijn verleenbaar geacht. Er zijn geen claims op alleen de deur.
Ik wijs u erop dat de aanvraag danwel basis biedt voor het concept van een vervormbare deur en ook voor vervorming door middel van onderling manipuleerbare lamellen, maar dat daarover weinig technische details bekend waren ten tijde van het opstellen van de aanvraag. Ten opzichte van elkaar roterende lamellen zijn niet beschreven. Deze zijn weliswaar beschermd onder een conceptuele /generieke claim maar zij kunnen niet als specifieke uitvoering meer worden geclaimd omdat ze enerzijds niet zijn opgenomen in de huidige aanvraag en anderzijds al bekend zijn gemaakt via YouTube en dus in een latere aanvrage niet meer nieuw zijn, tenzij verder bijzonderheden worden toegevoegd die nog niet openbaar waren.
Ik kijk uit naar uw instructies, maar wijs – hoe vervelend het ook voor alle betrokkenen is – daarbij op ons beleid in en financiële situatie als de uwe geen vervolgstappen te ondernemen zonder volledige (af-)betaling vooraf.”
3.1
Op 27 januari 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [verweerder 1] en [appellant].
3.11
Op 28 januari 2015 heeft [verweerder 1] [appellant] schriftelijk geïnformeerd over de nadere kosten van een vervolgaanvraag in de varianten van een Europese en een PCT-vervolgaanvraag en over de daarbij horende termijnen.
3.12
Op 30 januari 2015 heeft [appellant] aan [verweerder 1] bericht dat hij de PCT- uitbreiding/bescherming van het Octrooi kon en zou betalen, zodat [verweerder 1] een en ander op tijd kon regelen.
3.13
Op dezelfde dag heeft [verweerder 1] een met de Nederlandse aanvraag gelijkluidende PCT-vervolgaanvraag ingediend (hierna: de PCT-vervolgaanvraag).
3.14
Op 26 mei 2015 heeft [verweerder 1] [appellant] twee brieven gestuurd.
- In de eerste brief, die betrekking heeft op de Nederlandse octrooiaanvraag, heeft [verweerder 1] [appellant] eraan herinnerd dat tot 3 augustus 2015 de mogelijkheid bestond om wijzigingen in de aanvraag in te dienen en dat die aanvraag op 4 augustus 2015 zou worden gepubliceerd, en [appellant] gevraagd per omgaande te reageren als hij wijzigingen wenste in te dienen of publicatie wilde voorkomen.
- In de tweede brief, die betrekking heeft op de PCT-vervolgaanvraag, heeft [verweerder 1] [appellant] bericht dat hij ook daarvoor een nieuwheidsrapport heeft ontvangen, dat de conclusies tot 8 juni 2015 kunnen worden aangepast, dat tot 3 oktober 2015 om een voorlopige beoordeling kan worden gevraagd en dat de termijn voor overgang in nationale/regionale aanvragen afloopt op 3 augustus 2016.
3.15
Op 7 juni 2015 heeft [appellant] op de brief van [verweerder 1] met betrekking tot de PCT-vervolgaanvraag gereageerd met de mededeling dat hij op woensdag 17 juni 2015 een belangrijke bespreking zou hebben met een derde, dat daarnaast gesprekken plaatsvonden met Nederlandse en Belgische waterloopkundige instituten, en dat daaruit “[m]ogelijk (…) de noodzaak [volgt] om de octrooi aanvraag als nog te wijzen, of aan te vullen, zoals u daarover schrijft in uw brief”. Daarnaast heeft [appellant] meegedeeld dat hij op korte termijn zal reageren op de brief van [verweerder 1] met betrekking tot de Nederlandse octrooiaanvraag.
3.16
Op 19 juni 2015 heeft [appellant] [verweerder 1] geschreven over verdere contacten met derden en onder meer het volgende aangekondigd:
“Het ligt voor de hand dat als deze inspanning concreet gaat worden, ik graag van u verneem hoe de octrooi-bescherming dan gaat liggen, en welke structuren juridisch het meest passend zouden kunnen zijn om een en ander goed en helder te regelen.”
3.17
[verweerder 1] heeft daar op dezelfde dag als volgt op geantwoord:
“(…) Inzake uw portefeuille: de aanvragen gaan binnenkort (op of kort na 4 juli) gepubliceerd worden, waarbij in NL het octrooi gaat worden verleend. Aangezien geen wijzigingen worden ingediend zijn verdere acties pas over een jaar verplicht in de internationale (PCT) aanvraag, namelijk omzetting in nationale/regionale aanvragen. Tussendoor kan desgewenst om voorlopige inhoudelijke behandeling worden verzocht zoals in onze brief inz het nieuwheidsrapport is uitgelegd en ook wel eerder ter sprake kwam. (…) Zo'n procedure is echter wel duur, dus zou u wellicht door BAM en dergelijke moeten laten financieren. Ik bespreek graag met u in detail de verdere vorderingen en de mogelijkheden voor adequate bescherming daarbij.”
3.18
Op 6 augustus 2015 is op de Nederlandse octrooiaanvraag een octrooi verleend. [verweerder 1] heeft [appellant] hier op 11 augustus 2015 van op de hoogte gebracht.
3.19
Op 19 augustus 2015 heeft [verweerder 1] [appellant] bericht over de publicatie van de PCT-vervolgaanvraag.
3.2
Op 30 november 2015 heeft [verweerder 1] [appellant] het volgende geschreven:
“Hierbij refereer ik aan mijn onderstaande e-mail en onze brief inz het nieuwheidsrapport van de internationale aanvraag: aangezien wij geen instructies daartoe menen ontvangen te hebben zullen wij geen verzoek tot voorlopige inhoudelijke beoordeling, het “demand”, indienen, tenzij u onsper ommegaandedaartoe alsnog instructies zou geven.”
3.21
[appellant] heeft daar op dezelfde dag als volgt op gereageerd:
“(…) Ik was in de veronderstelling dat inzake beide octrooi-registraties (NL en PCT) het octrooi daadwerkelijk is verleend en daarmee het nieuwheidsrapport wereldwijd positief was uitgevallen, en dat de als nieuw erkende uitvinding ook daadwerkelijk als zodanig al was gepubliceerd. Tot 6 augustus 2016 begreep ik ruimte te hebben om stappen te ondernemen om daadwerkelijk in de door mij gewenste PCT landen een regionaal octrooi aan te vragen (het PCT, zo heb ik begrepen, is een soort reservering voor een daadwerkelijk octrooi/patent). Er is mij verder geen noodzakelijke actie bekend om nadere handelingen nu reeds te moeten verrichten inzake beide octrooi-registraties.
Voor ondersteuning op dit aspect zal ik mijn contract-manager nog vragen of zij nadere adviezen aan mij heeft.
Wilt u mij verwittigen (dit gezien uwper-ommegaande instructies) als ik bij geen nadere acties hiaten laat bestaan aangaande de bescherming van mijn uitvinding in de huidige vorm van mijn octrooi en/of ik daarmee de mogelijkheid blokkeer om op een later tijdstip de PCT te gebruiken om in een aantal landen het octrooi te concretiseren?”
3.22
[verweerder 1] heeft daar op dezelfde dag als volgt op geantwoord:
“Uw Nederlandse octrooi is inderdaad verleend en gepubliceerd als octrooi.
Uw PCT-aanvraag is nog een aanvraag. De aanvraag is gepubliceerd. Op de aanvraag is nog geen octrooi verleend. De PCT-procedure voorziet niet in octrooiverlening, maar in uitstel van het feitelijk indienen van een octrooiaanvraag in geselecteerde landen onder de PCT-lidstaten. Of een of meer van deze landen daadwerkelijk octrooi verleent op de aanvraag en zo ja in welke vorm (d.w.z.: of aanpassingen nodig zijn en zo ja welke) is een nationale zaak die onder de desbetreffende nationale wet- en regelgeving valt, waardoor verschillen kunnen ontstaan tussen octrooien in de verschillende landen. Ingaan van de nationale fase moet uiterlijk 30 maanden (twee en een half jaar) na de prioriteitsdatum (= indieningsdatum van de oorspronkelijke Nederlandse aanvraag) plaatsvinden. Die stap kost ca E 4500 per land waarbij Europa (Europese octrooiaanvraag bij EPO) telt als een enkel land. Nadien kunnen de verschillende verleningsprocedures nog diverse vervolgstappen en -kosten vergen om aldaar tot een verleend octrooi te kunnen komen.
