Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 20 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het mondelinge vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022 (hierna: het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
10. Onderhavige hypothecaire inschrijving dient te vervallen indien en zodra de schuldeiser uit hoofde van artikel 40 Invorderingswet met betrekking tot de levering van genoemde aandelen niet meer aansprakelijk kan worden gesteld.”
4.1. Ter terechtzitting is gebleken dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot sub c van de vordering onder I van Reydek, de uitbetaling van de netto-executieopbrengst aan Reydek. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij zich nog steeds op het standpunt stelt dat de veiling van het registergoed aan de Oude Langendijk onrechtmatig was, maar dat hij de notaris met betrekking tot het uitvoeren van de veiling geen verwijt maakt, gezien het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter in het vonnis van 20 januari 2017. Omdat de levering het logische gevolg is van de veiling, verzet [appellant] zich nu (en ook eerder) niet tegen die levering. Hij verzet zich uitsluitend tegen de uitbetaling van de netto-executieopbrengst aan Reydek. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij eerste hypotheekhouder is en dat de netto-executieopbrengst aan hem dient te worden uitbetaald. De notaris handelt volgens hem onrechtmatig en is aansprakelijk voor de schade van [appellant] als hij de netto-executieopbrengst aan een ander dan [appellant] uitbetaald.
(…) Ik zal proberen het standpunt van de heer [appellant] nogmaals uit te leggen. Nu de veiling heeft plaatsgevonden, ziet de heer [appellant] naar huidige stand van zaken om de levering tegen te houden. Dat impliceert niet dat er een rechtsgeldige titel voor de levering is. Dat betekent dat cliënt het standpunt dat teruglevering moet plaatsvinden en/of opnieuw zijn eerste hypotheekrecht zal moeten worden gevestigd prijsgeeft. De veilingkoper behoort dat te weten. Feitelijk zal de heer [appellant] zich dus niet verzetten tegen levering, maar zijn juridische bezwaren blijven overeind en daarin wordt hij gesteund door de stand van de jurisprudentie.(…)”
4.4. Dat [appellant] er bij het vestigen van een tweede hypotheekrecht van uitging dat het eerste hypotheekrecht op enig moment zou komen te vervallen, kan door hem niet aan Reydek worden tegengeworpen. De in de hypotheekakte opgenomen afspraak dat het recht van hypotheek zou worden doorgehaald is een verbintenisrechtelijke afspraak tussen Reydek en Movaria, waar [appellant] geen rechten aan kan ontlenen. Anders dan [appellant] stelt, komt aan die afspraak geen goederenrechtelijke werking toe, enkel en alleen omdat die afspraak in een notariële akte is opgenomen. Ook overigens heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat op Reydek een plicht rustte om met het belang van [appellant] bij doorhaling van de hypotheek rekening te houden.