ECLI:NL:GHDHA:2023:1568

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.314.189/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van notaris bij executieverkoop onroerende zaak en rechtsverwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de notaris onrechtmatig heeft gehandeld door zijn ministerie te verlenen voor de executieverkoop van een onroerende zaak. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, stelde dat de notaris onrechtmatig handelde ten opzichte van hem, omdat hij als eerste hypotheekhouder recht had op de netto-executieopbrengst. De notaris, vertegenwoordigd door mr. V.J.N. van Oijen, betwistte dit en voerde aan dat de appellant zijn rechten had verwerkt door zijn eerdere uitlatingen en het tijdsverloop. De rechtbank had de vorderingen van de appellant eerder afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de notaris zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De appellant had geen hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen die de rechtsgeldigheid van de executieverkoop bevestigden. Het hof concludeerde dat de appellant geen belang had bij een beoordeling van zijn grieven, omdat hij zijn rechten had verwerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.314.189/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/604560 / HA ZA 20-1224
Arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
mr. [verweerder],
wonende in [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. V.J.N. van Oijen, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en de notaris.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of de notaris onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [appellant] door zijn ministerie te verlenen en over te gaan tot executieverkoop van een onroerende zaak. De notaris beroept zich op rechtsverwerking en betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [appellant].
1.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Het hof bekrachtigt die uitspraak.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het mondelinge vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022 (hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, met bijlagen.
2.2
Op 5 juli 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de meervoudige kamer. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

Tussen partijen staat het volgende vast.
3.1
Ten behoeve van Reydek Beheer B.V. (hierna: Reydek) heeft de Hollandsche Investeringsmaatschappij (hierna: HIM) op 15 maart 2011 een eerste recht van hypotheek gevestigd op het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de winkelruimte gelegen aan de Oude Langendijk 21 te Delft (hierna: de onroerende zaak), tot zekerheid van al hetgeen Reydek te vorderen heeft van HIM en van Movaria Onroerend Goed B.V. (hierna: Movaria). In de hypotheekakte staat het volgende:

10. Onderhavige hypothecaire inschrijving dient te vervallen indien en zodra de schuldeiser uit hoofde van artikel 40 Invorderingswet met betrekking tot de levering van genoemde aandelen niet meer aansprakelijk kan worden gesteld.
3.2
Eveneens op 15 maart 2011 is ten behoeve van [appellant] een tweede recht van hypotheek gevestigd op de onroerende zaak in verband met een door HIM ontvangen lening.
3.3
De onroerende zaak is op 26 augustus 2011 door HIM niet vrij van hypotheek verkocht en geleverd aan European Retail Fund B.V. (hierna: ERF).
3.4
In september 2015 hebben Reydek, Movaria, HIM en ERF een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst staat onder andere dat betrokken partijen zijn overeengekomen dat het aan Reydek verstrekte recht van hypotheek dient tot zekerheid van het niet afgeloste deel van de in de vaststellingsovereenkomst vermelde schuld plus rente. Ook is in deze overeenkomst opgenomen dat Reydek zich krachtens dat hypotheekrecht op de onroerende zaak kan verhalen indien en zodra Movaria in verzuim mocht raken met de nakoming van haar in de vaststellingsovereenkomst uitgewerkte betalingsverplichting.
3.5
Vervolgens heeft Reydek de onroerende zaak executoriaal willen verkopen, omdat Movaria haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst niet, dan wel niet tijdig of niet volledig is nagekomen.
3.6
Hierop heeft ERF Reydek in kort geding gedagvaard bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In die procedure is [appellant] toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van ERF. ERF en [appellant] hebben gevorderd Reydek te verbieden om de executoriale verkoop van de onroerende zaak te laten doorgaan en/of om op basis van de hypotheekakte (andere) executiemaatregelen te nemen. Bij vonnis in kort geding van 20 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van ERF en [appellant] afgewezen. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.7
Op 24 januari 2017 is de onroerende zaak in tegenwoordigheid van de notaris openbaar verkocht (hierna: de veiling).