Mijn bericht ging over het volgende (zie ook onze brief dd 26 mei 2015): in de PCT-fase bestaat de mogelijkheid om inhoudelijk met een Onderzoeker (van het EPO) te discussieren over de octrooiaanvraag om tot een verleenbare tekst te komen, op basis van argumenten en eventueel amendementen aan de octrooiaanvraag. Dit is de zogenaamde "demand"- procedure. Wanneer de Onderzoeker accoord is en dat formeel bevestigt, kan met het betreffende rapport in de nationale vervolgfase aan de betreffende octrooibureaus verzocht worden om het rapport te erkennen en het octrooi te verlenen op basis van het rapport. Het rapport is niet verplichtend; het EPO volgt het meestal op voor zaken die door hun eigen medewekers als PCT-ambtenaar zijn behandeld, maar andere octrooiinstanties doen dat niet.
Deze onderzoeksfase is dan ook vrijwillig. Niet-ingaan op de optie doet geen andere rechten vervallen.
Kosten zijn ca E 5000 voor ingaan van deze PCT-onderzoeks-fase /indienen van een "demand". De termijn voor het indienen van de demand is 3 december 2015, desnoods alleen formeel, waarbij naderhand (binnen ca twee weken) de argumenten en ev. amendementen worden na-ingediend.
De demand-procedure voorziet in één of in zeldzame gevallen twee antwoordronde(n) als de Onderzoeker niet meteen overtuigd is. Kosten per antwoordronde ca E 2000. De hele demand-procedure duurt ca een half jaar. Hij verleent geen uitstel van de termijn voor ingaan van de nationale fase als hierboven uiteengezet.
Ik hoop hiermee uw vragen beantwoord te hebben en ik kijk uit naar uw reactie.”
3.23
Op 3 december 2015 heeft [appellant] [verweerder 1] het volgende geschreven:
“(…) Uw laatste mailbericht heeft veel verduidelijkt.
Naar aanleiding ervan heb ik mijn contract-manager gevraagd of zij nadere adviezen heeft met betrekking tot mijn octrooi. Zij is hierbij ook ingegaan op uw mailbericht van 16 januari 2015. Over het laatste meldde zij het volgende:
My conclusion is that your patent does not provide you with protection for a "stand-alone" doorset. [Verwijzing naar onderdelen van het octrooischrift, hof] So, your patent agent is right with his statement "there are no claims on a stand-alone doorset." The purpose of a claim is to define the subject matter which is protected by the patent."
Dit bericht heeft mij verontrust. Tot nu meende ik mij te mogen laten leiden door de eerste alinea van uw bovenstaande mailbericht van 16 januari, waarin staat dat 'de octrooiaanvraag in zijn huidige vorm voldoende aanknopingspunten biedt voor het claimen van een barrière (sluis) met een vervormbare deur op zich, zonder aanwezigheid van een bruisinstallatie, zoals u nu voor ogen staat'.
Uw reactie zie ik met belangstelling tegemoet.”
3.24
[verweerder 1] heeft daar op dezelfde dag als volgt op gereageerd:
“(…) Het bericht van uw contract-manager strookt m.i. met dat van mij.
Op dit moment hebt u in de PCT-fase nog geen octrooi, maar een octrooiaanvraag. De aanvraag kan nog worden aangepast. Een octrooi biedt bescherming; een octrooiaanvraag biedt in principe alleen uitzicht op bescherming, waarbij de uiteindelijk daadwerkelijk bescherming uitkristalliseert in de vorm van het t.z.t. verleende octrooi. Door adequate aanpassingen van de PCT-aanvraag kunt u dus nog wel bescherming krijgen voor aspecten die in de ingediende aanvraag zijn vervat maar die nu nog niet in de claims zijn gedefinieerd. In het onderhavige geval betreft dat de sluis met "stand-alone" deuren zonder bruis(-installatie).
Om daarvoor bescherming te krijgen moeten de claims worden aangepast in de huidige internationale (PCT-) fase en/of in de volgende nationale fase na afloop van de PCT-fase, en moet(en) de betreffende officiele instantie(s) worden overtuigd dat de aanvraag voldoende basis / aanknopingspunten biedt voor dergelijke claims. Onzes inziens is dergelijke basis voorhanden zoals eerder aangegeven en zouden dergelijke claims geaccepteerd moeten worden. Aldus lijkt de aanvraag uitzicht te bieden op bescherming voor de sluis met "stand-alone" deuren zonder bruis (-installatie), hoewel de omvang van die bescherming nu nog niet in de claims is gespecificeerd en dus bij wijze van spreken "nog niet bestaat".
Om te voorkomen dat we een schriftelijk en staccato debat gaan voeren over aspecten en/of details die wellicht in minder of meerdere mate uit hun context zijn geraakt en om over en weer een beter begrip voor de status (en) van de ontwikkelingen te krijgen is het wellicht verstandig om weer eens af te spreken voor een mondeling gesprek.”
3.25
Op 15 december 2015 heeft [appellant] onder andere aan [verweerder 1] geschreven dat hij in onzekerheid verkeert over de vraag of het octrooi nu wel of niet het deursamenstel op zichzelf beschermt. Deze onzekerheid vloeit volgens hem voort uit het feit dat [verweerder 1] hem op 8 januari 2015 heeft gezegd dat het onmogelijk was om het octrooi nog in die zin aan te passen, terwijl hij hem op 3 december 2015 heeft bericht dat dat wel kon.
3.26
Op 21 december 2015 heeft [appellant] [verweerder 1] opnieuw gevraagd of het deursamenstel als zodanig is beschermd.
3.27
[verweerder 1] heeft daar dezelfde dag als volgt op gereageerd:
“(…)
Inzake de "aanknopingspunten" en de "waarde" van uw octrooiaanvrage: vooruitlopend op onze bespreking wil ik u er graag aan herinneren dat ons vak geen absolute zekerheden kent zodat ik me in termen van kansen moet blijven uitdrukken, hoe onbehaaglijk dat ook moge overkomen. Verder geldt dat we de internationale aanvraag nog kunnen aanpassen om deze specifiek naar een gewenst aspect van de uitvinding te richten en dat de aanvraag nog gesplitst kan worden om verschillende aspecten individueel en onafhankelijk van elkaar gericht onder bescherming te stellen: uw aanvraag bevat dus nog veel (meer) potentiele waarde dan in de huidige claims is gespecificeerd. Daaronder zou ook de deur-zonder-bruis kunnen liggen; of een daarop gerichte claim ook daadwerkelijk tot een verleend octrooi leidt kan ik echter niet garanderen, o.a. omdat we niet alle (octrooi- en/of vak-) literatuur en/of andere stand der techniek kennen.
Het huidige NL-octrooi biedt expliciet bescherming voor een bruissluis met deur-met-vervormbare opening, d.w.z. de volledige Locky Sirens opstelling. Als een Europees octrooi vanuit de PCT fase na toepasselijke aanpassingen zou worden verleend en in of voor Nederland gevalideerd, is in Nederland bovendien gericht bescherming mogelijk volgens het Europese octrooi. In dat geval kunnen door de NL- en EP-octrooien elkaar aanvullende en mogelijk gedeeltelijk overlappende octrooirechten bestaan, afhankelijk van de precieze formulering van de uiteindelijke Europese claims. Door splitsen van de EP aanvraag kan het beschermingslandschap verder worden gediversificeerd.
In andere landen is iets vergelijkbaars mogelijk, zij het dat daar geen NL-octrooi aan de orde is.
(…)”
3.28
Op 22 december 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [verweerder 1], [appellant] en een kennis van [appellant].
3.29
Op 23 december 2015 heeft [verweerder 1] onder andere het volgende aan [appellant] geschreven:
“(…) De termijn waarop de PCT-aanvraag moet worden omgezet is 3 augustus 2016 (…). Om uw zorgen zo mogelijk te temperen en u beter inzicht te geven in uw (potentiele) positie heb ik (…) de bijgaande schets gemaakt van hoe geamendeerde octrooiconclusies zouden kunnen luiden, die zien op een methode voor het doorlaten van een schip met een vervormbare sluisdeur (conclusie 1), op een overeenkomstige barriere (i.e. een sluis) (conclusie 8) en rechtstreeks op een sluisdeursamenstel met een vervormbare deur als zodanig (conclusie 17). Een dergelijk amendement kunnen we (…) indienen bij het ingaan van de nationale/regionale fase in aansluiting op de PCT-fase (…).
[Uitleg over de aanknopingspunten voor deze conclusies in de Nederlandse octrooiaanvraag, uitleg over de mogelijke beoordeling door het Europees Octrooibureau en beschrijving van een terugvalmogelijkheid, hof]”
Bij deze e-mail waren aangepaste conclusies toegevoegd waaronder een toegevoegde onafhankelijke conclusie 17 gericht op een sluisdeursamenstel (“
a door assembly”) als zodanig.
3.3
Op 30 december 2015 heeft [appellant] daarop gereageerd met de mededeling dat hij de beoordeling uit handen had gegeven en dat [verweerder 1] de bijlage met geamendeerde conclusies buiten zijn opdracht had gemaakt.
