ECLI:NL:GHDHA:2023:1686

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.322.728/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van ouderschapsconflicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders. De vader, die in hoger beroep is gekomen, betwist de noodzaak van de verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de moeder en de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) deze verlenging ondersteunen. De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld, maar de vader houdt zich hier niet aan en bemoeit zich met de opvoeding van de kinderen, wat leidt tot een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen. Het hof oordeelt dat de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig is en dat de ondertoezichtstelling terecht is verlengd. De ouders zijn onvoldoende in staat om op neutrale wijze te communiceren, wat de situatie voor de kinderen verergert. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en benadrukt de noodzaak voor de ouders om zich aan de gemaakte afspraken te houden en aan hun eigen problematiek te werken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.322.728/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 22-2271
zaaknummer rechtbank : C/10/645416
beschikking van de meervoudige kamer van 30 augustus 2023
inzake
[vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.J. Hoogenboom te Amsterdam,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR),
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- [moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Th. Kremers te Breda.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 9 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 10 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 10 maart 2023 eveneens een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 24 februari 2023 met bijlagen, ingekomen op 27 februari 2023.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de gi 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de gi 2] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
- [minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] , hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
3.4
Bij beschikking van 27 november 2018 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 november 2022.
3.5
De vader en de moeder zijn op 4 augustus 2022 een ‘Zorgregeling Solo Parallel Ouderschap’ met elkaar overeengekomen, waarin zij, onder meer, verklaren zich te houden aan de gemaakte afspraken, om zo zekerheid te bieden aan de minderjarigen en waarin zij, onder meer, een regeling zijn overeengekomen waarin de minderjarigen om de week bij de ene ouder en bij de andere ouder verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 27 november 2023. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de GI wordt afgewezen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4.4
De moeder meent dat de ondertoezichtstelling in het dringende belang is van de kinderen van partijen en zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken c.q. de verzoeken van de vader in appel af te wijzen als ongegrond/onbewezen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader betwist dat er nog gronden zijn om de ondertoezichtstelling nog langer te verlengen. Er is volgens hem geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen waardoor een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd zou zijn. De vader stelt dat onvoldoende is gemotiveerd door de GI en de rechtbank waar de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen uit zou bestaan. Er is reeds sinds 27 november 2018 sprake van een ondertoezichtstelling, waardoor er al ruim vier jaar een ondertoezichtstelling loopt. Onvoldoende is geconcretiseerd wat tijdens de verlenging van de toezichtstelling voor dit gezin nog bereikt dient te worden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de afgelopen periode weinig vooruitgang is geboekt binnen de ondertoezichtstelling. De vader stelt verder dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal verloopt, maar dat er al een grote verbetering heeft plaatsgevonden. Hij meent dat de ouders redelijk neutraal met elkaar kunnen communiceren over de minderjarigen en dat er minder strijd is tussen de ouders. Daarbij komt dat het enkele gegeven dat de communicatie niet op een neutrale wijze kan plaatsvinden niet maakt dat er een grond is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader stelt voorts dat de ondertoezichtstelling contraproductief werkt, nu de GI, als derde partij, in deze kwestie enkel bijdraagt aan een verslechtering van de communicatie tussen de ouders.
5.2
De GI voert - samengevat - aan dat nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij alle drie de minderjarigen. De GI heeft van zowel de scholen als van de betrokken hulpverleners tot op heden aanhoudende zorgen gehoord. Deze zorgen hebben voornamelijk betrekking op de echtscheiding tussen de ouders waar de minderjarigen last van hebben. De GI voert verder aan dat beide ouders ondersteuning hebben voor zichzelf. De GI ziet echter nog onvoldoende tot geen verbetering, de ouders blijven het gevecht via hun kinderen voeren. Volgens de GI zien de ouders onvoldoende in wat hun gedrag voor gevolgen heeft voor de ontwikkeling van alle drie de minderjarigen. De GI acht de doelen waaraan gewerkt moet worden duidelijk. Het lukt de ouders echter onvoldoende om deze doelen te behalen. Het belangrijkste doel daarbij is dat de ouders elkaar niet langer ondermijnen wat betreft de opvoeding van de kinderen. Hier vallen de communicatie-afspraken en de afspraken gemaakt over parallel solo ouderschap onder. De andere doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld hebben betrekking op de ontwikkeling van alle drie minderjarigen. De GI betwist dat de ondertoezichtstelling contraproductief werkt. De GI is het eens met het punt dat de GI een derde partij vormt, wat voor de kinderen extra belastend kan zijn. Daarom vinden op dit moment geen één op één contacten tussen de jeugdbeschermer en de minderjarigen plaats, zodat de minderjarigen niet nog meer last hebben van het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevinden. Er zijn momenteel veel verschillende hulpverleningsinstanties betrokken bij de minderjarigen. De GI onderhoudt de contacten met deze, volgt het proces en stuurt aan en geeft advies waar nodig. De GI concludeert dat het van belang is dat de ouders zich op hun eigen problematiek gaan richten, niet meer naar de andere ouder kijken, zich aan het ouderschapsplan gaan houden, en stoppen met de minderjarigen betrekken bij de strijd. De GI meent dat, wanneer dit niet gebeurt, de minderjarigen steeds meer het gevoel zullen krijgen te moeten kiezen tussen ouders. De stagnatie in de ontwikkeling van de kinderen wordt voor een groot deel veroorzaakt door de gebrekkige communicatie tussen de ouders. In de toekomst zullen nog een aantal belangrijke beslissingen moeten worden genomen over bijvoorbeeld vervolgonderwijs en vervolghulp. Ouders komen daar onderling niet uit en dat maakt dat de GI daar als derde partij bij betrokken zal moeten blijven. De onderlinge strijd maakt dat het voor de minderjarigen niet meer mogelijk is om vrij te bewegen tussen de ouders. Dit heeft invloed op de ontwikkeling van de minderjarigen op het gebied van school, de gehechtheid en het aangaan van relaties.