3.8
In een kort geding tussen Reydek enerzijds en de notaris, [appellant] en ERF anderzijds heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 12 oktober 2017 voor zover van belang het volgende geoordeeld:

4.1. Ter terechtzitting is gebleken dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot sub c van de vordering onder I van Reydek, de uitbetaling van de netto-executieopbrengst aan Reydek. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij zich nog steeds op het standpunt stelt dat de veiling van het registergoed aan de Oude Langendijk onrechtmatig was, maar dat hij de notaris met betrekking tot het uitvoeren van de veiling geen verwijt maakt, gezien het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter in het vonnis van 20 januari 2017. Omdat de levering het logische gevolg is van de veiling, verzet [appellant] zich nu (en ook eerder) niet tegen die levering. Hij verzet zich uitsluitend tegen de uitbetaling van de netto-executieopbrengst aan Reydek. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij eerste hypotheekhouder is en dat de netto-executieopbrengst aan hem dient te worden uitbetaald. De notaris handelt volgens hem onrechtmatig en is aansprakelijk voor de schade van [appellant] als hij de netto-executieopbrengst aan een ander dan [appellant] uitbetaald.
(…)
4.3.
Nu er bij deze stand van zaken geen belemmeringen zijn voor de notaris om zijn ministerie te verlenen zoals door Reydek onder I, sub a en b gevorderd en de notaris ter zitting ook blijk ervan heeft gegeven die handelingen bij deze stand van zaken te willen verrichten, heeft Reydek geen belang bij een veroordeling van de notaris op dat punt. Dat betekent dat de vordering onder I, sub a en b zullen worden afgewezen. De vordering om [appellant] te veroordelen die handelingen van de notaris te gehengen en gedogen zal ook worden afgewezen, nu ook daarbij – gezien de uitdrukkelijke verklaringen van [appellant] ter zitting – geen belang bestaat.
3.9
Bij e-mail van 7 november 2017 heeft de advocaat van [appellant] voor zover van belang het volgende aan de notaris geschreven:

(…) Ik zal proberen het standpunt van de heer [appellant] nogmaals uit te leggen. Nu de veiling heeft plaatsgevonden, ziet de heer [appellant] naar huidige stand van zaken om de levering tegen te houden. Dat impliceert niet dat er een rechtsgeldige titel voor de levering is. Dat betekent dat cliënt het standpunt dat teruglevering moet plaatsvinden en/of opnieuw zijn eerste hypotheekrecht zal moeten worden gevestigd prijsgeeft. De veilingkoper behoort dat te weten. Feitelijk zal de heer [appellant] zich dus niet verzetten tegen levering, maar zijn juridische bezwaren blijven overeind en daarin wordt hij gesteund door de stand van de jurisprudentie.(…)
3.1
Bij brief met datum 13 februari 2020 heeft de advocaat van [appellant] de notaris aansprakelijk gesteld.
3.11
Vervolgens heeft [appellant] Reydek gedagvaard. Bij vonnis van 19 februari 2020 in de zaak tussen [appellant] en Reydek heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft onder andere het volgende geoordeeld:

4.4. Dat [appellant] er bij het vestigen van een tweede hypotheekrecht van uitging dat het eerste hypotheekrecht op enig moment zou komen te vervallen, kan door hem niet aan Reydek worden tegengeworpen. De in de hypotheekakte opgenomen afspraak dat het recht van hypotheek zou worden doorgehaald is een verbintenisrechtelijke afspraak tussen Reydek en Movaria, waar [appellant] geen rechten aan kan ontlenen. Anders dan [appellant] stelt, komt aan die afspraak geen goederenrechtelijke werking toe, enkel en alleen omdat die afspraak in een notariële akte is opgenomen. Ook overigens heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat op Reydek een plicht rustte om met het belang van [appellant] bij doorhaling van de hypotheek rekening te houden.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de Reydek geen misbruik van recht heeft gemaakt of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door haar recht van hypotheek niet door te halen maar uit te winnen.