3.31
Op 25 januari 2016 heeft [appellant] aan [verweerder 1] een overzicht van de gebeurtenissen gestuurd en daarover geklaagd. In dat bericht vervolgt hij:
“4. PCT ROUTE EN STAND DER TECHNIEK
Na het opperen van ‘aanknopingspunten’ als mogelijke bescherming van mijn deur-sec (…) heeft u recent aangegeven dat er een tweede mogelijkheid bestaat om ‘aanpassingen’ aan te brengen in mijn mankerend octrooi via de zogenaamde PCT-route. (…)
In deze bespreking heeft u gezegd dat mijn octrooi zoals dat nu bestaat geen deur-sec bevat in de claims, maar dat u uit het reservoir van de PCT-aanvraag een octrooi kunt ‘samenstellen’ dat wel degelijk voorziet in de bescherming van een deur-sec.
[Uitleg dat dat niet kan wegens de stand der techniek, hof]”
3.32
Op 1 februari 2016 heeft [verweerder 1] [appellant] aangeboden de PCT-vervolgaanvraag kosteloos te zullen aanpassen bij omzetting in de nationale/regionale fase.
3.33
Op 5 februari 2016 heeft [appellant] [verweerder 3] verzocht om een gesprek met betrekking tot de problemen met zijn octrooi.
3.34
Op 8 februari 2016 heeft een gesprek plaatsvond tussen [appellant], [verweerder 1] en [verweerder 3]. [verweerder 3] heeft daarvan het volgende verslag opgesteld en aan [appellant] gestuurd.
“RS stelt:
Mijn uitvinding is essentieel een vervormbare sluisdeur en optioneel de bruisoplossing. (…) Het octrooi biedt geen bescherming voor de deur sec en is
daarom fout geschreven en niet wat ik besteld heb.
Op 8 jan. 2015 heeft LF mij mondeling gezegd dat geen bescherming bestaat voor de deur sec en dat een fout genoemd. (…)
Op 22 dec. 2015 heeft LF mij mondeling gezegd dat hij geen fout heeft gemaakt en dat er wel bescherming is voor de deur sec. Dat is met elkaar in tegenspraak en dat verontrust mij.
[Beschrijving van de contacten tussen partijen daarna en weergave van de visie van Arcadis en BAM op het octrooi, hof]
LF stelt:
Beschermingsomvang van de NL octrooiclaims is voor (een al dan niet vervormbare water-barriere met) bruis. Het NL octrooi heeft geen claim op de deur sec. Het verleende octrooi kan ook niet meer aangepast naar een claim op de deur sec. De PCT-aanvraag is identiek aan het NL octrooi maar is
nog aan te passen. Door de PCT-procedure en het recht op prioriteit van de oorspronkelijke NL aanvraag zijn openbaarmakingen van (aspecten van) de beschreven en geclaimde uitvinding na de NL indieningsdatum niet bezwaarlijk voor de PCT-aanvraag, ook niet als deze wordt gewijzigd. Naar mijn mening heeft de PCT-aanvraag basis voor een claim voor de deur zonder bruis. Mijn uitspraken zijn dus niet met elkaar in tegenspraak. Precieze toedracht en bewoordingen van mondelinge besprekingen kan ik mij niet herinneren.
De PCT-aanvraag biedt optie op octrooibescherming "wereldwijd". Vanwege de mogelijkheid tot aanpassing ervan, wat bij een octrooi niet meer zo kan, kan een octrooiaanvraag waardevoller zijn dan een verleend octrooi voor een potentiele koper.
AA stelt:
LF's uitspraken zijn niet met elkaar in tegenspraak; de schriftelijke mededeling van 16 jan. 2015 na studie komt meer gewicht toe dan ad hoc voorlopige opmerkingen die vooruitlopen op een dergelijke studie. Dat de uitvinding over een vervormbare deur sec gaat en dat bruis daar geheel los van staat
en daar ondergeschikt aan is lees ik niet in de “tekst op pagina 3”. De NL aanvraag is in concept aan RS voorgelegd en na goedkeuring door RS ingediend. De PCT aanvraag is na 16 jan. 2015 ingediend na goedkeuring door en op instructie van RS. Overigens komt het regelmatig voor dat de focus van
een uitvinding na indiening verandert, bijvoorbeeld door voortschrijdend inzicht, nieuwe prior art of reacties uit 'de markt'. Het is gebruikelijk dat octrooiaanvragen tijdens de verleningsprocedure worden gewijzigd, bijvoorbeeld tijdens PCT of bij ingaan van de nationale/regionale vervolgfase. Hoe de betreffende instanties verder zullen oordelen over de toelaatbaarheid van wijzigingen en octrooieerbaarheid is naar zijn aard niet met zekerheid te voorspellen.
Afspraken:[Het kantoor van de octrooigemachtigden] stuurt RS dit verslag en neemt het op in het dossier. RS stuurt zijn gespreksnotities van eerdere besprekingen op ter informatie van [het kantoor]. RS besluit wat hij uiteindelijk wil bereiken, dan bespreken [het kantoor] en RS of en hoe dat kan. [Schikkingsvoorstel van het kantoor van de octrooigemachtigden, hof]”
3.35
Op 12 februari 2016 heeft [appellant] aan [verweerder 3] laten weten dat hij de notulen heeft ontvangen en vervolgd:
“Ik zag wel een paar zaken die in mijn herinnering anders lagen. Ik kom daar later op terug.”
3.36
Later op die dag en op 19 februari 2016 heeft [appellant] [verweerder 1] en [verweerder 3] opnieuw aangeschreven om te klagen over de gang van zaken en uiteen te zetten dat en waarom hun kantoor ten aanzien van hem was tekortgeschoten in de nakoming van zijn opdracht. In zijn e-mail van 12 februari heeft [appellant] citaten opgenomen van zijn opname van de bespreking van 8 januari 2015 en afzonderlijk geklaagd over hoe [verweerder 3] hem op 8 februari 2016 had bejegend. In dat bericht heeft hij onder andere geschreven:
“In dit bericht richt ik mij met name op het verleend Nederlands Octrooi [nummer].
Een uitgebreide reactie op de PCT-status laat ik u graag weten na juridisch overleg. Dan zal ik u ook laten weten of/hoe ik verder ga met het PCT traject.”
3.37
Op 23 februari 2016 heeft [verweerder 1] het volgende geschreven aan [appellant], met afschrift aan [verweerder 3]:
“wij hebben uw e-mail berichten ontvangen als aangegeven. Mede ten gevolge van de vakantieperiode zullen we u in de loop van de volgende week nader berichten.”
3.38
Op 24 februari 2016 heeft [appellant] opnieuw bij [verweerder 1] en [verweerder 3] geklaagd.
3.39
[verweerder 1] heeft op 14 maart 2016 op deze klachten gereageerd, met afschrift aan [verweerder 3]. In die reactie heeft [verweerder 1] gewezen op de mogelijkheid om een octrooi te verkrijgen op het deursamenstel op basis van een aanpassing van de PCT-vervolgaanvraag en om dat aangepaste octrooi vervolgens ook voor Nederland gelding te laten hebben. Vervolgens heeft [verweerder 1] herhaald dat de internationale fase van die PCT-vervolgaanvraag ten einde liep en dat die aanvraag in de regionale/nationale fase diende over te gaan op 3 augustus 2016, respectievelijk 3 september 2016. [verweerder 1] heeft [appellant] daarbij verzocht om uiterlijk 3 juni 2016 instructies te geven voor het ingaan van deze regionale/nationale fases.
3.4
Op 15 maart 2016 heeft [appellant] geantwoord dat bericht in goede orde ontvangen te hebben en de zaak uit handen gegeven te hebben.
3.41
Op 26 april 2016 heeft [verweerder 1] [appellant] opnieuw gewezen op het feit dat de internationale fase van de PCT-vervolgaanvraag ten einde liep en dat die aanvraag uiterlijk op 3 augustus in de regionale/nationale fase moest overgaan, met verzoek om instructies uiterlijk op 3 juni 2016.
3.42
Daarna is nog zeer veelvuldig gecorrespondeerd tussen [appellant] en de advocaat van het kantoor van de octrooigemachtigden. Vanaf 24 juni 2016 heeft [appellant] zijn berichten aan die advocaat mede gericht aan drie kantoorgenoten van [verweerder 1] en [verweerder 3], waaronder [verweerder 3]. In zijn bericht van die dag heeft [appellant] verduidelijkt dat hij dat bericht naast de bekende mailadressen ook aan die kantoorgenoten zond, “met de bedoeling en in de hoop dat deze drie personen mogelijke en bizarre ‘eenmansacties’ van kantoorgenoot [verweerder 1] zouden kunnen checken/corrigeren”.
