Rolnummer: 22-001817-18
Parketnummer: 10-073634-18
Datum uitspraak: 26 juni 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de [PI].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2018 te Vlaardingen
[slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal in/op/tegen het gezicht te slaan/stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Het hof komt ook tot een andere straf.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks15 april 2018 te Vlaardingen
[slachtoffer] heeft mishandeld door
hemmeermalen, althans éénmaalin/op/tegen het gezicht te slaan/stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van de broer van zijn (toenmalige) vriendin. Hij heeft deze geslagen (kennelijk) omdat de broer trachtte te verhinderen dat hij de woning van zijn (ex-)vriendin via het balkon zou binnendringen. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook op het gevoel van veiligheid van anderen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, ook voor geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Gelet op het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit en de tussentijdse detentie van de verdachte ziet het hof desondanks af van het opleggen van een gevangenisstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, en zal het hof volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf.
Het hof overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende: de rechtbank Rotterdam heeft op 24 april 2018 vonnis gewezen in de onderhavige strafzaak. Namens de verdachte is op 30 april 2018 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In hoger beroep is de zaak aangebracht op de terechtzitting van 25 februari 2019. Op die zitting is de zaak op verzoek van de (toenmalige) raadsvrouw van de verdachte aangehouden omdat de verdachte, die toen uit anderen hoofde was gedetineerd in Zweden, van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wilde maken. De inhoudelijke behandeling is vervolgens gepland op de zitting van
5 november 2020. Op die zitting is de zaak wederom voor onbepaalde tijd aangehouden, dit keer omdat de verdachte uit anderen hoofde was gedetineerd in Duitsland en nog altijd gebruik wenste te maken van zijn aanwezigheidsrecht. De verdachte was tot mei 2023 gedetineerd in Duitsland, zoals door de verdediging ook reeds was aangekondigd op de zitting van 5 november 2020. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep in deze strafzaak heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 juni 2023.
Gelet op de hiervoor kort beschreven gang van zaken is het hof van oordeel dat de onderhavige zaak in hoger beroep met de nodige voortvarendheid is behandeld. De vertraging die in het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is opgetreden vindt zijn oorzaak in de detentie van de verdachte in het buitenland en de in verband daarmee (op verzoek van de verdediging) genomen beslissingen tot aanhouding van de behandeling van deze zaak. Naar het oordeel van het hof levert het voorgaande een bijzondere omstandigheid op die maakt dat in deze zaak – ondanks het forse tijdsverloop sinds het instellen van hoger beroep - de redelijke termijn niet is overschreden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.