ECLI:NL:GHDHA:2023:1698

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
22-002993-22.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor medeplegen van een overtreding van de Wet milieubeheer met betrekking tot asbestverwijdering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een rechtspersoon die was veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De verdachte, een rechtspersoon, was de (hoofd)aannemer van een woningcorporatie en had opzettelijk niet alle maatregelen genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd met betrekking tot de verwijdering van asbest in een woning. De rechtbank had eerder een geldboete van € 10.000,- opgelegd, waarvan € 7.500,- voorwaardelijk. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,- op. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende had gedaan om te waarborgen dat de asbestsanering door gecertificeerde personen werd uitgevoerd. De verdachte had de werkzaamheden uitbesteed aan onderaannemers, maar had nagelaten hen adequaat te informeren over de aanwezigheid van asbest. Het hof verwierp de verweren van de verdachte die stelden dat er geen opzet was en dat de gedragingen niet aan de rechtspersoon konden worden toegerekend. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door niet alle redelijke maatregelen te nemen om de gevaren van asbest te voorkomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers in het kader van asbestverwijdering en de noodzaak om te voldoen aan wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002993-22
Parketnummer: 83-090824-22
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

gevestigd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de vertegenwoordiger van de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 10.000,- waarvan € 7.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, op of omstreeks 23 december 2020 te Krimpen aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning gelegen aan [adres A], als degene die beroepshalve (een) stof toepast en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aan een ander ter beschikking stelt, te weten asbest, ingedeeld in risicoklasse 2, zijnde een stof die gevaarlijk/kankerverwekkend kan zijn, en wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door haar handelingen met die stof gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens en/of het milieu, opzettelijk, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers heeft zij de tegels in de badkamer van die woning door één of meerdere (niet-gecertificeerde) perso(o)n(en) laten/doen afbreken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerde verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat de verweten gedragingen niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, omdat niet is voldaan aan de criteria zoals die volgen uit het zogeheten Drijfmest arrest van de Hoge Raad. Aangevoerd is onder andere dat geen sprake is van het aanvaarden van de verboden gedraging nu de zogenaamde maatregelplicht niet is geschonden, omdat de verdachte alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd. Voorts is er, gelet op de genomen maatregelen, geen sprake van opzet.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
De verdachte, [verdachte] (hierna ook: [verdachte]) is de vaste (hoofd)aannemer van de medeverdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), een woningcorporatie. [verdachte] verzorgt het klachtenonderhoud en het mutatieonderhoud van de woningen. Dat laatste vindt plaats wanneer de woning vrijkomt voor een nieuwe bewoner. Bij mutatie van woningen met bouwjaar 1994 of eerder geeft het systeem van [medeverdachte] een melding in verband met de mogelijke aanwezigheid van asbest en wordt door [medeverdachte] een melding gemaakt in het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS). Op basis van deze melding wordt een asbestinventarisatie opgestart. Het bedrijf dat de inventarisatie uitvoert, krijgt daartoe de opdracht van [verdachte]. Zo is het ook met betrekking tot de onderhavige woning aan [adres A] gebeurd. [medeverdachte] ontvangt vervolgens het inventarisatierapport, beslist over het al dan niet saneren van de asbest en geeft [verdachte] de opdracht de sanering uit te laten voeren. Naar aanleiding van het inventarisatierapport betreffende de woning aan [adres A] is er opdracht gegeven tot sanering van in de woning aanwezige asbest (in de badkamer). De asbestsanering wordt door [verdachte] uitbesteed aan een gespecialiseerd asbestsaneringsbedrijf. De overige werkzaamheden worden door [verdachte] uitgevoerd dan wel worden door haar uitbesteed aan andere bedrijven. [medeverdachte] heeft de afspraken met [verdachte] over de verantwoordelijkheid voor de asbestsanering vastgelegd in een zogenoemde raamovereenkomst ‘Niet Planmatig Onderhoud’. Ook zijn ‘stroomschema’s opgesteld, waaronder het stroomschema asbestsanering, waaruit blijkt welke partij op welk moment in het proces betrokken is en wie wanneer wordt geïnformeerd.
Voor de sanering van asbest in de (badkamer van de) woning aan [adres A] is door [verdachte] opdracht gegeven aan het gespecialiseerde bedrijf, [bedrijf A]. Volgens de planning zou dit bedrijf de benodigde werkzaamheden uitvoeren op 28 en 29 december 2020.
