Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 5 september 2023
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Ede,
gevestigd te Ede,
gevestigd te Ede,
gevestigd te Ede,
[geïntimeerde] B.V.,
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding van 8 september 2021, waarmee [appellant] c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2021, hersteld bij vonnis van 13 oktober 2021;
- de memorie van grieven van [appellant] c.s., met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde] , met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] c.s., met een productie;
- de akte overlegging producties van [geïntimeerde] , met producties 53 t/m 64.
Feiten
[appellant] (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst) en een managementovereenkomst tussen [geïntimeerde] Holding en HFS (hierna: de Managementovereenkomst).
“Non- concurrentie en belangenverstrengeling”staat art. 8.5 dat als volgt luidt:
[geïntimeerde] Holding en HFS (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). De Vaststellingsovereenkomst regelt onder meer de overdracht van de door HFS nog gehouden aandelen in [geïntimeerde] Holding aan [X] Holding en [Y] Holding tegen betaling door dezen van in totaal € 240.000,--. De considerans van deze overeenkomst vermeldt het volgende:
HFS is aandeelhouder en voormalig bestuurder van M&K Holding. [X] Holding en [Y] Holding zijn bestuurder en eveneens aandeelhouder in M&K Holding.
[…]
Doel van deze Vaststellingsovereenkomst is om afspraken te maken omtrent onder meer de verkoop van de Aandelen (derhalve van HFS ) aan [X] Holding en [Y] Holding.
Voorts hebben Partijen aanspraken, uit respectievelijk een leningsovereenkomst met datum 29 april 2016 en kenmerk PB/081609.01 (hierna te noemen: de “Leningsovereenkomst’) en in verband met gestelde schade door het handelen van HFS als bestuurder, zoals (niet uitputtend) opgesomd in de brief van23 augustus 2019 gericht aan HFS , alsmede aan de heer [appellant] in persoon (hierna te noemen: de "Schadeclaim")
Partijen en aan hen gelieerde personen wensen deze en andere claims en geschilpunten finaal op te lossen en te integreren in de onderhavige algehele overeenkomst, terwijl partijen elkaar voorts finale kwijting verlenen in de ruimste zin des woords.
Partijen wensen de zaken waarop deze vaststellingsovereenkomst (hierna: deze “Vaststellingsovereenkomst” ziet uitputtend in deze Vaststellingsovereenkomst te regelen.”
“Niet-concurrentie- en relatiebeding”het volgende:
activiteiten die gelijk of concurrerend zijn met die van[geïntimeerde] te ondernemen in de subsidie-adviesmarkt bij of voor op Leveringsdatum bestaande concurrenten van [geïntimeerde] , tenzij daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming door de aandeelhouders is verleend;
Relaties van [geïntimeerde] en aan haar gelieerde ondernemingen te benaderen voor het verlenen van diensten gelijk aan die van [geïntimeerde] mits met die relaties op Leveringsdatum een actief contract bestond;
personeelsleden of freelancers waarmee [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht had in de periode gelegen van 6 maanden voor1 juli 2019, in dienst nemen of enige vorm van samenwerking mee aan te gaan, direct of indirect en al dan niet tegen vergoeding
De termijn van vijf jaar zoals genoemd in lid 1 wordt verkort naar drie jaar, voor zover het gaat om categorie a (non-concurrentie).
De termijn van vijf jaar zoals genoemd in lid 1 wordt verkort naar drie jaar, voor zover het gaat om categorie a (non-concurrentie).Het beding ex artikel 9 lid 1 sub a geldt alsdan uitsluitend ten aanzien van de volgende concurrenten:
PNO en/of gelieerde ondernemingen;
[…] en/of gelieerde ondernemingen;
UGGO en/of gelieerde ondernemingen;
Subsidiefocus en/of gelieerde ondernemingen;
Vindsubsidies en/of gelieerde ondernemingen;
[…] & Partners en/of gelieerde ondernemingen;
Technetgroup en/of gelieerde ondernemingen;
Subvention en/of gelieerde ondernemingen;
Trias Subsidie en/of gelieerde ondernemingen;
Subsidie Advies Bureau en/of gelieerde ondernemingen.
