ECLI:NL:GHDHA:2023:1564

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
200.311.584/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige overboeking en gebruiksvergoeding na overlijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de ouders van de overleden erflater, die samen met de partner van de erflater in een woning woonden. Na het overlijden van de erflater op 24 december 2018, heeft de partner, [verweerster], nog enige tijd in de woning verbleven. Er is een geschil ontstaan over een bedrag van € 9.000,- dat van de rekening van de erflater naar de rekening van [verweerster] is overgeboekt, en over de gebruiksvergoeding voor het verblijf van [verweerster] in de woning na het overlijden van de erflater. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [verweerster] een bedrag van € 3.306,01 aan de gezamenlijke erfgenamen moet betalen, maar dit vonnis is door [verweerster] bestreden in hoger beroep. Het hof heeft de grieven van [appellanten] en [verweerster] beoordeeld en geconcludeerd dat de overboeking niet onrechtmatig was, maar dat [verweerster] wel een bedrag van € 7.163,59 aan de erfgenamen verschuldigd is. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en [verweerster] veroordeeld tot betaling van een aanvullend bedrag van € 3.857,38, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.311.584/01
Zaaknummer rechtbank : 9158857\ RL EXPL 21-6535

arrest van 8 augustus 2023

inzake
1.
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep, tevens verweerders in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. S.A.P. van den Berg te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep, tevens appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. R.D.W. Reijn te Tilburg.

Het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de appeldagvaarding van 14 april 2022, waarbij [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank tussen partijen gewezen vonnis van 18 januari 2022, hierna: het bestreden vonnis;
  • de processtukken uit de eerste aanleg;
  • de memorie van grieven van [appellanten] ,
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [verweerster] , met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellanten]
Partijen hebben ieder hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd. Een proces-verbaal van de comparitie van partijen die op 11 november 2021 ten overstaan van de kantonrechter heeft plaatsgevonden, is niet overgelegd.

Korte weergave van de zaak

1. [appellanten] zijn de ouders van [erflater] , overleden op 24 december 2018 (hierna: erflater). Erflater woonde tot zijn overlijden samen met [verweerster] , met wie hij een affectieve relatie had, in zijn woning aan de [adres] te [plaats 1] . Zij hebben geen samenlevings- overeenkomst opgemaakt. Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Zijn erfgenamen zijn [appellanten] en zijn zuster, [de zuster] (hierna: de zuster).
[verweerster] heeft de uitvaart geregeld. Na het overlijden van erflater is [verweerster] nog tot 30 september 2020 in de woning blijven wonen. Op 28 februari 2019 is van de ING betaalrekening van erflater een bedrag van € 9.000,- overgeboekt naar de rekening van [verweerster] . Partijen hebben een geschil over een aantal financiële kwesties, waaronder deze overboeking en verder over de vergoeding voor het gebruik door [verweerster] van de woning na het overlijden van erflater. De kantonrechter heeft daarover in het bestreden vonnis beslist. Over enkele van deze beslissingen is in hoger beroep door [appellanten] dan wel door [verweerster] een grief aangevoerd.

Het bestreden vonnis

2. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [verweerster] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gezamenlijke erven een bedrag van € 3.306,01 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.293,51 vanaf 13 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verder is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten zal dragen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. [verweerster] heeft geheel aan de veroordeling in het bestreden vonnis voldaan.