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er gronden zijn voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Er woedt een hevige strijd tussen de ouders. De minderjarigen zitten hiertussen (enorm) klem. Dat dit het geval is, blijkt uit hun gedrag en opstelling jegens de ouders. Ze hebben last van een loyaliteitsconflict en hebben therapie nodig om het aldus opgelopen trauma, zoveel als mogelijk te verwerken. Dat de vader stelt dat het met de minderjarigen goed gaat, vindt de moeder onbegrijpelijk en toont aan dat de vader de ernst van de situatie waarin partijen zitten, niet onderkent terwijl hij ook negeert dat de minderjarigen kampen met (flinke) kind-eigen problematiek. De moeder herkent zich niet in de door de vader gestelde verbetering in de communicatie. De vader gaat zijn eigen gang, strijdt nog immer en de moeder constateert dat de vader de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het solo parallel ouderschap negeert als deze hem niet passen. De moeder meent verder dat de ondertoezichtstelling wel degelijk productief is. Zonder ondertoezichtstelling zal volgens haar totale verlamming optreden. De moeder vreest dat de vader dan geen enkele noodzaak meer zal zien om naar de moeder te luisteren, dan wel naar haar wensen en belangen te kijken. Hij zal, zoals tot nu toe steeds, zijn eigen pad blijven volgen en er alles aan doen om die stappen te zetten die hij van belang acht om te komen waar hij wenst te geraken. De moeder zal dan steeds naar de rechter moeten stappen om het door haar gesignaleerde gevaar af te wenden. Zij vreest dat dit ertoe gaat leiden dat de minderjarigen nog sterker klem komen te zitten en procedures elkaar blijven opvolgen, hetgeen ongewenst en zorgelijk is.
Oordeel hof
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de kinderrechter op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de kinderrechter over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de strijd die de ouders met elkaar voeren nog steeds voortduurt. Tussen de ouders is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek, waarbij de ouders nog steeds onvoldoende in staat zijn om op neutrale wijze te communiceren in het belang van de minderjarigen. Mede daardoor bevinden de minderjarigen zich in een loyaliteitsconflict, waardoor de ernstige ontwikkelingsbedreiging nog steeds niet is weggenomen. Het hof weegt verder mee dat de GI zich de komende periode nog gaat richten op de totstandkoming van contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 1] en op de keuze van het vervolgonderwijs voor [minderjarige 1] . Ouders zijn hier samen niet uit gekomen omdat zij andere wensen voor [minderjarige 1] hebben. Uit de standpunten die de vader inneemt trekt het hof met de GI de conclusie dat de vader de ernst van de situatie waarin partijen zitten, niet onderkent terwijl hij ook ontkent dat de minderjarigen kampen met (flinke) kind-eigen problematiek. Dit terwijl voor [minderjarige 3] nog hulp wordt verleend in de vorm van traumatherapie. Dat de vader hier het nut niet van in lijkt te zien baart zorgen. De GI heeft verder ter zitting aangegeven dat als de minderjarigen bij de moeder zijn, de vader zich tegen de gemaakte afspraken, toch bemoeit met zaken betreffende de minderjarigen, hetgeen voor veel onrust zorgt. Ook verblijven de minderjarigen soms in de week waarin zij volgens de zorgregeling bij de moeder verblijven, toch bij de vader, die er dan niet voor zorgt dat de minderjarigen weer teruggaan naar de moeder. In dit kader is aan de vader inmiddels een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende dat hij zich aan het ouderschapsplan moet houden. De opstelling van de vader is belastend voor de minderjarigen en geeft hen geen duidelijkheid. De GI ziet de noodzaak tot verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij de minderjarigen minder belast zullen worden (geen één op één contacten tussen de jeugdbeschermer en de minderjarigen) en door de GI meer wordt ingezet op de ouders. De sleutel ligt bij hen. Het hof sluit zich daarbij aan. Het hof is van oordeel dat het de komende periode van belang is dat de ouders aan zichzelf blijven werken, en zich houden aan de gemaakte afspraken, zodat kan worden toegewerkt naar het afsluiten van de ondertoezichtstelling. Het is aan de GI om hierin de regierol te pakken en desnoods een schriftelijke aanwijzing te geven wanneer ouders zich niet aan de gemaakte afspraken houden. Het hof acht het aannemelijk dat afspraken tussen de ouders niet meer worden nagekomen als de ondertoezichtstelling er op dit moment niet meer zou zijn. Het hof is van oordeel dat de ontwikkeling van de minderjarigen daardoor nog altijd ernstig wordt bedreigd.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.7
Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.8
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 9 november 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-van Hees en J. van der Hoeven, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier, en is op 30 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.