11 oktober 2019, 16:30 uur aan de advocaat van [appellant] c.s. als volgt:
[appellant] c.s. bij e-mail van 14 oktober 2019, 16:06 uur aan de advocaat van [geïntimeerde] :
18 oktober 2019, 12:24 uur als volgt:
e-mail van 28 oktober 2019, 20:22 uur een nieuw concept gestuurd. Daarin is de lijst uit de tekst van art. 2.1 onder a van het eerdere concept van 7 oktober 2019 verwijderd en vervangen door:
[appellant] c.s. daarop met een concept waarin de tekst van het concept van 7 oktober 2019 is herhaald, dus toegespitst op het werken bij of voor concurrenten genoemd in een bijlage. Dat is door hem toegelicht als volgt:
“ [geïntimeerde] ”is vervangen door
“ [geïntimeerde] ”. Bij e-mail van 6 november 2019, 19:19 uur schreef hij:
e-mail van 14 november 2019, 14:43 uur. Daarin is de tekst van het concept van 4 november 2019 opgenomen (zie r.o. 3.14.9). Dat is als volgt toegelicht:
e-mail van 15 november 2019, 10:27 uur als volgt:
“Interpretatie en partijbedoeling
Procedure in eerste aanleg
€ 250.000,00 (tweehonderdvijftig duizend euro), vermeerderd met wettelijke rente:
Funding Solution en Innovation Funding, begroot op nihil;
Vorderingen in principaal hoger beroep
Vorderingen in incidenteel hoger beroep
Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
[appellant] c.s. er op gewezen dat deze reactie ook nog ten tijde van de mondelinge behandeling kon worden gegeven. Daarom hebben zij bij gelegenheid van de mondeling behandeling verzocht die reactie ook in het principaal hoger beroep te betrekken. Het hof staat dit toe. Bedoelde reactie ligt in de lijn van het debat in principaal hoger beroep, [geïntimeerde] heeft er op kunnen reageren en heeft dat ook gedaan. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake.
principaal hoger beroepals het
incidenteel hoger beroepgaat het in de kern om de vraag of [appellant] c.s. hun verbintenissen nakomen uit (i) de Vaststellingsovereenkomst ten aanzien van het concurrentiebeding en het relatiebeding en (ii) de Aandeelhoudersovereenkomst en de Managementovereenkomst ten aanzien van de teruggave van stukken aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt – samengevat – dat Van den
[appellant] c.s. deze verbintenissen niet nakomen en vordert op grond daarvan boetes en nakoming.
[appellant] via aan hem gelieerde entiteiten ( FSH , Innovation Funding en Funding Solution), in strijd met artikel 2.1 onder i) van de vaststellingsovereenkomst direct concurreert met de activiteiten van [geïntimeerde] , door het verstrekken van subsidieadvies met betrekking tot WBSO-subsidies. [geïntimeerde] meent dat voornoemde bepaling zo moet worden uitgelegd dat het [appellant] c.s. (mede) is verboden om zelf te ondernemen en op die wijze te concurreren met [geïntimeerde] .
[appellant] c.s. moeten bij vonnis worden verboden om activiteiten die gelijk of concurrerend zijn met die van [geïntimeerde] te ondernemen, direct of indirect en in de breedste zin des woords, aldus [geïntimeerde] .
incidentele grief 4dat het bij de uitleg van het concurrentiebeding niet alleen gaat om de tekst daarvan, maar ook wat de partijbedoeling is. Volgens [geïntimeerde] is lang onderhandeld over het concurrentiebeding en in de diverse correspondentie is geen enkele aanwijzing te vinden dat eigen ondernemerschap door [appellant] toegestaan zou zijn. Dat zou ook niet logisch zijn omdat [appellant] via de door hem bij [geïntimeerde] opgedane kennis en kunde veel schade zou kunnen aanrichten in de subsidieadviesmarkt die zeer competitief is. Op dit punt is van belang dat de door [appellant] uitgesproken ambitie was dat hij interim-opdrachten zou verrichten, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
“uitgebreide onderhandelingen”kennelijk doelt op de in r.o. 3.14.1 tot en met 3.14.17 van dit arrest genoemde e-mailcorrespondentie. Deze onderhandelingen hebben partijen gevoerd door middel van hun advocaten. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt dat [appellant] c.s. steeds consequent en duidelijk het standpunt innamen dat zij slechts bereid waren om geen concurrerende activiteiten te ondernemen bij of voor – kort gezegd – concurrenten van [geïntimeerde] . Tekstvoorstellen met de strekking van een volledig concurrentieverbod in de subsidieadviesmarkt zijn door hen daarom steeds afgewezen. De tekst van het uiteindelijke beding bevestigt de door [appellant] c.s. gewenste beperkte strekking van het concurrentiebeding. Dat buiten deze correspondentie om toch, langs andere weg, is afgesproken dat [appellant] c.s. in het geheel niet in de subsidieadviesmarkt zouden ondernemen is gesteld noch gebleken.