3.43
[verweerder 3] heeft hier niet op gereageerd richting [appellant].
3.44
[appellant] heeft geen instructie gegeven voor de omzetting van de PCT-vervolgaanvraag in de regionale/nationale fase. Die vervolgaanvraag is vervolgens komen te vervallen.

4.De procedures voor de raad van toezicht

4.1
[appellant] heeft op 6 januari 2020 op grond van artikel 23o lid 1 Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) bij de raad van toezicht een tuchtklacht ingediend tegen [verweerder 1] met, voor zover van belang, de volgende onderdelen. [1]
  • Gedragsregel 1c (onafhankelijk, betrouwbaar en deskundig adviseurschap): [verweerder 1] heeft in de periode 16 januari 2015 tot en met 22 december 2015 niet aangegeven dat het voor de bescherming van alleen het deursamenstel noodzakelijk was om de octrooiaanvraag aan te passen, heeft die mogelijkheid en noodzaak weloverwogen verdoezeld en heeft niet adequaat gereageerd op vragen over de mogelijkheid om alleen het deursamenstel te beschermen.
  • Gedragsregel 1d (beroepsuitoefening naar eer en geweten): [verweerder 1] heeft zich bepaalde uitspraken uit het gesprek van 8 januari 2015 niet meer herinnerd of heeft na dat gesprek zijn oorspronkelijke verhaal aangepast.
  • Gedragsregel le (onthouding van valse of misleidende verklaringen): [verweerder 1] heeft in een brief van zijn raadsman van 2 augustus 2016 een incorrecte samenvatting gegeven van bepaalde feiten, met name over een vermeende verschuiving van de focus van de uitvinding van de bruisinstallatie naar het deursamenstel.
  • Gedragsregel 1f (geen afbreuk doen aan het vertrouwen in het beroep van octrooigemachtigde): [verweerder 1] heeft een herinnering van [appellant] aan opmerkingen uit het gesprek van 8 januari 2015 als een beschuldiging opgevat, heeft de audio-opnamen van [appellant] door zijn raadsman als “heimelijke opnamen” laten bestempelen en heeft heimelijk nagelaten [appellant] op de hoogte te brengen van de noodzaak het octrooi aan te passen.
  • Gedragsregel 4c (zorg en aandacht besteden aan het toevertrouwde werk en uitvoering van dat werk met de vereiste deskundigheid): [2]
+ Subonderdelen (i), (vii) en (ix): [verweerder 1] heeft zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van [appellant] door deze vier maanden te laten wachten op een toegezegde reactie, dan wel een volgens [appellant] onvoldoende reactie te geven, met betrekking tot een volgens [appellant] afgesproken tekstnotitie na de bespreking van 8 februari 2016, door wisselende standpunten in te nemen over zijn bereidheid een deel van de kosten van aanpassing van het octrooi voor zijn rekening te nemen en door op 8 februari 2016 geen actieve herinnering meer te hebben aan de bespreking van 8 januari 2015.
+ Subonderdelen (iii) en (iv): [verweerder 1] heeft vanaf het moment dat hij een beroepsfout had ontdekt niets gedaan om die fout te herstellen en heeft tijdens de bespreking van 8 februari 2016 samen met [verweerder 3] geprobeerd de schuld voor die fout bij [appellant] te leggen.
+ Subonderdelen (ii), (vi), (x) en (xi): [verweerder 1] heeft [appellant] niet dan wel onvoldoende gewezen op de noodzaak de Nederlandse octrooiaanvraag aan te passen om het deursamenstel als zodanig te beschermen.
[appellant] vermeldt in zijn beroepschrift tegen de beslissing op zijn klacht tegen [verweerder 1] op p. 4 onder het vet kopje “6.8.3 blz. 24” de afwijzing van zijn klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 4c (Subonderdelen (v) en (vii)), met betrekking tot een onheuse bejegening door de raadsman van de octrooigemachtigden, maar klaagt niet over de afwijzing van die subonderdelen. Het hof laat die subonderdelen daarom buiten beschouwing.
4.2
[appellant] heeft op 14 januari 2020 op grond van artikel 23o lid 1 ROW 1995 afzonderlijke tuchtklachten ingediend tegen [verweerder 3] en [verweerder 3] met, voor zover van belang, onderdelen gebaseerd op:
-
Gedragsregel 1b (eigen verantwoordelijkheid);
-
Gedragsregel 1c (onafhankelijk, betrouwbaar en deskundig adviseurschap);
-
Gedragsregel 1d (beroepsuitoefening naar eer en geweten);
-
Gedragsregel 1f (geen afbreuk doen aan het vertrouwen in het beroep van octrooigemachtigde); en
-
Gedragsregel 3a (hooghouden van de reputatie van de Orde, haar leden en het beroep).
Aan al deze onderdelen heeft [appellant] in wezen ten grondslag gelegd dat [verweerder 3] en [verweerder 3] na de indringende klachten van [appellant] over hun beider kantoorgenoot [verweerder 1] hebben nagelaten om het door [appellant] gestelde falen van [verweerder 1] te corrigeren.
4.3
Bij beslissing van 5 oktober 2022 op de klacht tegen [verweerder 1] heeft de raad van toezicht de klachtonderdelen op grond van de Gedragsregels 1d, 1f, 1g, 1k, 4e en 5 afgewezen. In de overwegingen van die beslissing heeft hij ook het klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 1e afgewezen. De raad van toezicht heeft de klachtonderdelen op grond van de Gedragsregels 1c en 4c (Subonderdelen (ii), (vi), (x) en (xi)) gegrond verklaard voor zover [verweerder 1] [appellant] niet actiever heeft voorgelicht en geadviseerd over de noodzaak van aanpassing van de Nederlandse octrooiaanvraag, en [verweerder 1] op grond van die schending de maatregel van een waarschuwing opgelegd.
4.4
De raad van toezicht oordeelde daartoe, voor zover van belang, dat de verjaringstermijn van artikel 23o lid 4 ROW 1995 zich niet verzet tegen beoordeling van de voorvallen na 6 januari 2015. Wat de gedeeltelijke schending van de Gedragsregels 1c en 4c betreft oordeelde hij dat [verweerder 1] [appellant]:
i) met betrekking tot de Nederlandse octrooiaanvraag niet voldoende heeft voorgelicht en geadviseerd over de mogelijkheid om die eventueel aan te passen om alsnog bescherming te krijgen voor het deursamenstel als zodanig; en
ii) met betrekking tot de PCT-vervolgaanvraag evenmin voldoende heeft gewezen op de mogelijkheid om ook die aan te passen voorafgaand aan indiening.
4.5
Bij beslissingen van dezelfde datum heeft de raad van toezicht de klachten van [appellant] tegen [verweerder 3] en [verweerder 3] afgewezen.
i) De raad van toezicht oordeelde dat de klachten tegen [verweerder 3] en [verweerder 3] niet afstuiten op de verjaringstermijn van artikel 23o lid 4 ROW 1995 omdat [appellant] klaagt over gedragingen die zich binnen die termijn hebben voorgedaan.
ii) Ten aanzien van [verweerder 3] oordeelde de raad van toezicht dat hij, voor zover hij enige verantwoordelijkheid draagt in deze kwestie, adequaat heeft gehandeld omdat hij kort na de klachten van [appellant] over [verweerder 1] een bespreking heeft belegd, daarvan notulen heeft opgesteld, zich een oordeel heeft gevormd over de situatie en heeft geprobeerd om de zaak op te lossen.
iii) Ten aanzien van [verweerder 3] oordeelde de raad van toezicht dat [appellant] pas op 24 juni 2016 bij hem heeft geklaagd over [verweerder 1], dat op dat moment [verweerder 3] als kantoorgenoot en mede-partner in dat kantoor al bij de zaak was betrokken en dat [verweerder 3] daarom na overleg met [verweerder 3] en [verweerder 1] terecht mocht menen dat hij zich niet inhoudelijk met de zaak hoefde te bemoeien.

5.Vorderingen in beroep

5.1
[appellant] is afzonderlijk in beroep gekomen van ieder van deze drie beslissingen (zaken 200.318.501/01, 200.318.505/01 en 200.318.507/01). Hij verzoekt het hof alle zaken te onderzoeken, zijn oordeel erover uit te spreken en, naar het hof begrijpt, die beslissingen te vernietigen. Hij vindt dat de octrooigemachtigden alle hiervoor bedoelde, door hem aangevoerde Gedragsregels hebben overtreden, dat [verweerder 1] daarom voorgoed uit het vakgebied moet worden ontzet en dat [verweerder 3] en [verweerder 3] een maatregel opgelegd moeten krijgen omdat zij niet (voldoende) hebben ingegrepen.
