ECLI:NL:GHDHA:2023:1668

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.314.758/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van geldvordering in hoger beroep na afwijzing door kantonrechter

In deze zaak vordert [appellant], h.o.d.n. [naam] Klussenbedrijf, betaling van [verweerder], h.o.d.n. [naam] Onderhoudsbedrijf, voor onbetaalde werkzaamheden die hij in 2015 heeft verricht. De kantonrechter had de vordering afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd dat de werkzaamheden onbetaald waren gebleven. In hoger beroep komt het Gerechtshof Den Haag tot een andere conclusie en kent [appellant] gedeeltelijk gelijk. Het hof stelt vast dat [appellant] in de periode van 18 weken werkzaamheden heeft verricht en dat hij hiervoor 29 facturen heeft gestuurd, waarvan er 7.998 euro is betaald. Het hof concludeert dat [appellant] recht heeft op een bedrag van 1.902 euro, dat nog openstaat, en kent daarnaast wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten toe. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering gedeeltelijk toe, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.314.758/01
Zaaknummer rechtbank : 9478020 \ RL EXPL 21-16571
Arrest van 29 augustus 2023
in de zaak van
[appellant], h.o.d.n. [naam] Klussenbedrijf,
wonend in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L. Driegen, kantoorhoudend in Den Dolder,
tegen
[verweerder], h.o.d.n. [naam] Onderhoudsbedrijf,
wonend in [woonplaats],
verweerder,
niet verschenen,
verstek verleend.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] vordert betaling van [verweerder] voor werkzaamheden die hij in 2015 heeft verricht. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat uit de stellingen van [appellant] onvoldoende is gebleken dat door hem verrichte werkzaamheden onbetaald zijn gebleven.
1.2
Het hof komt tot een wat andere conclusie en geeft [appellant] voor een deel gelijk.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 augustus 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 11 mei 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] heeft in 2015 in opdracht van [verweerder] in onderaanneming diverse werkzaamheden verricht. [appellant] heeft in verband daarmee aan [verweerder] 29 facturen ten bedrage van telkens
€ 550 gestuurd (in totaal € 15.950). Het hof wijst op onderstaand door [appellant] overgelegd ‘Overzicht facturen’ (productie 8 in eerste aanleg). Het hof heeft hierop de weeknummers van de facturen vermeld, er zijn in één week soms meerdere facturen.
3.2
[verweerder] heeft voor de werkzaamheden van [appellant] een bedrag van € 7.998 betaald. Een bedrag van € 7.952 is onbetaald gebleven.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [verweerder] op 28 september 2021 gedagvaard voor de kantonrechter en in hoofdsom een bedrag van € 7.952 gevorderd wegens onbetaald gebleven werkzaamheden. [appellant] heeft daarnaast buitengerechtelijke incassokosten en rente gevorderd. [appellant] heeft gesteld dat hij met [verweerder] heeft afgesproken dat hij voor een vast bedrag van € 550 per week in onderaanneming werkzaamheden zou verrichten op door [verweerder] aangewezen adressen en dat sprake was van een doorlopende opdracht in de weken 31 tot en met 48 van 2015.
4.2
[verweerder] heeft de vordering betwist en onder meer gesteld dat [appellant] in 2015 een aantal keren op oproepbasis voor hem werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor hij volledig is betaald.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen bij gebrek aan voldoende onderbouwing afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij vordert hetzelfde als bij de kantonrechter. [appellant] heeft zijn vordering nader toegelicht en daarbij verklaringen overgelegd van zijn boekhouder en van collega’s. Daarnaast heeft hij een overzicht overgelegd van de adressen waar hij naar zijn zeggen heeft gewerkt.
5.2
[verweerder] is in hoger beroep niet verschenen.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Zoals ook de kantonrechter heeft gezegd in zijn vonnis ziet de discussie tussen partijen op de omvang van de werkzaamheden en op de gemaakte prijsafspraken. De stelplicht en de bewijslast daarvan rust op [appellant].