“op Leveringsdatum bestaande concurrent”van [geïntimeerde] .
incidentele grief 4dat [appellant]
zelfheeft te gelden als een
“op Leveringsdatum bestaande concurrent”. Dat zou met name volgen uit de doelomschrijving in de (overgelegde) statuten van HFS en voorts uit concurrerende activiteiten die HFS en [appellant] , via een andere vennootschap, voorafgaand aan de samenwerking via [geïntimeerde] zouden hebben vericht.
daadwerkelijksprake was van een concurrent. Verder zou deze interpretatie van het concurrentiebeding het onaannemelijke gevolg hebben dat hiermee de discussie over de aanpassing van artikel 2.1 sub i) van de Vaststellingsovereenkomst in verband met het door [appellant] gewenste eigen ondernemerschap – zie de emailcorrespondentie daarover (r.o. 3.14.1 tot en met 3.14.17) – zinledig zou zijn geweest, omdat dan bij voorbaat deze mogelijkheid uitgesloten zou zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat partijen dit rechtsgevolg (desondanks) toch voor ogen hadden.
r.o. 4.13van het bestreden vonnis overwogen dat de vordering tot nakoming van het relatiebeding niet kan worden uitgesproken tegen FSH, Innovation Funding en Funding Solution, omdat deze geen partij zijn bij de Vaststellingsovereenkomst. [geïntimeerde] betoogt met de
incidentele grief 5dat ook FSH, Innovation Funding en Funding Solution tot naleving van het relatiebeding hadden moeten worden veroordeeld en ook aansprakelijk zijn voor de met de schending van het relatiebeding verband houdende boetes. Volgens [geïntimeerde] maakt [appellant] misbruik van rechtspersonen, is er aldus sprake van een onrechtmatige daad en van vereenzelviging in de zin van het Rainbow-arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2000 [1] . Het is duidelijk dat [appellant] via deze vennootschappen wilde ondernemen, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
r.o. 4.32van het bestreden vonnis geoordeeld dat door het contact van [appellant] met Omnigen geen sprake was van een overtreding van
art. 2.1 onder ii) van de Vaststellingsovereenkomst, als volgt.
te benaderenvoor het verlenen van diensten gelijk aan die van [geïntimeerde] mits met die relaties op leveringsdatum een actief contract bestond, maar dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken blijkt dat Omnigen eerst
zelfcontact heeft gezocht met [appellant] door een contactformulier in te vullen op de website en te vragen om een offerte.
[appellant] is verboden
om te werkenvoor klanten van [geïntimeerde] via zijn eigen bedrijf.
antwoord geeft op een aan hem gestelde vraag. Indien partijen, in het bijzonder [geïntimeerde] , een dergelijke strekking van artikel 2.1 onder ii) voor ogen hadden gehad, was het logisch geweest om het op die manier vast te leggen.
incidentele grief 3dat er sprake is van overtreding van genoemd relatiebeding door [appellant] c.s. omdat [appellant] het initiatief heeft genomen om Omnigen te bellen voor het verlenen van diensten gelijk aan die van [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] is ook sprake van overtreding van het relatiebeding omdat
[appellant] adviseurs van [geïntimeerde] heeft uitgenodigd om volgens het model van [geïntimeerde] te komen werken. [appellant] c.s. hebben ook daadwerkelijk een aantal oud-werknemers in dienst genomen, waaronder iemand die van de hoed en de rand weet van het – hierna verder te bespreken – CRM- bestand dat [appellant] c.s. weigeren terug te geven, aldus [geïntimeerde] .