5.2
De octrooigemachtigden zijn in deze zaken allen in incidenteel beroep gekomen. Zij verzoeken het hof alle klachten alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel (naar het hof begrijpt: subsidiair) de feiten anders vast te stellen.
5.3
Daarnaast is [verweerder 1] zelfstandig in beroep gekomen tegen de op hem betrekking hebbende beslissing (zaak 200.318.759/01). Hij verzoekt het hof die beslissing te vernietigen en:
-
primairde klacht ten aanzien van hem niet-ontvankelijk te verklaren;
-
subsidiairdie klacht integraal af te wijzen; dan wel
-
meer subsidiair, in geval van vaststelling van een schending, geen maatregel op te leggen.

6.Beoordeling in beroep

Algemeen

6.1
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of [verweerder 1] adequaat heeft gehandeld nadat hem tijdens de bespreking van 8 januari 2015 duidelijk was geworden dat [appellant], anders dan beschreven in de Nederlandse octrooiaanvraag van 3 februari 2014, (mede) bescherming wenste voor een deursamenstel als zodanig. Daarnaast gaat het ten aanzien van [verweerder 3] en [verweerder 3] om de vraag of zij adequaat hebben gehandeld toen [appellant] hen heeft gevraagd in te grijpen.
6.2
De klachten van de octrooigemachtigden tegen de door de raad van toezicht vastgestelde feiten leiden niet tot vernietiging. Het hof heeft hiervoor onder 3. zelfstandig de feiten vastgesteld die volgens hem ter zake doende zijn en die door een van partijen zijn gesteld en niet door een andere partij zijn weersproken.
Ontvankelijkheid/beoordeelbaarheid
6.3
De octrooigemachtigden klagen dat de raad van toezicht in strijd met de verjaringstermijn van artikel 23o lid 4 ROW 1995 de klacht tegen [verweerder 1] ontvankelijk heeft verklaard en de klachten tegen [verweerder 3] en [verweerder 3] inhoudelijk heeft beoordeeld. Volgens hen zijn de feiten die zich na 6 januari 2015 hebben voorgedaan onlosmakelijk verweven met een daaraan voorafgaande, door [appellant] gestelde beroepsfout bij het opstellen en indienen van de Nederlandse octrooiaanvraag (hierna: de gestelde beroepsfout). Het zou daarom gekunsteld zijn om te proberen die latere feiten vanuit een ‘neutraal’ perspectief te beoordelen. Bovendien heeft de raad van toezicht zijn beoordeling gebaseerd op een onjuiste opvatting van de inhoud van de bespreking van 8 januari 2015, zo betogen nog steeds de octrooigemachtigden.
6.4
Het hof volgt de octrooigemachtigden niet in deze klacht. Op grond van artikel 23o lid 4 ROW 1995 neemt de raad van toezicht een klacht niet in behandeling indien het voorval waarop de klacht betrekking heeft ten minste vijf jaar voor de indiening van de klacht heeft plaatsgevonden. De raad van toezicht mocht de klachten van [appellant] daarom in beginsel in behandeling nemen voor zover zij zich richten tegen handelen of nalaten van [verweerder 1] na 6 januari 2015 en van [verweerder 3] en [verweerder 3] na 14 januari 2015.
6.5
Aan de zijde van [appellant] is tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt dat dat handelen of nalaten op zichzelf moet worden beoordeeld en dat daarbij geen rol speelt of [verweerder 1] de beroepsfout heeft gemaakt. Volgens [appellant] moet het uitgangspunt van de beoordeling zijn dat aan [verweerder 1] tijdens de bespreking van 8 januari 2015 duidelijk is geworden dat [appellant] (mede) bescherming wenste voor het deursamenstel als zodanig, terwijl de aanvraag die in de toenmalige stand niet bood, en is de vraag vervolgens of [verweerder 1] daarna adequaat heeft gehandeld om te bereiken dat die bescherming alsnog kon worden verkregen.
6.6
Het hof oordeelt dat het uitgangspunt dat aan [verweerder 1] pas tijdens de bespreking van 8 januari 2015 duidelijk is geworden dat [appellant] (mede) bescherming wenste voor het deursamenstel als zodanig strookt met de inhoud van die bespreking. Tijdens die bespreking verklaart [verweerder 1] meermaals dat hij er steeds vanuit is gegaan dat het essentiële aspect van de uitvinding van [appellant] de bruisinstallatie is, en dat dat de reden is waarom die installatie essentieel onderdeel is van alle aangevraagde conclusies, met in sommige conclusies het deursamenstel als bijkomend onderdeel.
6.7
Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan beoordeling van de vraag of de door de octrooigemachtigden aangevoerde verwevenheid tussen de gestelde beroepsfout en de gebeurtenissen na 6 januari 2015 maakt dat het hof die latere gebeurtenissen niet mag beoordelen. Het hof oordeelt daarom dat de klachten van [appellant] ontvankelijk zijn, aangezien zij zijn gegrond op omstandigheden die zich na 6 respectievelijk 14 januari 2015 hebben voorgedaan, en dat zij in zoverre moeten worden beoordeeld volgens het hiervoor onder 6.5 beschreven uitgangspunt
Ten aanzien van [verweerder 1]
Klachtonderdelen op grond van Gedragsregels 1c en 4c (Subonderdelen (ii), (vi), (x) en (xi))
6.8
[appellant] klaagt dat [verweerder 1] hem onvoldoende heeft voorgelicht en geadviseerd over de mogelijkheid om de
Nederlandse octrooiaanvraagvoor verlening aan te passen. De octrooigemachtigden bestrijden dit. Volgens de octrooigemachtigden was een dergelijke aanpassing in de op 8 januari 2015 gegeven omstandigheden, toen [appellant] al belangstelling had geuit voor een Europese dan wel PCT-vervolgaanvraag, niet de aangewezen weg om alsnog bescherming te zoeken voor het deursamenstel als zodanig. Die weg was volgens de octrooigemachtigden veeleer het in stand houden van de Nederlandse aanvraag in haar destijds bestaande vorm, het indienen van de reeds beoogde PCT-vervolgaanvraag en het daarna - voor zover daarvoor voldoende basis was - aanpassen van die vervolgaanvraag om alsnog bescherming te vragen voor het deursamenstel als zodanig, waarna Nederland zou kunnen worden aangewezen als land waarin ook voor dat samenstel mede om Europese bescherming werd verzocht. Een wijziging van de Nederlandse octrooiaanvraag voorafgaand aan verlening zou deze strategie volgens hen in gevaar hebben gebracht omdat het Octrooicentrum Nederland al op 20 november 2014 zijn nieuwheidsrapport had afgerond en het aanpassen van de conclusies het risico met zich zou hebben gebracht van het vragen van bescherming voor nieuwe materie. Daarnaast bood deze strategie het voordeel dat kosten konden worden uitgesteld, hetgeen voor [appellant] belangrijk was omdat hij destijds nog steeds op zoek was naar sponsoren en maar net op tijd de kosten van de PCT-vervolgaanvraag heeft kunnen betalen, zo betogen nog steeds de octrooigemachtigden.
6.9
De octrooigemachtigden bestrijden ook de klacht van [appellant] dat [verweerder 1] hem onvoldoende heeft voorgelicht en geadviseerd over de mogelijkheid om de
PCT-vervolgaanvraagaan te passen. Als die aanvraag zou zijn aangepast
voorafgaandaan indiening, zou dat volgens hen namelijk de in de vorige alinea geschetste strategie in gevaar hebben gebracht doordat een discussie zou kunnen zijn ontstaan over de datum van de Nederlandse aanvraag als prioriteitsdatum terwijl [appellant] zijn uitvinding na die datum openbaar had gemaakt.
6.1
Het hof stelt vast dat deze uitleg overeenstemt met de voorgestelde strategie die [verweerder 1] heeft uiteengezet in zijn e-mailberichten aan [appellant] van 21 en 23 december 2015. Het hof stelt ook vast dat uit het e-mailbericht van 25 januari 2016 blijkt dat [appellant] had begrepen dat dit de strategie was. [appellant] heeft in beroep niet weersproken dat dit de enige kans was op een oplossing en tot uitstel van kosten kon leiden, en deze komt het hof juist en logisch voor, waardoor het klachtonderdeel op grond van Gedragsregels 1c en 4c, subonderdelen (ii), (vi), (x) en (xi), op dit punt ongegrond is.