De vorderingen van partijen

3. In eerste aanleg hebben [appellanten] gevorderd dat [verweerster] zal worden veroordeeld tot:
  • betaling aan de gezamenlijke erven van een bedrag van € 1.400,- voor het gebruik van de woning, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 oktober 2020;
  • betaling aan de gezamenlijke erven van een bedrag van € 6.945,71 ter zake van de onrechtmatige overboeking dan wel onverschuldigde betaling van € 9.000,- op 28 februari 2019, verminderd met het bedrag van de notaris en de tatoeages, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2019 dan wel 13 oktober 2020 tot de dag van dagvaarding en over € 6.945,71 vanaf de dag van dagvaarding;
  • betaling van € 25,- van de door de erven voor [verweerster] betaalde rekening van de glazenwasser;
  • afgifte aan de gezamenlijke erven van de steen bij de urn, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • betaling van de proceskosten.
4. In hoger beroep vorderen [appellanten] dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en [verweerster] zal veroordelen tot betaling aan de gezamenlijke erven van een aanvullend bedrag van € 5.052,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2019, subsidiair 13 oktober 2020, alsmede de wettelijke rente over het voor de kantonrechter reeds toegewezen bedrag vanaf 28 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten van beide instanties.
5. [verweerster] concludeert in het principaal hoger beroep tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellanten] in hun vorderingen, althans tot verwerping van de grieven. In incidenteel hoger beroep vordert [verweerster] de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en vordert dat het hof de vorderingen van [verweerster] in incidenteel appel alsnog zal toewijzen. Deze vorderingen zijn:
  • een verklaring voor recht dat zij niets is verschuldigd aan [appellanten] ,
  • een verklaring voor recht dat zij volledige verantwoording heeft afgelegd voor de besteding van het bedrag van € 9.000,- en dat zij uit hoofde daarvan € 4.282,- teveel heeft betaald met veroordeling van [appellanten] tot terugbetaling van dat bedrag,
  • een verdeling van de verkoopopbrengst van de nieuwe scooter, en
  • afgifte van de urn met as,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
6. [verweerster] vordert verder dat [appellanten] in de proceskosten in beide instanties zullen worden veroordeeld, vermeerderd met de rente daarover tot de dag van algehele voldoening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
7. In het incidenteel hoger beroep concluderen [appellanten] tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verweerster] in haar vorderingen en tot ongegrondverklaring van de grieven, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten van het incidenteel appel, te betalen binnen twee weken na de datum van het arrest en te vermeerderen met wettelijke rente indien de proceskostenvergoeding niet binnen die termijn wordt voldaan.