3.12
Tegen dit vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Vervolgens hebben [appellant] en Reydek in deze kwestie een regeling getroffen.
3.13
In november 2021 hebben betrokken partijen bij de veiling, waaronder [appellant], een minnelijke regeling getroffen over de verdeling van de netto-executieopbrengst. [appellant] heeft van de opbrengst gelden ontvangen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de notaris gedagvaard en gevorderd:
i. een verklaring voor recht dat de notaris onrechtmatig ten opzichte van [appellant] heeft gehandeld, althans dat de notaris zijn zorgplicht tegenover [appellant] heeft geschonden;
ii. dat de notaris wordt veroordeeld de schade die [appellant] heeft geleden of nog zal lijden, nader op te maken bij staat, te vergoeden;
iii. dat de notaris in de proceskosten wordt veroordeeld.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. Zij heeft daartoe overwogen, kort samengevat, dat [appellant] zijn rechten heeft verwerkt. De rechtbank oordeelde ten overvloede dat – ook in het geval [appellant] zijn rechten tegenover de notaris niet zou hebben verwerkt – de notaris niet onrechtmatig heeft gehandeld en de op hem rustende zorgplicht niet heeft geschonden. De notaris is gedurende het traject van de executieverkoop steeds zorgvuldig te werk gegaan, ook ten opzichte van [appellant] als derdebelanghebbende. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] de waarheidsplicht heeft geschonden en heeft daarom aanleiding gezien om het liquidatietarief voor de proceskostenveroordeling te verhogen met een factor 2.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het bestreden vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert in hoger beroep hetzelfde als bij de rechtbank.
5.2
Kort samengevat zien de grieven van [appellant] erop dat hij zijn rechten niet heeft verwerkt ten aanzien van de notaris en dat de notaris tegenover [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden en niet zorgvuldig te werk is gegaan bij de executieverkoop van de onroerende zaak. Het eerste hypotheekrecht waarop de verkoop was gebaseerd was vervallen, althans [appellant] had gemotiveerd dat standpunt ingenomen.
5.3
De notaris heeft de grieven van [appellant] gemotiveerd bestreden. Bij de proceskostenveroordeling moet volgens de notaris rekening worden gehouden met een schending door [appellant] van de waarheidsplicht in hoger beroep door het liquidatietarief met factor 2 te verhogen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is kennis te nemen van deze kwestie. Evenmin is in geschil dat op deze vordering Nederlands recht van toepassing is.
Rechtsverwerking
6.2
De rechtbank heeft in r.o. 3.7 tot en met 3.15 van het bestreden vonnis overwogen dat met betrekking tot de vorderingen van [appellant] sprake is van rechtsverwerking. [appellant] komt met grief 1 tevergeefs op tegen deze overwegingen van de rechtbank.
6.3
Om rechtsverwerking te kunnen aannemen, is nodig dat [appellant] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid (artikel 6:2 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de notaris het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [appellant] zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de notaris onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij de beoordeling van de vraag of [appellant] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid.