6.11
[appellant] klaagt verder dat [verweerder 1] onvoldoende helder met hem heeft gecommuniceerd over eventuele stappen die nog moesten worden genomen om na 8 januari 2015 alsnog bescherming te krijgen voor het deursamenstel als zodanig. Hij wist niets over het octrooistelsel en de Nederlandse aanvraag, en de PCT-vervolgaanvraag en de daarop volgende validaties vormden voor hem één geheel. Volgens hem had hij op 8 januari 2015 voldoende aan [verweerder 1] duidelijk gemaakt wat voor bescherming hij wenste en mocht hij ervan uitgaan dat [verweerder 1] dat op eigen kosten voor hem zou regelen. Telkens bleek echter dat [verweerder 1] dat nog steeds niet had gedaan, hoewel [appellant] hem daartoe alle ruimte had geboden. [appellant] stelt dat hij daardoor, en door de tegenstrijdige berichten van [verweerder 1], alle vertrouwen in [verweerder 1] heeft verloren en dat hij uiteindelijk niet de bescherming heeft gekregen die hij wenste.
6.12
Het hof oordeelt dat dit klachtonderdeel ook in dat opzicht ongegrond is. Startpunt van de beoordeling is de bespreking van 8 januari 2015. Tijdens die bespreking vraagt [appellant] aan [verweerder 1] of de in de Nederlandse octrooiaanvraag opgenomen conclusies bescherming bieden voor het deursamenstel als zodanig. [verweerder 1] legt hem een aantal keer duidelijk uit dat en waarom dat niet het geval is. Vervolgens vraagt [appellant] hem of dat probleem nog “te restaureren is”. [verweerder 1] legt hem daarna een aantal keer duidelijk uit dat dat zeer moeilijk zal worden, omdat: (i) de conclusies daarvoor moeten worden aangepast; (ii) dat aanpassen alleen mogelijk als de bestaande octrooiaanvraag daarvoor aanknopingspunten bevat in de vorm van een beschrijving van een uitvinding die alleen zou bestaan uit het deursamenstel; en (iii) hij, [verweerder 1], die aanknopingspunten niet één twee drie ziet. [verweerder 1] legt [appellant] ook duidelijk uit dat die aanknopingspunten niet alsnog aan de aanvraag kunnen worden toegevoegd zonder daar nieuwe materie aan toe te voegen die verleenbaarheid in gevaar zou brengen. [verweerder 1] beëindigt het gesprek met de toezegging dat hij zal kijken of hij die aanknopingspunten alsnog kan vinden en dat hij daarop zal terugkomen. [appellant] had dat gesprek opgenomen en kon die opname bij twijfel naar believen opnieuw beluisteren. In het licht van de heldere bewoordingen van [verweerder 1] kon [appellant] daarom uit die bespreking geen andere slotsom trekken dan dat de Nederlandse octrooiaanvraag op dat moment geen uitzicht bood op bescherming van het deursamenstel als zodanig, dat daarvoor actie was vereist, met de hiervoor in deze alinea onder (i) tot en met (iii) beschreven haken en ogen, en dat [verweerder 1] daar nog een keer goed naar zou kijken en er bij [appellant] op terug zou komen.
6.13
[verweerder 1] meldt zich daarna bij [appellant] met zijn e-mailbericht van 16 januari 2015. Hij bericht in de eerste alinea samen met een collega nog een keer naar de Nederlandse octrooiaanvraag te hebben gekeken en dat deze “in zijn huidige vorm voldoende aanknopingspunten biedt voor het claimen van een barriere (sluis) met een vervormbare deur op zich, zonder aanwezigheid van een bruisinstallatie”. Het gaat dus om de terugkoppeling die [verweerder 1] aan het einde van de bespreking van 8 januari 2015 had aangekondigd. Na een uitleg met betrekking tot deze aanknopingspunten vervolgt hij: “Hoewel dat niet gegarandeerd kan worden achten wij het bovenstaande ook voldoende sterk tegenover het EPO om de deur zonder bruisinstallatie te kunnen claimen indien gewenst”. Daarna herhaalt hij: “De aanvraag in zijn huidige vorm claimt een barriere met het bruissysteem en een deur, van welk type ook (vast, vervormbaar) (…). Er zijn geen claims op alleen de deur.” Hij eindigt met: “Ik kijk uit naar uw instructies, maar wijs (…) daarbij op ons beleid in en financiële situatie als de uwe geen vervolgstappen te ondernemen zonder volledige (af-)betaling vooraf”.
6.13.1.
In het licht van de inhoud van de bespreking van 8 januari 2015 en van de hiervoor aangehaalde onderdelen van het e-mailbericht van [verweerder 1] van 16 januari 2015 mocht [appellant] na lezing van dit bericht niet aannemen dat [verweerder 1] zonder nader bericht of instructie wel op eigen kosten zou regelen dat [appellant] alsnog bescherming zou krijgen voor alleen het deursamenstel.
6.13.2.
Voor zover [appellant] de woorden “voldoende aanknopingspunten biedt voor het claimen van een barrière (sluis) met een vervormbare deur op zich” in die zin heeft opgevat, dat de conclusies al die bescherming boden, had het in het licht van de niet voor misverstand vatbare andersluidende mededelingen tijdens het gesprek van 8 januari 2015 en verderop in het bericht van 16 januari 2015 op de weg van [appellant] gelegen om daarover helderheid te verkrijgen bij [verweerder 1], hetgeen niet is gebleken.
6.13.3.
Voor zover [appellant] dacht dat [verweerder 1] een en ander wel op eigen kosten in orde zou maken omdat hij de gevolgen van zijn beroepsfout moest herstellen stuit dat af op het oordeel hiervoor onder 6.7. Daarnaast heeft [verweerder 1] in zijn e-mailbericht van 16 januari 2015 uitdrukkelijk om instructies gevraagd en voeren de octrooigemachtigden terecht aan dat [verweerder 1] de conclusies hoe dan ook niet had kunnen aanpassen zonder een dergelijke instructie. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft uitgelegd waarom [verweerder 1] een en ander zonder de gestelde beroepsfout op eigen kosten had moeten doen.
6.14
Uit de reactie van [appellant] van 7 juni 2015 op de twee brieven van [verweerder 1] van 26 mei 2015 blijkt vervolgens dat op dat moment voor hem duidelijk was dat hij aan zet was om de conclusies van de PCT-vervolgaanvraag te laten wijzigen en om eventuele instructies te geven met betrekking tot de Nederlandse octrooiaanvraag, waarvan [verweerder 1] in herinnering had gebracht dat zij op 4 augustus 2015 zou worden gepubliceerd.
6.15
Op 19 juni 2015 brengt [verweerder 1] [appellant] opnieuw in herinnering dat zijn aanvragen binnenkort gepubliceerd zullen worden. Hij voegt daar aan toe dat het Nederlandse octrooi daarbij verleend zal worden, dat aangezien geen wijzigingen zullen worden ingediend verdere acties met betrekking tot de PCT-vervolgaanvraag pas een jaar later nodig waren, en dat [appellant] tussendoor desgewenst om een voorlopige inhoudelijke behandeling kon verzoeken. [appellant] stelt daarom ten onrechte dat [verweerder 1] niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn bericht van eerder op diezelfde dag. Ook in dat antwoord van [verweerder 1] kan [appellant] niet hebben gelezen dat [verweerder 1] de kwestie van de bescherming van het deursamenstel als zodanig al dan niet op eigen kosten had geregeld of zonder nader bericht wel zou regelen.
6.16
Voor zover daar nog enig misverstand over heeft kunnen bestaan, heeft [verweerder 1] [appellant] in zijn berichten van 30 november, 3 december en 21 december 2015, telkens per omgaande na vragen van [appellant], precies uitgelegd dat het octrooi zoals destijds in Nederland aangevraagd geen bescherming bood voor het deursamenstel als zodanig, hoe dat alsnog geregeld kon worden en wat op dat moment de stand van zaken was met betrekking tot de PCT-vervolgaanvraag. Dit heeft [verweerder 1] vervolgens op 22 december 2015 met [appellant] besproken en in zijn bericht van 23 december 2015 opnieuw uitgelegd, met een voorstel voor aangepaste conclusies. [verweerder 1] heeft al deze berichten gestuurd ruim voor het einde van de termijn voor het valideren van de PCT-vervolgaanvraag op 3 augustus 2016, respectievelijk 3 september 2016.
6.17
In zijn e-mail bericht van 30 december 2015, heeft [appellant] gereageerd op het voorstel tot aanpassing van de PCT-aanvraag, en heeft hij uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij daartoe geen opdracht heeft gegeven. In zijn e-mailbericht aan [verweerder 1] van 25 januari 2016 geeft [appellant] er vervolgens blijk van dat hij heeft begrepen dat [verweerder 1] een oplossing via de “PCT Route” had voorgesteld. Hij wijst er vervolgens op dat hij een tegenstrijdigheid ziet omdat [verweerder 1] eerder had gewaarschuwd voor het toevoegen van nieuwe materie. In eerdere berichten had [verweerder 1] echter duidelijk uitgelegd dat, hoewel in het toen inmiddels verleende Nederlandse octrooi (dat wil zeggen: in de conclusies daarvan) het deursamenstel niet afzonderlijk werd beschermd, dat via de PCT-route mogelijkerwijs wel kon worden bereikt. Uit het verslag van [verweerder 3] van de bespreking van 8 februari 2016 blijkt dat [verweerder 1] dat tijdens die bespreking ook nog een keer aan [appellant] heeft uitgelegd.