“schriftelijke ingebrekestelling houdende een redelijke termijn om alsnog deugdelijk na te komen”. Zonder een dergelijke ingebrekestelling en het verstrijken van een redelijke termijn om na te komen wordt er geen boete verbeurd vanwege het benaderen van relaties voor het verlenen van concurrerende diensten. Gesteld noch gebleken is dat deze ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. Er zijn alleen al daarom geen boetes verbeurd.
art. 2.3 van de Vastellingsovereenkomst (zie ook r.o. 27) heeft plaatsgevonden. Ook op dit punt zijn dus geen boetes verbeurd.
r.o. 4.15van het bestreden vonnis geoordeeld dat de in de Vaststellingsovereenkomst verleende finale kwijting niet ziet op deze verbintenissen tot teruggave van stukken. Met de
principale grief 1betogen [appellant] c.s. dat de finale kwijting in de Vaststellingsovereenkomst ook hier op ziet omdat deze kwijting een zeer ruime werking heeft, zodat zij er op mochten vertrouwen dat er een allesomvattende regeling was getroffen. Deze grief faalt. [geïntimeerde] voert terecht aan dat uit art. 2.2 en art. 4.1 van de Vaststellingsovereenkomst blijkt dat de kwijting niet geldt voor de
“overige bepalingen”, zoals bijvoorbeeld die van art. 9.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst en art. 6.4 van de Managementovereenkomst. Dit geldt ook voor de (hierna te bespreken) verplichtingen op grond van art. 8.5 van de Managementovereenkomst.
“Begroting M&K versie 1.5”en (iii) een
“New Business overzicht”.
[appellant] boetes hebben verbeurd. De rechtbank heeft in
r.o. 4.21van het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant] niet heeft betwist dat hij het CRM -bestand als ‘export’ in de vorm van een Excel-bestand op 2 april 2019 naar zijn privé-email heeft gestuurd. De rechtbank houdt het er in
r.o. 4.22.3voor dat dit bestand zich nog ten onrechte bij [appellant] bevindt en dat het daarom terug moet naar [geïntimeerde] . Daaraan verbindt de rechtbank in
r.o. 4.25 en 4.26verder de conclusie dat
[appellant] een boete is verschuldigd, die zij heeft gematigd tot € 250.000,--.
principale grief 2komen [appellant] c.s. op tegen dit oordeel. Wel degelijk heeft [appellant] betwist dat hij dit bestand naar zichzelf heeft gemaild. [appellant] mocht overigens als (indirect) bestuurder en aandeelhouder een dergelijk bestand naar zichzelf versturen. Daar was destijds ook niets verdachts aan. [appellant] heeft het bestand echter niet en kan het dus ook niet teruggeven. Als hij het nog zou hebben gehad dan zou hij het gewoon aan [geïntimeerde] hebben teruggegeven. Een boete in verband daarmee is hij niet verschuldigd. Met de
principale grief 3betogen [appellant] c.s. dat als er al een boete is verschuldigd deze dient te worden gematigd tot nihil.
principale grieven 2 en 3slagen. Dit wordt als volgt toegelicht.
“terug […] bezorgen”van dit bestand (art. 9.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst). Immers, zij heeft het bestand al. Om die reden is ook niet in te zien welk belang [geïntimeerde] erbij heeft dat dit bestand aan haar
“ter beschikking word[t] gesteld”(art. 6.4 van de Managementovereenkomst). Het belang ten aanzien van dit bestand zit uitsluitend in het hierna (in r.o. 50 tot en met 53) te behandelen
gebruikervan, welke kwestie wordt bestreken door art. 8.5 van de Managementovereenkomst.
enkeleniet teruggeven van het bestand een of meer boetes is verschuldigd, matigt het hof deze boete(s)op grond van art. 6:94 BW tot nihil, omdat [geïntimeerde] bij deze teruggave op zichzelf beschouwd geen belang had en/of heeft. In die situatie leidt onverkorte toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat [2] .
