ECLI:NL:GHDHA:2023:16

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
200.293.361
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over non-conformiteit van vlees bij importverbod onder Weens Koopverdrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Intervlees N.V. tegen GVFI Europe B.V. over de vraag of een partij Braziliaans vlees non-conform was op het moment van risico-overgang, in het licht van een later ingesteld importverbod door de EU. De zaak betreft een internationale koopovereenkomst waarop het Weens Koopverdrag van toepassing is. Intervlees had in 2016 een partij vlees gekocht van GVFI, maar na levering bleek er een importverbod te zijn opgelegd aan de leverancier JJZ Alimentos S.A. Dit verbod werd van kracht na de levering, waardoor de vraag rees of het vlees op het moment van risico-overgang aan de overeenkomst voldeed. Het hof oordeelde dat, net als de rechtbank, het vlees op het moment van risico-overgang niet non-conform was, omdat er geen bewijs was dat het vlees zelf niet deugdelijk was. Intervlees had niet voldoende onderbouwd dat het importverbod op dat moment relevant was voor de conformiteit van het vlees. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Intervlees in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummer hof : 200. 293.361/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/586501 / HA ZA 19-1104
Arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
Intervlees N.V.,
gevestigd in Brasschaat, België,
appellante,
advocaat: mr. L.E.J. Jonker, kantoorhoudend in Den Bosch,
tegen
GVFI Europe B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. N.R. Verhoeff, kantoorhoudend in Utrecht.
Het hof zal partijen hierna Intervlees en GVFI noemen.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om een internationale koopovereenkomst met betrekking tot een voor import in de EU bestemde partij Braziliaans vlees. Op deze koopovereenkomst is het Weens Koopverdrag (WKV) van toepassing. Ná levering aan de koper en vóór import in de EU, kwam op de partij vlees een Europees importverbod te rusten. Beantwoordde deze partij vlees op het moment van de levering niet aan de koopovereenkomst? Evenals de rechtbank, beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 april 2021, waarmee Intervlees in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2021 (hierna ook: het vonnis waarvan beroep);
  • de memorie van grieven van Intervlees, met bijlagen 1-3;
  • het arrest van dit hof van 10 augustus 2021, waarmee een mondelinge behandeling is gelast die evenwel niet is doorgegaan;
  • de memorie van antwoord van GVFI;
  • bijlage 4, die Intervlees ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 9 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Intervlees houdt zich bezig met de import en export van vleeswaren op groothandelsniveau. GVFI importeert en levert vlees aan onder meer groot- en detailhandel.
3.2
Intervlees heeft in december 2016 van GVFI een partij vlees gekocht, welk vlees afkomstig was van de Braziliaanse vennootschap JJZ Alimentos S.A. (hierna: JJZ). Op 3 maart 2017 zijn de goederen in Santos, Brazilië, gearriveerd ten behoeve van het vervoer naar Intervlees. Op de factuur van GVFI aan Intervlees staat bij betaling ‘TT against document’ en bij levering ‘FOB Santos’. Intervlees heeft deze goederen op 17 maart 2017 betaald aan GVFI voor het bedrag van USD 160.710,15.
3.3
Op 22 maart 2017 heeft Thermotraffic Holland B.V., de logistieke dienstverlener van Intervlees (hierna: Thermotraffic), aan Intervlees gemaild dat zij zojuist (“just”) een bericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had ontvangen, waarin staat dat JJZ een importverbod heeft voor de EU, wat betekent dat vlees afkomstig van JJZ niet zal kunnen worden ingevoerd.
3.4
De dag erna, op 23 maart 2017, heeft Thermotraffic aan Intervlees gemaild:
“Hereby a update with subject to the banning of Veterinarian Brazilian import containers.
Rotterdam arrivals:
- All containers from below companies will be rejected for import EU, due to the withdraw of their approval for import EU.
Rejection can be done at the veterinarian checkpoint and in some cases at the terminal (your TTH contact can assist in these cases).