6.18
Op grond van het voorgaande kan [appellant] [verweerder 1] niet verwijten dat [verweerder 1] onvoldoende helder met hem heeft gecommuniceerd over de stappen die moesten worden genomen om alsnog bescherming te krijgen voor het deursamenstel als zodanig. Op grond van het voorgaande falen ook de stellingen van [appellant] dat [verweerder 1] heeft geweigerd de bescherming van het deursamenstel als zodanig alsnog te regelen, terwijl [appellant] hem daartoe alle ruimte had gelaten, en dat hij die weigering voor [appellant] verborgen heeft gehouden. Dat [appellant] het vertrouwen in [verweerder 1] is kwijtgeraakt en daarom heeft verzuimd om voor het einde van de internationale fase van het PCT-traject een instructie te geven voor de door [verweerder 1] met een betalingsregeling voorgestelde wijziging, kan [appellant] daarom niet aan [verweerder 1] verwijten en komt voor risico van [appellant] zelf.
6.19
[appellant] klaagt ook dat [verweerder 1] hem in zijn brief van 26 mei 2015 met betrekking tot de Nederlandse octrooiaanvraag heeft uitgenodigd die aanvraag voorafgaand aan verlening aan te passen, terwijl aanpassing tot niet-verleenbaarheid zou hebben geleid wegens het toevoegen van nieuwe materie. Volgens [appellant] heeft [verweerder 1] daarmee geprobeerd zijn octrooi te saboteren. Het hof volgt [appellant] niet in deze klacht, omdat kan worden aangenomen dat [verweerder 1] een instructie tot aanpassing hoe dan ook eerst met [appellant] zou hebben besproken.
6.2
Op grond van het voorgaande acht het hof de Klachtonderdelen op grond van Gedragsregels 1c en 4c (Subonderdelen (ii), (vi), (x) en (xi)) in hun geheel ongegrond.
Klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 1d
6.21
Volgens [appellant] heeft [verweerder 1] zijn beroep niet naar eer en geweten uitgevoerd, omdat hij achteraf is vergeten en op 8 februari 2016 heeft ontkend dat hij tijdens de bespreking van 8 januari 2015 een beroepsfout heeft geconstateerd.
6.22
Dit klachtonderdeel stuit af op het oordeel hiervoor onder 6.7. Daar komt bij dat uit de inhoud van de bespreking van 8 januari 2015 niet blijkt dat [verweerder 1] toen de gestelde beroepsfout heeft erkend. Hij legt herhaaldelijk uit dat en waarom de conclusies van het Nederlandse octrooi zoals aangevraagd geen bescherming bieden voor het deursamenstel als zodanig, en dat hij de uitvinding tot dan toe altijd in die zin heeft opgevat dat de bruisinstallatie essentieel was en het deursamenstel slechts bijkomend. Daar waar [appellant] hem wijst op de stukken en besprekingen uit begin 2014 spreekt [verweerder 1] hem vriendelijk doch beslist tegen. Ten slotte kondigt [verweerder 1] aan dat hij zal onderzoeken hoe dit misverstand, voor zover daarvan sprake is, heeft kunnen ontstaan, waarbij hij geen voorschot neemt op de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is. Er is daarom geen sprake van dat [verweerder 1] zich op 8 februari 2016 had moeten herinneren dat hij op 8 januari 2015 de gestelde beroepsfout had erkend.
Klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 1e
6.23
[appellant] klaagt dat [verweerder 1] valse of misleidende verklaringen heeft afgegeven door herhaaldelijk te verklaren dat [appellant] de focus van zijn uitvinding heeft verlegd van het beschermen van de bruisinstallatie (al dan niet in combinatie met een sluisdeur) naar het beschermen van het deursamenstel als zodanig. Voor een sluis is altijd een deur nodig, waardoor een sluis volgens [appellant] nooit primair uit een bruisinstallatie kan bestaan.
6.24
Het hof oordeelt dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Op grond van het hiervoor onder 6.5 beschreven uitgangspunt moet het hof ervan uitgaan dat [verweerder 1] de Nederlandse octrooiaanvraag op juiste wijze heeft opgesteld en ingediend. Tussen partijen staat vervolgens vast dat het Nederlandse octrooi zoals aangevraagd (in zijn conclusies) geen bescherming biedt voor het deursamenstel als zodanig. Voor zover [appellant] op 8 januari 2015 te kennen heeft gegeven dat hij (mede) bescherming wenste voor alleen dat samenstel, moet dat daarom worden aangemerkt als een verschuiving van focus ten opzichte van de aanvraag zoals ingediend, en is een mededeling over die verschuiving niet vals of misleidend.
Klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 1f
6.25
Volgens [appellant] heeft [verweerder 1] afbreuk gedaan aan het vertrouwen in het beroep van octrooigemachtigde. Volgens hem hebben [verweerder 1] en [verweerder 3] aan het einde van de bespreking van 8 februari 2016 met hem afgesproken dat zij na ontvangst van zijn notities van de bespreking van 8 januari 2015 met hem contact zouden opnemen om de zaak tot een minnelijk oplossing te brengen. Volgens [appellant] heeft [verweerder 1] toen vijf maanden lang niet gereageerd op zijn verzoeken om contact op te nemen.
6.26
Het hof oordeelt dat dit klachtonderdeel ongegrond is. [verweerder 3] heeft zoals verzocht een verslag van de bespreking gemaakt en aan [appellant] gestuurd. In de laatste alinea van dat verslag zijn procesafspraken en een schikkingsvoorstel weergegeven. [appellant] heeft daar op 12 februari 2016 op gereageerd. [verweerder 1] heeft daar op 14 maart 2016 inhoudelijk op gereageerd, en op 26 april 2016 nog een keer op reacties van [appellant] van 15 maart en 17 april 2016. Dat [verweerder 1] niet heeft gereageerd op de verzoeken van [appellant] om contact op te nemen, klopt dus niet.
Klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 4c (Subonderdelen (i), (vii) en (ix)) en Subonderdelen (iii) en (iv))
6.27
[appellant] klaagt dat [verweerder 1] zijn eigen belang heeft laten prevaleren boven dat van [appellant] door te weigeren om de gevolgen van zijn gestelde beroepsfout op eigen kosten te herstellen (Gedragsregel 4c, subonderdelen (i), (vii) en (ix)). [appellant] klaagt ook dat de octrooigemachtigden, kort gezegd, hem er ten onrechte van beschuldigden dat hij de focus van zijn uitvinding had verlegd (Gedragsregel 4c, subonderdelen (iii) en (iv)).
6.28
Beide klachten stuiten af op het oordeel hiervoor onder 6.7. Voor wat betreft de
subonderdelen (i), (vii) en (ix)komt daar bij dat [verweerder 1] [appellant] op 1 en 8 februari 2016 voorstellen heeft gedaan voor een financiële regeling waarin hij de kosten voor aanpassing van de conclusies in de PCT-vervolgaanvragen voor eigen rekening zou nemen. Voor wat betreft de
subonderdelen (iii) en (iv)geldt dat deze niet anders kunnen worden begrepen dan als verwijzingen naar de gestelde beroepsfout. Subonderdeel (iii) [3] luidt namelijk: “
Doordat [verweerder 1] willens en wetens vanaf het moment dat hij de beroepsfout ontdekt had, niets heeft gedaan om de fout te herstellen – terwijl dat op dat moment wel had gekund(…)”. Subonderdeel (iv) bouwt daarop voort.
Slotsom ten aanzien van [verweerder 1]
6.29
Uit het voorgaande volgt dat de klacht tegen [verweerder 1] in haar geheel moet worden afgewezen. Het hof gaat voorbij aan de opmerkingen van [appellant] dat hij destijds geen last had van geldgebrek, omdat dat onderwerp geen rol heeft gespeeld bij de voorgaande beoordeling behalve als het gaat om de betaling voor de PCT-vervolgaanvraag, waarvan tussen partijen vaststaat dat [appellant] die pas op het laatste moment heeft rondgekregen. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan beoordeling van de volgens [appellant] te softe maatregel van waarschuwing die de raad van toezicht aan [verweerder 1] heeft opgelegd.