6.2
In hoger beroep staat als niet behoorlijk weersproken vast dat [appellant]
- in een periode van 18 weken (de weken 31 tot en met 48 van 2015, dus de
maanden augustus, september, oktober en november 2015),
- in opdracht van [verweerder],
- werkzaamheden heeft verricht op door [verweerder] aangewezen adressen,
- daarvoor 29 facturen van telkens € 550 heeft gestuurd aan [verweerder] en
- een bedrag van € 7.998 betaald heeft gekregen van [verweerder].
6.3
[appellant] stelt dat hij alle 18 weken heeft gewerkt en beroept zich op een mondelinge afspraak met [verweerder] inhoudende dat hij voor zijn werkzaamheden een vaste aanneemsom van € 550 per week zou ontvangen. Het hof berekent dat [appellant] op deze basis voor 18 weken werk aanspraak heeft op een totaal bedrag van € 9.900 (18 x € 550). Omdat [verweerder] inmiddels € 7.998 heeft betaald, resteert in deze redenering hoogstens een bedrag van € 1.902 dat [verweerder] nog in hoofdsom zou moeten betalen. Dit is aanzienlijk lager dan het bedrag van € 7.952 dat [appellant] in deze procedure in hoofdsom vordert.
6.4
Uit het hiervoor opgenomen overzicht blijkt dat [appellant] soms meerdere facturen per week heeft gestuurd en dus meer dan € 550 per week in rekening heeft gebracht. [appellant] heeft niet uitgelegd waarom hij 29 facturen van € 550 heeft gestuurd hoewel hij maar 18 weken heeft gewerkt en hij zelf stelt dat hij per gewerkte week, die volgens hem bestond uit 40 uur, een bedrag van € 550 zou ontvangen. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] hoogstens nog aanspraak heeft op een bedrag van € 1.902 voor zijn werkzaamheden.
6.5
Tegenover het verweer van [verweerder] bij de kantonrechter – het hof moet hier op letten – dat [appellant] aanzienlijk minder heeft gewerkt dan hij in deze procedure stelt en dat de door [appellant] gestelde afspraak dat hij voor een vast bedrag per week zou werken, niet bestaat, heeft [appellant] in hoger beroep nieuwe verklaringen overgelegd. Deze zijn in hoger beroep niet weersproken. De boekhouder van beide partijen, Rohs, verklaart daarin (i) dat de facturen van [appellant] met nummer 2015001 tot en met 20150029 eind 2015 aanwezig waren in de administratie van zowel [appellant] als [verweerder], (ii) dat het een doorlopende opdracht was en (iii) dat alle facturen volgens afspraak € 550 waren. Voormalig collega Marcin verklaart (iv) dat hij van augustus 2015 tot eind november 2015 met [appellant] bij [verweerder] heeft gewerkt, gemiddeld 40 uur per week en voor een weekloon van € 550. Ook voormalig collega Pawel verklaart (v) dat hij in die periode met [appellant] heeft gewerkt voor [verweerder] voor tenminste 40 uur per week.
6.6
Al met al wegen deze verklaringen op tegen de ontkenning van [verweerder] dat [appellant] minder heeft gewerkt en dat er geen sprake was van een vast bedrag per week. Dit betekent dat het hof de vordering van [appellant] (in hoofdsom) als niet onrechtmatig of ongegrond zal toewijzen tot een bedrag van € 1.902. Deze vordering zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2016.
6.7
Gelet op deze uitslag zal het hof aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van
€ 285 toekennen volgens de staffel in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Conclusie en proceskosten
6.8
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] gedeeltelijk slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen en beslissen zoals hierna in het dictum (Beslissing) is vermeld. Het hof komt niet toe aan bewijslevering door getuigen. Het hof heeft zijn beslissing immers gebaseerd op de door [appellant] genoemde grondslag van zijn vordering.
6.9
Het hof zal de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren, omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 11 mei 2022;
  • veroordeelt [verweerder] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.187, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 1.902,- berekend vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van de betaling;
  • bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedure bij de kantonrechter en de procedure in hoger beroep.
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.J. van der Helm en H. Biemond en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.