After rejection there are 3 options: 1) Return country of origin 2) Destruction 3) Re export outside EU with acceptance letter from the Veterinarians of consignee. […]”
3.5
Op 28 maart 2017 heeft JJZ aan Intervlees gemaild:
“Please we had information this container should release to come to Brazil, Please ask to your forwarder contact us to start the import procedures.”
3.6
Intervlees heeft daarop de volgende dag aan GVFI en JJZ gemaild:
“Plse inform how to proceed....
Shall we make an invoice to GVFI or will we receive a credit note from GVFI...
Kindly advise how you see payment arranged.
As we speak, container is in process of being veterinary inspected.
Official outcome will follow later today/tomorrow.
Meantime, send us all necessary details in order to get container re-routed back to origin.
All correspondence should pass through Intervlees NV ( not directly to our forwarder)”
3.7
GVFI reageerde daarop diezelfde dag:
“you need to talk to [medewerker JJZ] we do the same I believe they will replace the goods of course!”
3.8
Nog steeds diezelfde dag mailde [medewerker JJZ] van JJZ aan Intervlees en GVFI:
“As per below message, from [naam 1], I reconfirm to you. As soon as our plant come back to the normal process, we will replace this container to you.
For now, we need your help to bring back this container. What’s your Agent Forwarder?
Our Logistic guy ([naam 2]) is reading us in copy and he will keep contact with you on this matter.”
3.9
Op 30 maart 2017 heeft de NVWA een ‘Bericht aanbieder/SIP-houder voornemen tot weigering’ verzonden aan Thermotraffic.
3.1
In de periode 4-6 april 2017 hebben Intervlees, JJZ en GVFI verder gecorrespondeerd over retourzending van het vlees. GVFI heeft Intervlees daarbij medegedeeld dat het risico van het vlees op Intervlees was overgegaan en dat daarom niet bij haar, GVFI, kon worden geclaimd. Op 6 april 2017 schreef GVFI Intervlees, na van JJZ vernomen te hebben dat het vlees niet bevroren behoefde te worden retour gezonden, maar gekoeld, onder doorzending van dat bericht van JJZ:
“for your information! Let’s move on to send the container back!”
3.11
Intervlees heeft de goederen aan JJZ geretourneerd maar heeft geen terugbetaling van het factuurbedrag of een vervangende partij vlees ontvangen.
3.12
JJZ is niet meer teruggekeerd op de lijst van erkende bedrijven (producent of leverancier) voor invoer in de EU.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Intervlees heeft in eerste aanleg veroordeling van GVFI gevorderd tot (terug)betaling van de koopprijs (hiervoor, 3.2), van de gederfde winst ten bedrage van € 28.927,83 en van rente en buitengerechtelijke incassokosten en kosten voor het terugzenden van de goederen. Aan deze vordering legde Intervlees primair de stelling ten grondslag dat het vlees niet aan de overeenkomst beantwoordde (artikel 35-36 WVK) omdat het niet importeerbaar was in de EU en dat zij daarom aanspraak had op schadevergoeding ten bedrage van genoemde posten (artikel 74 WKV). Subsidiair voerde Intervlees aan dat GVFI haar recht om de door Intervlees gestelde non-conformiteit te betwisten had verwerkt met haar e-mail aan Intervlees van 29 maart 2017 (hiervoor, 3.7).
4.2
Met het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van Intervlees afgewezen. Zij overwoog daartoe onder meer het volgende.
“4.7. Ingevolge artikel 36 lid 1 CISG [hof: WKV] dient de conformiteit van de goederen te worden beoordeeld naar het moment van risico-overgang. Tussen partijen is niet in geschil dat de levering van het vlees door GVFI aan Intervlees op 3 maart 2017 in Santos, Brazilië heeft plaatsgevonden, waaruit volgt dat toen het risico van het vlees is overgegaan op Intervlees.