zonder achterhouding van kopieën”. In het licht van het doel van deze bepaling (‘Geheimhouding’) zal met deze toevoeging beoogd zijn concurrentie met behulp van documenten met betrekking tot [geïntimeerde] , zoals een kopie van het CRM- bestand, of anders gezegd: door het gebruik van het bestand, te voorkomen. Dat belang sluit als gezegd aan op wat in art. 8.5 van de Managementovereenkomst is bepaald, dat specifiek gaat over de bescherming van
“Relatie-databases”(zie r.o. 3.8). Deze bepaling verbiedt dat een relatiedatabase van [geïntimeerde] wordt
“gebruikt”en dwingt ertoe dat
“Relevante bestanden”na het vertrek van [appellant] bij [geïntimeerde]
“worden verwijderd”. Aan het overtreden van art. 8.5 van de Managementovereenkomst is in art. 10.4 van deze overeenkomst een boete verbonden (zie r.o. 3.9).
[appellant] na zijn vertrek nog over het CRM- bestand beschikte.
[A] , van Invictus Incident Response, digitaal forensisch expert. In deze memo is als opdracht vermeld het doen van:
“Analyses en resultaten”is vermeld:
“unique properties”van het bestand in de zoektocht heeft betrokken er op dat deze bij [A] bekend moeten zijn geweest. Nadien, op 25 juni 2022, heeft [C] zich uitgelaten over de naar zijn oordeel ontoelaatbare handelwijze van [appellant] en dat het CRM- bestand eenvoudig in een softwarepakket als Salesforce kan worden ingelezen en gebruikt.
incidentele grief 2waarmee [geïntimeerde] betoogt dat het bij de relevante stukken niet per se hoeft te gaan om bedrijfsgevoelige informatie en dat zij niet zou hoeven aantonen dat het om bedrijfsgevoelige informatie gaat die voor haar een risico moet vormen.
incidentele grief 6betoogt [geïntimeerde] als gezegd dat de verbeurde boete te laag is en niet gematigd had dienen te worden tot € 250.000,--. Deze grief faalt dan ook.
incidentele grief 1nader te behandelen. Met de incidentele grief 1 wordt betoogd dat HFS ook ter zake van de vorderingen van [geïntimeerde] aansprakelijk is vanwege de door haar gegeven vrijwaring. Dat belang ontbreekt omdat bedoelde vorderingen ook jegens [appellant] niet bestaan.
“Begroting M&K versie 1.5”aan zichzelf verzonden. Dit is kort voor het ontslag van HFS als bestuurder. Dit document is van groot belang. De begroting is een zeer gedetailleerd bestand met diverse vertrouwelijke gegevens. De verwachtingen zijn de uitkomst van diverse (geheime) strategische sessies waarbij de verwachtingen worden samengesteld op basis van kennis van de markt, de eigen positie daarin en de diverse concurrenten, toeleveranciers, prijzen etc. Het is op 7 mei 2019 ontvreemd en geeft verregaand inzicht in het commerciële model van [geïntimeerde] en de gebruikte methode. Het gaat om informatie die voor een nieuw concurrerend bedrijf goed van pas komt, aangezien direct kan worden teruggevallen op vergaarde kennis van de markt en diverse actoren op de na lang onderhandelen vastgestelde bodemprijzen. Er was geen ander belang bij dit stuk, anders dan om te concurreren, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
“Begroting M&K versie 1.5”en het bestand
“New Business Overzicht”niet toewijsbaar zijn.
principale hoger beroepslaagt en het
incidenteel hoger beroepfaalt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen. Dat geldt ook voor de naleving van het relatiebeding. Bij handhaving van dat (in hoger beroep niet bestreden) oordeel daarover van de rechtbank, wat daardoor vaststaat, bestaat geen belang meer omdat de termijn waarvoor deze verplichting geldt op 15 november 2022 is afgelopen. Dat oordeel kan dus niet meer worden tenuitvoergelegd. Ook om redenen van de leesbaarheid van het dictum zal deze veroordeling niet worden herhaald.
principale grief 4slaagt dus. Omdat er aldus ook geen grondslag is voor de toekenning aan [geïntimeerde] van buitengerechtelijke incassokosten faalt de
incidentele grief 7.
Beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
13 oktober 2021,
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [appellant] c.s. tot op heden begroot op € 103,38 aan kosten exploot,
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] c.s. tot op heden begroot op € 4.316,-- aan salaris advocaat
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.