6.4
Naar het oordeel van het hof is zowel sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de notaris het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [appellant] zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, als van onredelijke verzwaring en/of benadeling van de positie van de notaris indien het recht of de bevoegdheid van [appellant] alsnog geldend wordt gemaakt. Ten aanzien van het gerechtvaardigd vertrouwen overweegt het hof het volgende. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, kan een beroep op rechtsverwerking niet zodanig beperkt worden opgevat dat uitlatingen van [appellant] in een juridische procedure tussen Reydek als eiseres en onder andere [appellant] en de notaris als gedaagden alleen ten opzichte van Reydek tot rechtsverwerking kunnen leiden. Uit het vonnis in kort geding van 12 oktober 2017 – waar zowel [appellant] als de notaris gedaagde partij waren – blijkt dat de advocaat van [appellant] namens hem heeft toegelicht dat [appellant] zich nog steeds op het standpunt stelde dat de veiling onrechtmatig was, maar dat hij de notaris met betrekking tot het uitvoeren van de veiling geen verwijt maakte. Verder blijkt uit dit vonnis dat [appellant] zich niet tegen de levering verzette, maar uitsluitend tegen de uitbetaling van de netto-executieopbrengst aan Reydek, en dat hij van mening was dat de notaris onrechtmatig handelde en aansprakelijk was voor [appellant] schade als hij de netto-executieopbrengst aan een ander dan [appellant] uitbetaalde. De voorzieningenrechter heeft vervolgens onder andere op basis van deze verklaringen namens [appellant] ter zitting geoordeeld dat er bij deze stand van zaken geen belemmeringen zijn voor de notaris om zijn ministerie te verlenen ten aanzien van de veilingopdracht. Tegen dit vonnis is door [appellant] geen hoger beroep ingesteld. Ook in de daaropvolgende correspondentie van de advocaat van [appellant] met de notaris op 7 november 2017 blijkt niet dat [appellant] bij de notaris terugkomt van deze gegeven toelichting in het kort geding en de notaris wél een verwijt maakt. De advocaat van [appellant] geeft daarin daarentegen uitdrukkelijk prijs het (eerdere) standpunt van [appellant] dat teruglevering moet plaatsvinden en/of opnieuw zijn eerste hypotheekrecht zal moeten worden gevestigd, en deelt mee dat [appellant] zich (dus) niet tegen levering zal verzetten. Vervolgens heeft de notaris pas in februari 2020, meer dan twee jaar later, een aansprakelijkstelling van [appellant] ontvangen. Gelet op de toelichting tijdens de zitting, de correspondentie in november 2017 en vervolgens het tijdsverloop tot aan de brief in februari 2020 is naar het oordeel van het hof op laatstgenoemd moment bij de notaris al het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door [appellant] dat hij zijn aanspraak ten aanzien van de notaris niet meer geldend zou maken.
6.5
Dat het vonnis van 12 oktober 2017 een voorlopig oordeel in een kort gedingprocedure betreft zoals [appellant] aanvoert, doet aan het oordeel van het hof niet af. Het hof hecht waarde aan de in deze procedure namens [appellant] gedane uitlatingen, omdat de in het vonnis weergegeven verklaringen van de advocaat van [appellant] geen deel uitmaken van enig voorlopig oordeel. Bovendien is [appellant] niet in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis of in correspondentie in de periode na het vonnis bij de notaris teruggekomen van de door zijn advocaat gegeven toelichting. Evenals de notaris heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de door [appellant] aangehaalde correspondentie van 24 januari 2017 voor de beoordeling op rechtsverwerking niet van belang is, omdat deze correspondentie is gevoerd vóór het (vonnis in) kort geding.
6.6
[appellant] heeft nog aangevoerd dat hij tijdens de zitting in kort geding niet aanwezig was en zijn advocaat niet bevoegd of gerechtigd was om namens hem iets te doen of te zeggen in het kader van het verwerken van enig recht. Het hof volgt [appellant] niet in deze stelling. Vooropgesteld wordt dat het gerechtvaardigd vertrouwen al voor ontvangst van de brief in februari 2020 was gewekt bij de notaris en dat [appellant] daarom niet jaren daarna nog een beroep kan doen op onbevoegdheid van zijn advocaat. Gedragingen van bevoegde vertegenwoordigers kunnen bovendien naar analogie van artikel 3:66 BW aan de rechthebbende worden toegerekend. Gedragingen van hen die schijnbaar bevoegd waren de rechthebbende te vertegenwoordigen terwijl die schijn de rechthebbende kan worden toegerekend, kunnen eveneens naar analogie van artikel 3:61 lid 2 BW aan de rechthebbende worden toegerekend. Door de advocaat van [appellant] (uitdrukkelijk en zonder voorbehoud) gedane uitlatingen (tijdens een mondelinge behandeling) rekent het hof dan ook toe aan [appellant].
