ECLI:NL:GHDHA:2023:1761

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
BK-23/00246
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en het beroep op overmacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 65,40, werd opgelegd omdat de auto van belanghebbende zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd. Belanghebbende stelde dat hij niet in staat was om parkeerbelasting te voldoen vanwege een overmachtssituatie, waarbij hij een onwel geworden vrouw hielp. De Rechtbank Den Haag had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en belanghebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 werd de situatie besproken. De Heffingsambtenaar had het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, en de Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank stelde dat parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals acute noodsituaties, ruimte is voor een beroep op overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van belanghebbende niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van overmacht.

In het hoger beroep bevestigde het Gerechtshof de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de situatie van overmacht zich had voorgedaan en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen. De uitspraak werd op 23 augustus 2023 gedaan en is openbaar gemaakt. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/00246

Uitspraak van 23 augustus 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 februari 2023, nummer SGR 21/8359.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 65,40, bestaande uit € 0,10 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 13 juli 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Op 17 april 2021 om 16:46 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van het [adres] te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd. Tijdens een controle op het genoemde tijdstip is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. Eiser stelt dat sprake was van een overmachtssituatie, waardoor toepassing van de regelgeving leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst. Daartoe heeft eiser verklaard dat een vrouw onwel werd en flauw viel toen hij naar de parkeerautomaat liep. Eiser heeft geprobeerd de vrouw wakker te krijgen, maar zag al snel een wond op haar hoofd. Omstanders hebben een ambulance gebeld en eiser is bij de vrouw gebleven tot de ambulance ter plaatse was. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn verklaring ook een getuigenverklaring van zijn echtgenote overgelegd.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto stond geparkeerd, dat ter zake daarvan parkeerbelasting was verschuldigd en dat eiser geen parkeerbelasting heeft voldaan. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
7. De rechtbank stelt voorop dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld geen rol spelen. Dit is slechts anders in het geval van een acute noodsituatie met een dermate uitzonderlijk en buitengewoon karakter dat er geen rechtsplicht tot betaling van parkeerbelasting bestaat (overmacht). Hoewel de rechtbank de verklaring van eiser aannemelijk acht, kan de situatie van eiser niet worden aangemerkt als overmacht waardoor de vernietiging van de naheffingsaanslag geboden zou zijn. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiser aan zijn echtgenote, die kennelijk ook ter plaatse was, had kunnen vragen de parkeerbelasting te voldoen. Nu eiser dit heeft nagelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding de naheffingsaanslag te vernietigen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van proceskosten en griffierechten en tot vergoeding van wettelijke rente over deze bedragen, indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak zijn betaald.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende op het moment van de controle niet beschikte over een geldige parkeervergunning en geen parkeerbelasting had voldaan voor het parkeren van zijn auto in een gebied waarin alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake was van een situatie van overmacht waardoor hij niet in staat was parkeerbelasting te voldoen. Hij voert daartoe aan dat hij een onwel geworden vrouw bijstond totdat een ambulance ter plaatse was gearriveerd. Belanghebbende verwijst daarbij naar een getuigenverklaring.
5.3.
De parkeerbelasting is een objectieve belasting waardoor er in de regel geen ruimte is voor een afweging van persoonlijke omstandigheden of belangen. Dit is slechts anders als zich een noodsituatie of spoedeisende situatie voordoet, waardoor iemand absoluut verhinderd of niet in staat is om tijdig parkeerbelasting te voldoen (overmacht). De drempel om overmacht aan te kunnen nemen is dus hoog.
5.4.
De Heffingsambtenaar heeft gemotiveerd weersproken dat de door belanghebbende geschetste situatie zich heeft voorgedaan. Dat brengt met zich dat op belanghebbende de bewijslast rust die geschetste situatie aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Daarbij is van belang dat de verklaring van belanghebbende zeer summier is. Niet duidelijk is bijvoorbeeld waar op het [adres] de vrouw onwel is geworden. Bovendien geeft de verklaring de indruk dat meerdere parkeerwachters ter plekke de naheffingsaanslag aan belanghebbende hebben uitgereikt, terwijl in de gemeente Den Haag, zoals onweersproken door de Heffingsambtenaar is verklaard, alle parkeercontroles plaatsvinden door scanauto’s en de bekendmaking van de naheffingsaanslagen plaatsvindt door toezending van de aanslagbiljetten. De getuigenverklaring die belanghebbende heeft overgelegd overtuigt niet, omdat deze eveneens zeer summier is en pas zeven maanden na de parkeercontrole is opgesteld. Bovendien is onduidelijk, gelet op de verklaring van de gemachtigde ter zitting, wie de opsteller van de getuigenverklaring is geweest en hoe belanghebbende aan deze verklaring is gekomen. Met beide verklaringen zijn gelet op hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verklaring van belanghebbende en de getuige ongeloofwaardig zijn de feiten en omstandigheden die in de verklaringen zijn opgenomen, onvoldoende vast komen te staan. Dit leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de door belanghebbende geschetste situatie zich heeft voorgedaan, en er geen sprake is van een situatie van overmacht, zodat er geen grond is om de naheffingsaanslag te vernietigen.
5.5.
Het oordeel van de Rechtbank dat de aanwezigheid van de echtgenote van belanghebbende aan een geslaagd beroep op overmacht in de weg stond, berust op een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het immers de bestuurder van de auto is die de parkeerbelasting dient te voldoen.
5.5.
Het verzoek van belanghebbende om coulance kan niet worden toegewezen omdat toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is, die niet door de rechter kan worden toegepast. Slechts ingeval sprake is van een coulancebeleid en belanghebbende stelt dat in zijn geval sprake is van willekeur, kan de rechter dit toetsen.
5.6.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 23 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.