ECLI:NL:GHDHA:2023:1696

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
22-003526-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen in Vroesenpark te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag en wapenbezit. De zaak betreft een schietincident op 14 augustus 2022 in het Vroesenpark te Rotterdam, waar de verdachte meermalen op het slachtoffer heeft geschoten, waardoor deze in beide dijbenen werd geraakt. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep erkend te hebben geschoten, maar ontkende op het slachtoffer te hebben gericht. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de omstandigheden waaronder de schoten zijn gelost. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf werd eveneens gegrond verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003526-22
Parketnummers: 10-205939-22 en 09-313113-21 (tul)
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2022 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. impliciet primair (poging tot doodslag) en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft afgevuurd/geschoten, waardoor voornoemde [slachtoffer] in beide (dij)benen is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen/pistool/geweer/ revolver en/of (voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair (poging tot doodslag) en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder
1. impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
Op 14 augustus 2022 rond 13.30 uur was de aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in het Vroesenpark te Rotterdam. Op enig moment werd [slachtoffer] aangesproken door – naar later bleek – de verdachte. Tussen hen ontstond een woordenwisseling, gevolg door een handgemeen. Nadat er over en weer klappen waren gevallen, stapte de verdachte een paar stappen terug. [slachtoffer] en de verdachte stonden op dat moment op ongeveer twee meter afstand van elkaar. De verdachte pakte direct een vuurwapen. [slachtoffer] riep iets in de trant van: “Schiet dan, doe het dan”, waarna de verdachte schoot. Tijdens het schieten liep de verdachte in een cirkel om [slachtoffer] heen. De afstand tussen hen was niet meer dan twee à drie meter. In totaal heeft de verdachte drie keer geschoten. Het eerste schot kwam boven de knie van [slachtoffer] aan de binnenkant van zijn dijbeen terecht. De kogel kwam iets lager er weer uit. Bij het tweede schot haperde het wapen en laadde de verdachte het wapen door. Daarna schoot de verdachte nog eenmaal. Dit schot kwam in het andere dijbeen van [slachtoffer] terecht en deze kogel kwam er bij zijn bil uit.
Meerdere omstanders die in het Vroesenpark getuige waren van het incident hebben verklaard dat de verdachte meermalen gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend te hebben geschoten. Hij zou hierbij evenwel niet op [slachtoffer] maar op de grond hebben gericht. Het hof acht de verklaring van de verdachte op dit punt niet aannemelijk, nu deze verklaring op geen enkele wijze steun vindt in de zich in het dossier bevindende stukken. Het hof stelt de verklaring van de verdachte op dit punt dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het de bedoeling van de verdachte was om [slachtoffer] daadwerkelijk van het leven te beroven. Het ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer].
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander als gevolg van het door hem aangewende geweld zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat - behoudens contra- indicaties - de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft, terwijl hij zich op slechts enkele meters afstand van [slachtoffer] bevond, meermalen gericht met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten. De verdachte liep tijdens het schieten in een cirkel heen om [slachtoffer], die zelf ook bewoog. Twee kogels hebben [slachtoffer] geraakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de kogels die door hem in de richting van [slachtoffer] werden afgevuurd een slagader of (door bewegingen van de verdachte of van [slachtoffer]) andere vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] zouden treffen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zou komen te overlijden. Verdachtes gedragingen – zoals reeds hiervoor uiteengezet - kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zozeer gericht op dit gevolg dat de verdachte naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood zou leiden, ook welbewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van het hof hier geen sprake.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks14 augustus 2022 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met een vuurwapen meerdere
, althans een,kogel
(s
)op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft afgevuurd/geschoten, waardoor voornoemde [slachtoffer] in beide (dij)benen is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks14 augustus 2022 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
Categorie II en/ofCategorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
automatisch vuurwapen/pistool
/geweer/ revolveren
/of(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie II en/ofCategorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door meermalen op korte afstand gericht op het slachtoffer te schieten. Het schietincident vond midden op een mooie zomerdag plaats in het toen drukke Vroesenpark in Rotterdam, waar niet alleen veel volwassenen maar ook kinderen aanwezig waren. Deze personen zijn van dit schietincident getuige geweest.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een enorm risico gelopen om niet alleen het slachtoffer, maar ook omstanders te raken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Delicten zoals feit 1, gepleegd op klaarlichte dag in een park in aanwezigheid van andere mensen, dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en daarnaast brengen deze bij de burgers, en in het bijzonder de aanwezigen in het park, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een pistool en bijbehorende munitie voorhanden te hebben. Deze goederen vormen in handen van een daartoe niet bevoegde een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, zoals reeds uit het onder 1 bewezenverklaarde is gebleken. Tegen onbevoegd wapenbezit dient daarom krachtig te worden opgetreden. Het groot aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Op feiten als de onderhavige kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd om een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, aan de verdachte op te leggen. Het hof gaat ervan uit dat bij de afwegingen die tot deze eis hebben geleid mede rekening is gehouden met het feit dat vuurwapenbezit en vuurwapengebruik een serieus maatschappelijk probleem vormen in (de omgeving van) Rotterdam en dat de eis derhalve past in het beleid dat op de bestrijding van dit probleem is gericht. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, aan de verdachte opgelegd. In het vonnis is evenwel niet nader gemotiveerd op grond van welke (strafverzwarende) omstandigheden de rechtbank tot deze hogere gevangenisstraf is gekomen. Het hof blijft omtrent de reden hiervan dan ook in het ongewisse. Nu de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep evenals de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, heeft gevorderd en het hof van oordeel is dat er geen omstandigheden aanwezig zijn die maken dat een hogere gevangenisstraf dan gevorderd aan de verdachte dient te worden opgelegd, zal het hof de eis van de advocaat-generaal volgen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 25.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 25.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte tot het door de rechter in eerste aanleg toegewezen bedrag niet betwist. Het meer gevorderde is wel betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 50,00 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen - voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd en leveren een nadere onderzoek daarnaar en de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 7.550,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 februari 2022 onder parketnummer 09-313113-21 is de verdachte – voor zover van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder
1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.550,00 (zevenduizend vijfhonderdvijftig euro) bestaande uit€ 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.550,00 (zevenduizend vijfhonderdvijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 augustus 2022.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 februari 2022, onder parketnummer 09-313113-21, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. M.C. Bruining en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 augustus 2023.