GVFI heeft gemotiveerd gesteld dat er nog geen problemen waren met de import van het vlees in de EU op 3 maart 2017 en dat niet is gebleken dat het vlees zelf niet deugdelijk was. Zij wijst in dit kader op de onder 2.4 geciteerde email van Thermotraffic van 22 maart 2017 dat zij zojuist “just” bericht heeft ontvangen over het importverbod. Ook wijst GVFI op een bericht van JJZ op haar website van 20 maart 2017 (productie 6 van GVFI), waarin JJZ haar visie geeft op het “recently launched” onderzoek “Carna Fraca” door de Braziliaanse politie.
Gelet op deze gemotiveerde stelling van GVFI had het op de weg van Intervlees gelegen om nader te onderbouwen waarom het feit dat het vlees niet te importeren was, voor rekening van GVFI moet komen. Intervlees had niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat het importverbod te maken had met de slachtomstandigheden in de slachthuizen van JJZ, waaruit volgt dat het vlees op het moment van de slacht al non-conform was. Intervlees heeft niet nader onderbouwd dat de slachtomstandigheden ten tijde van de slacht van het vlees niet voldeden aan de eisen die daaraan mochten worden gesteld. Uit het feit dat onderzoek wordt gedaan naar de omstandigheden in de slachthuizen van JJZ volgt niet zonder meer dat deze omstandigheden niet voldeden ten tijde van de slacht van het vlees. De rechtbank neemt in dit kader ook in aanmerking dat uit de processtukken volgt dat vóór december 2016 zowel Intervlees als GVFI vaker vlees hebben afgenomen dat afkomstig was van JJZ en dat dit wel kon worden geïmporteerd in de EU. Uit hetgeen ter zitting is besproken volgt ook dat nog steeds niet duidelijk is wat de uitkomst is van het onderzoek naar de slachthuizen van JJZ en dat er voor het bericht van Thermotraffic op 22 maart 2017 nog geen sprake was van problemen. Tot slot stelt de rechtbank vast dat Intervlees geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat het vlees zelf non-conform was, zoals bijvoorbeeld resultaten van monsternemingen van het vlees bij aflevering. Dit alles leidt ertoe dat de stelling van Intervlees, dat het risico van het importverbod van het vlees door GVFI moet worden gedragen, als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd zal worden afgewezen.
4.8.
Voor zover Intervlees heeft aangevoerd dat er sprake is van rechtsverwerking of afstand van recht aan de zijde van GVFI om de non-conformiteit nog te betwisten, geldt dat een zo verstrekkend rechtsgevolg niet aan de mail van GVFI van 29 maart 2017 kan worden verbonden. In deze mail schrijft GVFI: “you need to talk to [medewerker JJZ] we do the same I believe they will replace the goods of course!” Uit deze mail over een voorspelling of verwachting omtrent het gedrag van een derde volgt niet dat GVFI zich zodanig heeft gedragen dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van haar recht of bevoegdheid. GVFI meldt in de mail niets over de vraag of en welke rechten zij nog geldend wenst te maken.”

5.Vorderingen in hoger beroep

Intervlees is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij concludeert tot vernietiging daarvan en alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van GVFI in de kosten van beide instanties. GVFI concludeert tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van Intervlees in de kosten van het hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroepWas het vlees per de risicodatum non-conform?

6.1
Met haar grieven I-V komt Intervlees op tegen het hiervoor in 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank onder 4.7.
6.2
Intervlees bestrijdt niet dat op de overeenkomst tussen partijen Nederlands recht van toepassing is, en, voor zover sprake is van een koopovereenkomst, het WKV. Evenmin is in geschil dat de risicodatum, waartegen naar de maatstaven van artikelen 35 en 36 WKV moet worden beoordeeld of de partij vlees aan de overeenkomst beantwoordde, 3 maart 2017 is (hiervoor, 3.2).