[verdachte] heeft de renovatiewerkzaamheden aan de badkamer van de woning aan [adres A] uitbesteed aan [bedrijf B] (hierna: [bedrijf B]) die de sloopwerkzaamheden op haar beurt weer heeft uitbesteed aan [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C]). Niet ter discussie staat dat de eigenaar en tevens enig werknemer van [bedrijf C] de badkamertegels met asbesthoudende tegellijm heeft verwijderd op 23 en 24 december 2020, terwijl hij daartoe niet gecertificeerd was en voordat de ingeplande asbestsanering had plaatsgevonden.
[betrokkene B] en ook [betrokkene C] van [bedrijf C] hebben verklaard dat zij niet wisten dat er asbest in de badkamer aanwezig was. Dit wordt ondersteund door een e-mailwisseling tussen [bedrijf B] en [bedrijf C] van 28 en 29 december 2020 waarin [betrokkene B] onder meer schrijft dat hij met (het hof begrijpt) [verdachte] in discussie is dat hij vanaf nu de saneringsrapporten wil hebben, zodat hij kan zien waar de asbest zit.
Door de vertegenwoordiger van de verdachte is gesteld dat [betrokkene B] wel wist of kon weten dat er asbest in de woning zat en ook waar. [betrokkene B] zou hierover door [verdachte] via vier wegen zijn geïnformeerd, namelijk:
  • de planning waarin zichtbaar is dat er werkzaamheden gedaan moesten worden in de badkamer, maar ook dat er gesaneerd moest worden. Deze planningen werden wekelijks rondgestuurd en ook besproken in het wekelijks overleg;
  • het wekelijks werkoverleg waarbij ook de onderaannemers aanwezig zijn;
  • het wekelijks overleg met de planner;
  • de opdrachtbevestiging en de (aangepaste) opdrachtbon aan [bedrijf B].
Bovendien liggen de asbestinventarisatierapporten in de woning. Zodoende zijn deze beschikbaar voor de mensen die het werk in de woning uitvoeren, zo ook voor [bedrijf B] en [bedrijf C], aldus de vertegenwoordiger van de verdachte.
Het hof is, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte zich als hoofdaannemer ervan had moeten vergewissen dat de onderaannemer(s) ook op de hoogte waren van de aanwezigheid van asbest in de badkamer, juist nu de opdracht aan [bedrijf B] specifiek op de badkamer was gericht. Bij zijn oordeel betrekt het hof dat het om een, naar de verdachte ook bekend was, gevaarlijke/kankerverwekkende stof gaat en ook de omstandigheid dat, zoals de vertegenwoordiger van de rechtspersoon ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, destijds nog niet breed onder aannemers bekend was dat asbest zich ook in tegellijm kon bevinden. Dit wordt ondersteund door voornoemde e-mailwisseling, waarin [betrokkene B] schrijft dat tegenwoordig blijkt dat tegellijm ook al asbest verdacht is.
In dit licht bezien, is de wijze van informeren zoals hiervoor weergegeven naar het oordeel van het hof onvoldoende. Zo wordt niet duidelijk of, hoe en zo ja wanneer de oorspronkelijke opdrachtbon is aangepast en is verstrekt. Het vermelden van de saneringswerkzaamheden in de planningsoverzichten door middel van een ‘S’, laat onverlet dat niet kan worden vastgesteld wat er tijdens de werkoverleggen met betrekking tot de asbestsanering en de aanvang van de werkzaamheden is besproken nu verslagen (of andere stukken) ontbreken. Ook het in de woning achterlaten van de inventarisatierapporten is niet voldoende als waarborg dat de werkzaamheden niet door een niet gespecialiseerd bedrijf worden gedaan.
De communicatie met de onderaannemers van de verdachte over de aanwezigheid van asbest had dus zorgvuldiger en duidelijker gemoeten dan in dit geval is gebeurd. Naar het oordeel van het hof kan en mag van de verdachte, als hoofdaannemer gevergd worden dat het werk volgens de daartoe gecertificeerde personen wordt uitgevoerd en dat ook op naleving daarvan wordt toegezien. Het werken met meerdere onderaannemers ontslaat de verdachte niet van die verantwoordelijkheid. Dat er mogelijkheden waren om maatregelen te nemen om een situatie zoals die zich heeft voorgedaan te voorkomen blijkt ook uit het feit dat er inmiddels met een asbestcilinderslot wordt gewerkt.