6.7
Het argument van [appellant] dat hij de notaris alleen ten aanzien van de veiling een verwijt maakt en dit los moet worden gezien van de levering, houdt geen stand. Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat de veiling niet los kan worden gezien van de levering van de onroerende zaak als zodanig. De veiling van de onroerende zaak vond plaats in het kader van de toekomstige levering. Ook uit de vorderingen van Reydek in kort geding blijkt dat de veilingopdracht aan de notaris eveneens zag op de levering, namelijk het passeren van de akte van kwijting, en tevens op het uitbetalen van de opbrengst.
6.8
Daarnaast is de positie van de notaris naar het oordeel van het hof onredelijk verzwaard en/of benadeeld indien het recht of de bevoegdheid van [appellant] om de notaris aan te spreken alsnog geldend zou worden gemaakt. De notaris heeft (onweersproken) aangevoerd dat – als namens [appellant] niet de uitlatingen zouden zijn gedaan zoals genoemd in 3.8, namelijk dat hij de notaris met betrekking tot het uitvoeren van de veiling geen verwijt maakt – hij in kort geding zou hebben aangedrongen op een rechterlijk gebod (of verbod) om zijn ministerie te verlenen voor de veiling om zo te voorkomen dat hem anders later een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Door de gedane uitingen heeft de voorzieningenrechter in zijn vonnis geconcludeerd dat het geschil tussen partijen alleen nog zag op de uitbetaling van de netto-executieopbrengst en heeft de vordering om [appellant] te veroordelen de handelingen van de notaris te gehengen en te gedogen afgewezen bij gebrek aan belang. De notaris is daarmee een kans ontnomen om een rechterlijk oordeel te vragen over het uitvoeren van de gehele veilingopdracht dan wel (tijdig) hoger beroep in te stellen indien de voorzieningenrechter alle vorderingen van Reydek op basis van inhoudelijke gronden had beoordeeld.
6.9
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 faalt.
6.1
Het oordeel dat sprake is van rechtsverwerking brengt mee dat [appellant] geen belang heeft bij een beoordeling van grief 2. Het hof ziet desondanks aanleiding om ten overvloede grief 2 te bespreken.
Niet onrechtmatig gehandeld
6.11
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat van onrechtmatig handelen van de notaris geen sprake is. [appellant] vindt dat de notaris de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden en niet zorgvuldig te werk is gegaan ten opzichte van [appellant] (grief 2). Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat van onrechtmatig handelen van de notaris geen sprake is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.12
Een notaris moet handelen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris. Artikel 21 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) verplicht de notaris de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten. De functie van een notaris in het rechtsverkeer verplicht hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënten van hem verlangde ambtsverrichtingen. Deze zorgplicht kan ertoe leiden dat de notaris gegronde redenen heeft als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna om de van hem gevraagde dienstverlening te weigeren of op te schorten. Verleent hij de gevraagde dienst toch, dan kan dit zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid jegens de betrokken derde(n) meebrengen (Hoge Raad 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:831).
6.13
Naar het oordeel van het hof heeft de notaris de hiervoor bedoelde zorgplicht ten aanzien van [appellant] als derde niet geschonden. Het hof volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij is overgegaan tot executieverkoop van de onroerende zaak op verzoek van Reydek, terwijl het eerste hypotheekrecht van Reydek door [appellant] is betwist. Uit overgelegde correspondentie blijkt namelijk dat de notaris [appellant] bij herhaling heeft geadviseerd over deze kwestie een gerechtelijke procedure te starten. Er zijn vervolgens diverse juridische procedures door [appellant] gevoerd. De notaris heeft de uitkomst van deze gerechtelijke procedures afgewacht en zijn werkzaamheden opgeschort. Zo heeft de veiling plaatsgevonden nadat de voorzieningenrechter bij vonnis van 20 januari 2017 de vordering van onder andere [appellant] heeft afgewezen om Reydek te verbieden de aangezegde veiling van de onroerende zaak te laten doorgaan en/of om op basis van de hypotheekakte andere executiemaatregelen te nemen. De notaris heeft onweersproken gesteld dat hij ook pas tot passeren van de akte van kwijting is overgegaan – als gevolg waarvan de eigendomsoverdracht tot stand is gekomen – op het moment dat er overeenstemming was van betrokken partijen (waaronder [appellant]) over de verdeling van de verkoopopbrengst in november 2021.