6.3
Intervlees bestrijdt wél het oordeel van de rechtbank dat de partij vlees op die risicodatum aan de overeenkomst beantwoordde. Zij stelt samengevat dat het vlees was bestemd om in de EU te worden ingevoerd, dat er op 21 maart 2017 een EU-importverbod van kracht is geworden dat ook deze partij vlees – die toen nog niet (formeel) in de EU was geïmporteerd – trof en dat dit importverbod is opgelegd wegens volksgezondheidsrisico’s die zijn terug te voeren op de slachtomstandigheden in de slachthuizen van JJZ, die zich reeds vóór de risicodatum moeten hebben voorgedaan. Verhandelbaarheid is volgens Intervlees een kenmerk waaraan het vlees op grond van artikel 35 WKV moest voldoen en daaraan voldeed het niet. Dat dit pas ná de risicodatum aan het licht is gekomen, is volgens Intervlees irrelevant. Artikel 36 lid 1 WKV bepaalt immers met zoveel woorden dat aansprakelijkheid er ook is indien non-conformiteit per de risicodatum eerst ná die datum blijkt, aldus Intervlees.
6.4
Intervlees wijst in het bijzonder op de uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof (BGH) van 2 maart 2005, VIII ZR 67/04, waarin het BGH in het voordeel van de koper besliste in een volgens Intervlees gelijk of vergelijkbaar geval. In die zaak ging het ook om een verkoop van vlees onder het WKV. In dat geval werd na de risicodatum een handelsverbod van kracht in verband met verdenking van dioxinebesmetting, dat met terugwerkende kracht twee partijen vlees trof, die onderdeel uitmaakten van de koopovereenkomst in kwestie. Het BGH oordeelde deze partijen vlees non-conform per de risicodatum omdat de enkele verdenking reeds voldoende was voor de onverhandelbaarheid, en daarmee was er sprake van non-conformiteit. Per de risicodatum stond objectief vast dat dit vlees uit dioxine-verdachte voorraad afkomstig was, ook al kwam dat pas na de risicodatum aan het licht. Dat uiteindelijk niet was komen vast te staan dat het vlees daadwerkelijk was besmet met dioxine, oordeelde het BGH voor dit alles irrelevant.
6.5
Intervlees maakt verder bezwaar tegen het volgens haar door de rechtbank meewegen van de visie van JJZ op het onderzoek
carne fracavan de Braziliaanse politie – waarvan het Europese importverbod klaarblijkelijk het gevolg was – in relatie tot haar eigen slachterijen, zoals blijkend uit het bericht van 20 maart 2017 op de website van JJZ. Aan dat politieonderzoek was twee jaar vooronderzoek voorafgegaan en daarin hadden vanaf 17 maart 2017 invallen plaatsgevonden. Dit onderzoek legde een grote fraude bloot bij vele vleesverwerkende bedrijven, waarin corrupte landbouwinspecteurs bedorven of anderszins ongezonde partijen vlees goedkeurden, aldus Intervlees. Aan de eigen visie van JJZ op dit punt, die JJZ drie dagen na de start van de invallen op haar website ten beste had gegeven, komt volgens Intervlees geen relevante betekenis toe.
6.6
Ook heeft Intervlees bezwaar tegen de overweging van de rechtbank dat zowel Intervlees als GVFI vóór december 2016 vlees van JJZ heeft afgenomen en kon importeren, en heeft geïmporteerd, in de EU. Volgens Intervlees kon de rechtbank dit helemaal niet vaststellen, en is het bovendien irrelevant.
6.7
Tot slot heeft Intervlees bezwaar tegen de betekenis die de rechtbank heeft toegekend aan het feit dat Intervlees geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat het vlees zelf non-conform was, zoals bijvoorbeeld resultaten van monsternemingen van het vlees bij aflevering. Dat niet is vastgesteld dat de conditie van de desbetreffende individuele partij niet naar behoren was, is volgens Intervlees irrelevant, omdat non-conformiteit nu juist al volgt uit het importverbod en de verdenking waarop dat was gebaseerd (vgl. hiervoor, 6.3-4). Bovendien is Intervlees niet in de gelegenheid geweest om de partij vlees te doen onderzoeken, omdat zij deze op instructie van GVFI direct heeft teruggezonden naar JJZ (hiervoor, 3.7 en 3.11), aldus Intervlees.