Het verweer wordt verworpen.
Opzet
Het hof stelt voorop dat voor economische delicten geldt dat kleurloos opzet het uitgangspunt is. Het opzet blijft derhalve beperkt tot de bestanddelen van de desbetreffende delictsomschrijving en het opzet hoeft in beginsel niet te zijn gericht op de strafbaarheid of wederrechtelijkheid van het strafbare feit.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, in de wetenschap dat er asbest in de badkamer aanwezig was, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof sprake van opzet.
Het verweer wordt verworpen.
Toerekening aan de rechtspersoon
De verweten gedragingen hebben naar het oordeel van het hof plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en kunnen derhalve aan de verdachte worden toegerekend. Het als hoofdaannemer verantwoordelijk zijn voor de verbouwing van een woning, daaronder begrepen het daartoe geven van opdrachten aan een onderaannemer in de wetenschap dat zij (een deel van) de werkzaamheden op haar beurt weer uitbesteedt aan een de verdachte bekende onderaannemer is een voor de verdachte normale werkwijze en valt dus binnen de normale bedrijfsvoering. Daarbij hoort ook het laten uitvoeren van een asbestinventarisatie bij woningen met bouwjaar 1994 of eerder en het vervolgens laten verwijderen van de asbest. Hierbij past ook dat afspraken worden gemaakt over de planning, daaronder begrepen die van de sanerings- en overige werkzaamheden.
Het verweer wordt verworpen.
Eindconclusie van het hof
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd.
Het tenlastegelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij,
op ofomstreeks 23 december 2020 te Krimpen aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,in een woning gelegen aan [adres A], als degene die beroepshalve (een) stof
toepast en/ofbewerkt en
/ofverwerkt
en/of aan een ander ter beschikking stelt, te weten asbest, ingedeeld in risicoklasse 2, zijnde een stof die gevaarlijk/kankerverwekkend kan zijn, en wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door haar handelingen met die stof gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens en/of het milieu, opzettelijk, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen en
/ofte beperken, immers heeft zij de tegels in de badkamer van die woning door één
of meerdere(niet-gecertificeerde) perso
(o
)n
(en) laten/doen afbreken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld, omdat zij de maximaal van haar te vergen zorg heeft betracht ter voorkoming van gevaren voor de gezondheid van mens en/of het milieu. Er kan de verdachte rechtspersoon dan ook geen enkel verwijt worden gemaakt.
Het hof overweegt hiertoe dat voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld van belang is dat de verdachte in strafrechtelijke zin in het geheel geen schuld heeft gehad, bijvoorbeeld omdat de maximale zorg is betracht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen door het hof is daarvan geen sprake en komt de verdachte dan ook geen geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld toe.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft sloopwerkzaamheden laten uitvoeren in een woning door een onderaannemer, terwijl zij wist dat in de woning asbest aanwezig was en asbest- saneringswerkzaamheden moesten plaatsvinden. De verdachte heeft onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat de badkamertegels met asbesthoudende tegellijm door een niet-gecertificeerd persoon werden verwijderd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke stof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk voor het milieu en de menselijke gezondheid kan zijn. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij het verwijderen ervan en dienen de regels strikt te worden nageleefd.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat na ontdekking van de verwijdering van asbest door een niet-gecertificeerd persoon actief is gehandeld en verantwoordelijkheid heeft genomen. Ook heeft de verdachte nieuwe maatregelen genomen ter voorkoming van herhaling en zijn er nadien geen nieuwe incidenten geweest. De verdachte, in de persoon van haar vertegenwoordiger, heeft -ook ter terechtzitting in hoger beroep- er blijk van gegeven onderhavige zaak bijzonder serieus te nemen en zich zeer verantwoordelijk te voelen voor een juiste en vooral veilige werkwijze als het gaat om het verwijderen van asbest.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding te bepalen dat aan de verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro).

Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 19 april 2022 onder CJIB nummer 2132542004703311.
Dit arrest is gewezen door mr. A. de Lange,
mr. E.C. van Veen en mr. K. Versteeg, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 augustus 2023.
mr. A. de Lange en mr. E.C. van Veen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.