6.14
Anders dan [appellant] betoogt, oordeelt het hof dat er geen feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan de notaris nog nader onderzoek had moeten doen naar het eerste recht van hypotheek. Zo kon de veiling gelet op het vonnis van 20 januari 2017 doorgang vinden. In het vonnis van 12 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter voorts geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn voor de notaris om zijn ministerie te verlenen ten aanzien van de veilingopdracht van Reydek. Weliswaar gaat het om voorlopige oordelen, maar uit correspondentie blijkt eveneens dat de notaris bij [appellant] heeft geïnformeerd of hij in hoger beroep gaat tegen laatstgenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter en welke procedures er nog lopen tussen betrokken partijen dan wel welke procedures [appellant] voornemens is te starten. [appellant] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de genoemde vonnissen. In het vonnis van 19 februari 2020 in de procedure tussen [appellant] en Reydek is geoordeeld dat de uitwinning van het hypotheekrecht door Reydek rechtsgeldig is geweest. Aanvankelijk heeft [appellant] tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar de kwestie is in der minne tussen partijen geregeld. Het vonnis heeft daarom kracht van gewijsde gekregen.
6.15
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de notaris zijn zorgplicht ten opzichte van [appellant] niet heeft geschonden en de notaris dus niet onrechtmatig heeft gehandeld. Grief 2 van [appellant] slaagt daarom niet.
Geen andere proceskostenveroordeling
6.16
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank [appellant] op goede gronden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Grief 3 slaagt daarom evenmin.
Schending waarheidsplicht
6.17
Verder heeft de notaris nog aangevoerd dat [appellant] de waarheidsplicht in hoger beroep heeft geschonden door niet te melden dat de veiling al geruime tijd is afgewikkeld en de opbrengst is verdeeld. Van deze opbrengst heeft [appellant] een aanzienlijk gedeelte ontvangen, aldus de notaris. De notaris heeft het hof verzocht om hieraan gevolgen te verbinden.
6.18
Artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Aan het niet naleven van deze waarheidsplicht kan de rechter de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht.
6.19
Met de notaris is het hof van oordeel dat [appellant] de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv heeft geschonden door pas in zijn repliek tijdens de mondelinge behandeling en niet al in de memorie van grieven te vermelden dat de opbrengst van de veiling inmiddels is verdeeld. Dit had wel op de weg van [appellant] gelegen, omdat hij de notaris een verwijt maakt ten aanzien van deze veiling. [appellant] was daartoe ook in de gelegenheid, omdat de veilingopbrengst in november 2021 is verdeeld en de memorie van grieven is ingediend in oktober 2022. Het hof zal aan deze schending echter geen gevolgtrekking verbinden omdat de verdeling van de opbrengst van de veiling, en dan met name hoeveel [appellant] daaruit heeft ontvangen, vooral van belang is in een eventuele schadestaatprocedure. Omdat de onderhavige procedure ziet op een vordering van een verklaring voor recht en deze vordering wordt afgewezen, heeft de notaris naar het oordeel van het hof geen nadeel ondervonden door het niet noemen van dit feit in de memorie van grieven door [appellant].
Conclusie en proceskosten
6.2
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] doel mist. Daarom zal het hof de bestreden uitspraak bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief nakosten en rente zoals gevorderd door de notaris.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 343,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II) en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- en explootkosten indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,- en de explootkosten na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.A.B. Mentink, F.J. Verbeek en H.J. van Kooten en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.