6.8
Het hof oordeelt hierover als volgt. Aan Intervlees kan worden toegegeven dat de verhandelbaarheid van de partij vlees per de risicodatum een eigenschap was die zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Er kan ook van worden uitgegaan dat op grond van de overeenkomst, het vlees per de risicodatum importeerbaar moest zijn in de EU. Voor zover Intervlees heeft willen betogen dat de overeenkomst garandeerde dat het vlees (ook) op een latere datum dan de risicodatum verhandelbaar en importeerbaar zou zijn in de EU, heeft zij dit standpunt niet of onvoldoende onderbouwd.
6.9
Aan non-conformiteit per de risicodatum staat niet in de weg dat deze eventueel, in voorkomend geval, pas na de risicodatum is ontdekt (artikel 36 lid 1 WKV). Wel moet, wil er aansprakelijkheid van de verkoper zijn, de gestelde non-conformiteit zijn terug te voeren op eigenschappen die het gekochte op de risicodatum (al) had. Intervlees heeft in dit verband een beroep gedaan op het
carne fraca-onderzoek dat kort na de risicodatum tot invallen bij bedrijven in de Braziliaanse vleesindustrie en daarna tot het gewraakte EU-importverbod met betrekking tot onder meer van JJZ afkomstig vlees had geleid (hiervoor, 6.5). Dat importverbod had volgens Intervlees te maken met de slachtomstandigheden bij de slachterijen van JJZ, ook al ten tijde van de risicodatum en, zo bedoelt zij klaarblijkelijk, ten tijde van de slacht/productie van het vlees in kwestie. Ook verwijst Intervlees nog naar het voornemen tot weigering van de NVWA van 30 maart 2017 (hiervoor, 3.9), waarin als reden voor de voorgenomen weigering is aangevoerd dat het gaat om (vlees afkomstig van) een niet-erkende inrichting inzake diergezondheid en inzake volksgezondheid.
6.1
Het hof zal veronderstellenderwijs aannemen dat de slacht- en overige omstandigheden in de slachterijen van JJZ ten tijde van de start van de
carne fraca-invallen op 17 maart 2017 niet relevant anders waren dan ten tijde van de productie van de door GVFI aan Intervlees verkochte partij vlees, dat JJZ op enigerlei wijze in het
carne fraca-onderzoek was betrokken en ook dat (informatie bij de douaneautoriteiten en/of NVWA over) het
carne fraca-onderzoek en de betrokkenheid van JJZ daarin de aanleiding en oorzaak waren voor het importverbod. Met dat uitgangspunt staat echter nog niet vast dat het importverbod is terug te voeren op (relevante) slacht- en/of overige voor dierenwelzijn, volksgezondheid dan wel andere voor de import in de EU relevante feitelijke omstandigheden bij JJZ op de risicodatum of ten tijde van de productie van de partij vlees, en dus in die zin (dan wel anderszins) is terug te voeren op (voor de verhandelbaarheid relevante) eigenschappen die de partij vlees op de risicodatum al had. In dit verband is wel degelijk van belang wat JJZ op 20 maart 2017 op haar website heeft verklaard naar aanleiding van het
carne fraca-onderzoek. JJZ verwijst in die verklaring naar het 353 pagina’s tellende gerechtelijke bevel dat aan het onderzoek ten grondslag ligt en dat zij op haar website heeft gepubliceerd. Daarin wordt volgens de verklaring van JJZ slechts in één paragraaf melding gemaakt van misbruik (
misuse) van JJZ door een inspecteur van het ministerie van Landbouw. Verder stelt JJZ, kort gezegd, dat er gedurende het onderzoek nooit verdenkingen van malversaties bij JJZ zijn geweest, dat de productie nooit is stilgelegd, dat zij zich niet bezighoudt met het type vleesproductie waarop het onderzoek betrekking heeft (de productie van ‘cold cuts and sausages’) en dat zij werkt volgens alle regels en voorschriften van de overheid. Aan Intervlees kan worden toegegeven dat deze verklaring van JJZ op zichzelf niet noodzakelijkerwijs als juist hoeft te worden aangemerkt, maar het is wel een verklaring van feitelijke aard die verwijst naar een externe/onafhankelijke bron – het gerechtelijk bevel – en daarin had Intervlees aanleiding moeten zien om nader te adstrueren, tegenover de betwisting van GVFI, welke concrete eigenschappen die de partij vlees op de risicodatum al had, de beoogde import in de EU verhinderden . Dat heeft zij evenwel nagelaten. De conclusie moet daarom luiden dat Intervlees haar stelling dat het vlees per de risicodatum non-conform was onvoldoende heeft onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door GVFI. Dat JJZ nog immer niet vermeld staat op de lijst van erkende bedrijven voor import in de EU (hiervoor, 3.12) maakt dit niet anders. Dat zou vele redenen kunnen hebben die met feitelijke omstandigheden bij JJZ niets te maken hebben.