Ten aanzien van [verweerder 3]
6.3
Het hof stelt met betrekking tot de klacht tegen [verweerder 3] voorop dat zij moet worden afgewezen dan wel onbeoordeeld moet blijven voor zover [appellant] die grondt op de door hem gestelde beroepsfout. Als men vervolgens elke verwijzing naar een dergelijke fout wegdenkt blijft als klacht over dat [verweerder 3] onvoldoende heeft gedaan om [verweerder 1] te corrigeren in zijn gedrag bij het na 8 januari 2015 gedaan krijgen dat [appellant] alsnog octrooibescherming zou krijgen voor het deursamenstel als zodanig. Met betrekking tot die periode na 8 januari 2015 heeft het hof hiervoor geoordeeld dat alle onderdelen van de klacht tegen [verweerder 1] ongegrond zijn. Er is daarom niet gebleken dat [verweerder 1] in die periode klachtwaardig heeft gehandeld. Als vraag blijft daarom alleen over of [verweerder 3] na het verzoek van [appellant] om hulp van 5 februari 2016 voldoende heeft gedaan om het blijkbaar op dat moment bestaande conflict tussen zijn kantoorgenoot en partner [verweerder 1] en diens cliënt [appellant] in goede banen te leiden.
6.31
Het hof onderschrijft wat dat laatste betreft het oordeel van de raad van toezicht en voegt daar het volgende aan toe. De Gedragsregels gaan uit van een relatie tussen een octrooigemachtigde en zijn of haar cliënt. [verweerder 3] was niet de octrooigemachtigde van [appellant] en [appellant] heeft hem ook niet aangeschreven in die hoedanigheid, maar als kantoorgenoot van [verweerder 1]. Op grond van de Gedragsregels kan alleen een beperkte zorgplicht worden aangenomen in de verhouding tussen een octrooigemachtigde en een cliënt van een kantoorgenoot. Dat [verweerder 3] penningmeester is van het bestuur van de Orde van octrooigemachtigden maakt dat hij misschien een hoger bewustzijn moet hebben van de Gedragsregels, maar niet dat hij ten opzichte van [appellant] een omvangrijkere zorgplicht had. Naar het oordeel van het hof heeft [verweerder 3] zich meer dan behoorlijk van die zorgplicht gekweten door drie dagen na ontvangst naar het hulpverzoek van [appellant] een bespreking te houden, tijdens die bespreking zijn onderbouwde mening over de kwestie te geven, van die bespreking notulen op te stellen en aan [appellant] te sturen, in die notulen een schikkingsvoorstel op te nemen.
6.32
Dat [verweerder 3] in die bespreking [appellant] niet is gevolgd in zijn klacht dat [verweerder 1] de gestelde beroepsfout had gemaakt kan [appellant] in het licht van het hiervoor onder 6.5 beschreven uitgangspunt niet aan [verweerder 3] verwijten. Voor het overige bevat de weergave van het standpunt van [verweerder 3] in de notulen van die bespreking geen elementen die [appellant] redelijkerwijs als onheus opgevat kan hebben.
6.33
[appellant] komt in het licht van het voorgaande tevergeefs in beroep tegen het oordeel van de raad van toezicht dat [verweerder 3] notulen heeft gemaakt van de bespreking van 8 februari 2016 en dat die onweersproken door [appellant] zijn ontvangen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat [appellant] na zijn eerste ontvangstbericht van 12 februari 2016 heeft bericht op welke punten de notulen van [verweerder 3] geen getrouwe weergave waren van datgene wat op 8 februari 2016 is besproken.
6.34
[appellant] klaagt ook tevergeefs dat [verweerder 3] niet de afspraak is nagekomen om na ontvangst van de notities van [appellant] met betrekking tot de bespreking van 8 januari 2015 opnieuw bij elkaar te komen om een schikking te bespreken. De notulen bevatten op dat punt de vervolgafspraak dat [appellant] zou besluiten wat hij uiteindelijk wilde bereiken en dat het kantoor van [verweerder 1] en [verweerder 3] daarna met hem zou bespreken of en hoe dat kon. [verweerder 1] heeft op 14 maart 2016 gereageerd op de reacties van [appellant] van 12, 19 en 24 februari 2016 op de notulen van de bespreking, met afschrift aan [verweerder 3], waardoor hij mede namens [verweerder 3] aan die afspraak heeft voldaan. Met deze reactie heeft [verweerder 1] mede namens [verweerder 3] ook voldaan aan de toezegging uit zijn e-mailbericht van 23 februari 2016 dat “wij”, dat wil zeggen hij en [verweerder 3], in de loop van de daarop volgende week zouden reageren op de berichten van [appellant] die zij ondertussen hadden ontvangen.
Ten aanzien van [verweerder 3]
6.35
Ook ten aanzien van [verweerder 3] geldt dat de klacht van [appellant] tegen hem moet worden afgewezen dan wel onbeoordeeld moet blijven voor zover [appellant] die heeft gegrond op de door hem gestelde beroepsfout, en dat niet is gebleken dat [verweerder 1] in de periode na 8 januari 2015 klachtwaardig heeft gehandeld. Het hof onderschrift vervolgens ook ten aanzien van [verweerder 3] het oordeel van de raad van toezicht. Ook voor hem geldt dat hij niet de octrooigemachtigde van [appellant] was, maar alleen de kantoorgenoot en partner van [verweerder 1], en dat daarom voor hem slechts een beperkte zorgplicht kan worden aangenomen in de verhouding tot [appellant]. Dat [verweerder 3] voorzitter is van de raad van toezicht maakt dat hij misschien een hoger bewustzijn moet hebben van de Gedragsregels, maar niet dat hij ten opzichte van [appellant] een omvangrijkere zorgplicht had. Naar het oordeel van het hof mocht [verweerder 3] menen dat zijn kantoor eventuele problemen tussen [appellant] en [verweerder 1] voldoende had opgepakt met de hiervoor beschreven bemoeienis van [verweerder 3].
6.36
Uit het hiervoor gegeven oordeel ten aanzien van [verweerder 3] volgt daarnaast dat [appellant] tevergeefs aanvoert dat [verweerder 3] had moeten ingrijpen omdat [verweerder 3] dat niet voldoende had gedaan.
Slotsom
6.37
De conclusie is dat de beroepen van [appellant] en de incidentele beroepen van de octrooigemachtigden niet slagen en het beroep van [verweerder 1] wel. De octrooigemachtigden concluderen tot veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. Deze vordering is niet toewijsbaar, omdat de ROW 1995 daar geen grondslag voor biedt. [4] Het hof zal daarom beslissen zoals hierna bepaald, zonder proceskostenveroordeling.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beslissing van de raad van toezicht van 5 oktober 2022 op de klacht van [appellant] tegen [verweerder 1] voor zover daarin de klacht op grond van de Gedragsregels 1c en 4c deels gegrond is verklaard en aan [verweerder 1] de maatregel van een waarschuwing is opgelegd, en, in zoverre opnieuw recht doende:
* wijst de klachtonderdelen op grond van de Gedragsregels 1c en 4c geheel als ongegrond af;
  • bekrachtigt die beslissing voor het overige;
  • bekrachtigt de beslissing van de raad van toezicht van 5 oktober 2022 op de klacht van [appellant] tegen [verweerder 3];
  • bekrachtigt de beslissing van de raad van toezicht van 5 oktober 2022 op de klacht van [appellant] tegen [verweerder 3].
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.H. Speyart van Woerden, mr. M.Y. Bonneur en mr. J.I. de Vreese-Rood en bij afwezigheid van de voorzitter in het openbaar uitgesproken door mr. J.I. de Vreese-Rood op 2 mei 2023, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Partijen en de raad van toezicht verwijzen allen naar de gedragsregels voor octrooigemachtigden in de zin van artikel 23h lid 1 ROW 1995 (hierna: de Gedragsregels, zie .)
2.Het hof volgt met betrekking tot het klachtonderdeel op grond van Gedragsregel 4c de onderverdeling die de raad van toezicht heeft aangebracht in randnummer 6.8 van zijn beslissing ten aanzien van [verweerder 1].
3.De raad van toezicht verwijst in voetnoten 11 en 12 van zijn bestreden beslissing op de klacht tegen [verweerder 1] voor de subonderdelen (iii) en (iv) naar het stuk “10=Bijlage-8 6 januari 2020 – [verweerder 1] SCHENDINGEN GEDRAGSREGELS ORDE” dat gevoegd is bij deze klacht, schending 12 (subonderdeel (iii)) en schendingen 13, 14 en 15 (subonderdeel (iv)).
4.Anders dan bijvoorbeeld de Advocatenwet in zijn artikel 48ac, waar die grondslag overigens is beperkt tot de mogelijkheid van het uitspreken van een kostenveroordeling ten laste van de advocaat aan wie een maatregel is opgelegd.