6.11
De overweging van de rechtbank over de EU-importeerbaarheid van eerdere vleesleveranties die van JJZ afkomstig waren, kan buiten beschouwing blijven. Ook afgezien van dit aspect heeft Intervlees, tegenover de gemotiveerde betwisting van GVFI, haar stelling dat het vlees per de risicodatum non-conform was, onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de overweging van de rechtbank dat Intervlees geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat het vlees zelf non-conform was. Waar het om gaat, is dat Intervlees tegenover de gemotiveerde betwisting door GVFI onvoldoende heeft onderbouwd welke concrete eigenschappen die de partij vlees op de risicodatum al had, de beoogde import in de EU verhinderden.
6.12
Met het voorgaande wijkt het hof niet af van het (juridisch) oordeel van het BGH in de hiervoor in 6.4 genoemde beslissing c.q. de uitleg van het WKV door het BGH in die beslissing. In die zaak stond feitelijk vast dat twee partijen vlees per de risicodatum uit dioxine-verdachte voorraad afkomstig waren en die omstandigheid was dragend voor het oordeel van het BGH dat die partijen per die risicodatum non-conform waren. In het onderhavige geval kan het hof niet vaststellen dat het importverbod is terug te voeren op concrete eigenschappen die de partij vlees op de risicodatum had (vgl. hiervoor, 6.10).
Heeft GVFI haar recht verwerkt om de (gestelde) non-conformiteit te betwisten?
6.13
Met grief VI komt Intervlees op tegen het hiervoor in 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank onder 4.8.
6.14
Uit de hiervoor in 3.7 en 3.10 geciteerde berichten van GVFI van 29 maart en 6 april 2017 stelt Intervlees te hebben afgeleid dat GVFI haar instrueerde het vlees naar JJZ retour te zenden. Het hof onderschrijft evenwel het oordeel van de rechtbank wat betreft het bericht van 29 maart 2017. Wat betreft het bericht van 6 april 2017 geldt dat GVFI in de correspondentie die daaraan voorafging juist aan Intervlees had medegedeeld dat het risico op haar, Intervlees, was overgegaan en dat daarvoor bij GVFI niet kon worden geclaimd (hiervoor, 3.10). Tegen die achtergrond kon Intervlees in redelijkheid niet veronderstellen dat GVFI met haar bericht van 6 april 2017 – waarin enkel ter informatie (‘for your information’) een bericht van JJZ werd doorgestuurd, onder de toevoeging van slechts één informeel getoonzette zin (‘Let’s move on to send the container back!’) – dat risico alsnog op zich nam.
Conclusie en proceskosten
6.15
De conclusie is dat het hoger beroep van Intervlees niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Intervlees als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van GVFI tot op heden € 5.610 voor het griffierecht en € 9.834 voor het salaris van de advocaat (3 punten x tarief V hoger beroep), totaal € 15.444. De gevorderde nakosten en rente zal het hof toewijzen.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
  • veroordeelt Intervlees in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van GVFI begroot op € 15.444 tot op heden en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening hiervan heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest, respectievelijk, wat de genoemde € 85 betreft, na de datum van betekening ervan;
  • verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, A.M.A. Verscheure en K.J.O. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.