Beoordeling van het hoger beroep

Inleidende opmerking
8. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellanten] bij de mondelinge behandeling hebben verduidelijkt dat zij procederen ten behoeve van de nalatenschap van erflater, waartegen [verweerster] geen bezwaar heeft gemaakt, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Het zelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden voor de procedure in hoger beroep, nu art. 3:171, eerste volzin, BW bepaalt dat, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, in dit geval de nalatenschap.
Onrechtmatige overboeking van € 9.000,- door [verweerster] ? Aanvangsdatum wettelijke rente
9. In de eerste grief voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [verweerster] het geld niet op onrechtmatige wijze heeft overgeboekt. Uit de brief van ING Bank N.V. van 19 maart 2019 aan de zuster blijkt dat de erven pas vanaf dat moment over de rekeningen van erflater konden beschikken. Toen zag de zuster pas dat een bedrag van de rekening van erflater naar de rekening van [verweerster] was overgeboekt. Alleen [verweerster] had toegang tot die omgeving. De overboeking was dus onrechtmatig en dat werkt door in de aanvangsdatum voor de berekening van de wettelijke rente.
10. [verweerster] heeft de grief gemotiveerd weersproken.
11. Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat deze overboeking heeft plaatsgevonden deze nog niet onrechtmatig maakt. [appellanten] hebben onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de overboeking onrechtmatig was. Ook als zou komen vast te staan dat [verweerster] zelf deze overboeking heeft verricht, leidt dit op zichzelf niet tot de conclusie dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien hebben [appellanten] het oordeel van de kantonrechter, dat [verweerster] daadwerkelijk kosten ten behoeve van de erfgenamen heeft betaald die niet op andere wijze aan haar zijn vergoed, niet aangevochten. Enkel het bedrag waartoe kosten zouden zijn gemaakt is in hoger beroep bestreden. De slotsom is dan ook dat niet is komen vast te staan dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld vanwege deze overboeking. Daarom is [verweerster] niet reeds met ingang van 28 februari 2019 wettelijke rente verschuldigd. De eerste grief wordt gepasseerd.
Aan verantwoording te stellen eisen
12. In de tweede grief voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de eisen die aan de verantwoording voor het beheer van gelden mogen worden gesteld van iemand met een eigen administratiebedrijf gelijk zijn aan de eisen die worden gesteld aan de verantwoording door een willekeurige particulier die leek is op boekhoudkundig gebied.
13. Het hof zal deze grief passeren. [verweerster] had een affectieve relatie met erflater. Vanuit die hoedanigheid heeft zij gelden van erflater onder zich gehad en uitgaven verricht. Dit deed zij om niet, zij ontving geen vergoeding daarvoor. Terecht heeft de kantonrechter dit aldus overwogen.
Uitgaven die in mindering strekken op het bedrag dat [verweerster] aan de erven moet betalen
14. In de derde grief voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte de uitgaven voor werkzaamheden aan de woning en de vakantie op Texel heeft aangemerkt als uitgaven die op het (resterende) bedrag van de overboeking van € 9.000,- in mindering strekken. [appellanten] hebben [verweerster] niet gevraagd om werkzaamheden te laten verrichten en [verweerster] heeft niet gevraagd om instemming daarmee. Als de werkzaamheden zijn verricht dan moeten die voor rekening van [verweerster] blijven ter voldoening aan de zorgplicht jegens de erven die zij ten aanzien van de woning had. Dat voor een bedrag van € 4.138,20 aan werkzaamheden is verricht is niet aannemelijk gemaakt. De betaling voor een vakantie op Texel is niet voor de gezamenlijke erven verricht. Uit de foto’s blijkt niet dat [verweerster] en de gezamenlijke erven na het overlijden van erflater gezamenlijk op vakantie zijn geweest, laat staan dat daaruit blijkt van een afspraak dat [verweerster] de daarmee samenhangende kosten voor de erven zou betalen.
15. [verweerster] heeft de grief gemotiveerd weersproken.
Reparaties aan de woning van erflater
16. Het hof is van oordeel dat toestemming van de eigenaren, in dit geval de erfgenamen, is vereist om reparaties te laten uitvoeren aan de woning, tenzij sprake is van een dringende noodzaak om die reparaties uit te voeren, met andere woorden: het moet dan reparaties betreffen die geen uitstel kunnen lijden. Dat toestemming is verzocht door [verweerster] aan de erfgenamen is door hen betwist. Dit is niet komen vast te staan. Dat de reparaties dringend noodzakelijk waren is door [verweerster] niet onderbouwd. Zij heeft wel aangegeven welke werkzaamheden zijn uitgevoerd maar niet waarom deze niet konden worden uitgesteld. Het hof is daarom van oordeel dat de kosten voor de verrichte werkzaamheden niet ten laste kunnen worden gebracht van [appellanten] In zoverre slaagt deze grief.
Vakantie op Texel
17. Voor wat betreft de uitgaven voor een vakantie in Texel is het hof van oordeel dat de kantonrechter deze terecht heeft meegenomen. Uit de door [verweerster] overgelegde foto's volgt dat zij en de erven gelijktijdig op Texel zijn geweest en dat zij daar op verschillende momenten tijd met elkaar hebben doorgebracht. [appellanten] voeren aan dat niet uit de foto’s zou zijn af te leiden dat sprake is geweest van een gezamenlijke vakantie, maar voeren ook niets aan over de vraag waarop de door [verweerster] overgelegde foto’s, waarop de erven te zien zijn, dan wel betrekking zouden hebben. Deze foto's dienen daarom als bewijs voor de stelling van [verweerster] dat sprake is geweest van een gezamenlijke vakantie. Een aanwijzing hiervoor kan tevens worden gevonden in de e-mail van [verweerster] aan de zuster waarbij zij aan haar de relevante boekingsinformatie over de op Texel gehuurde vakantieaccommodatie toestuurt. Deze e-mail vormt tevens een onderbouwing voor de stelling van [verweerster] dat zij de accommodatie ten behoeve van en voor rekening van de erven heeft gehuurd. Het hof acht deze betwisting door [appellanten] dan ook onvoldoende en gaat daaraan voorbij.
Door [verweerster] te betalen gebruiksvergoeding
18. [verweerster] heeft in incidenteel appel een grief aangevoerd tegen de veroordeling tot betaling van de restant gebruiksvergoeding. Zij heeft meer dan de overeengekomen huursom voldaan. Na het overlijden van erflater heeft zij ten onrechte een gebruiksvergoeding aan de erven betaald. Zij betwist dat zij een bedrag van € 250,- per week is overeengekomen.
19. Het hof zal deze grief passeren. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft beslist. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Dat [verweerster] aanvankelijk aan erflater een bedrag aan huur betaalde leidt niet tot de gevolgtrekking dat zij niet met de erven is overeengekomen een gebruiksvergoeding van € 250,- per week te betalen. Dat zij dit is overeengekomen blijkt voldoende uit de betalingen die zij heeft verricht en uit de brief van haar gemachtigde aan de gemachtigde van [appellanten]
20. [verweerster] maakt verder in randnummer 34 van de memorie van antwoord nog melding van terugbetalingen van € 2.600,- en € 2.000,- op het overgeboekte bedrag van € 9.000,-. Zonder enige nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, heeft zij daarmee niet voldaan aan haar stelplicht zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Kosten popconcert [plaats 2]
21. In de volgende grief in incidenteel appel voert [verweerster] aan dat de kantonrechter ten onrechte de door haar gemaakte kosten voor het popconcert, dat zij samen met de zuster in [plaats 2] heeft bezocht, niet in aanmerking heeft genomen.
22. [appellanten] betwisten dat de kosten van het bezoek aan een popconcert ten laste van de erven moeten komen.
23. Het hof is van oordeel dat de kosten voor bezoek aan een popconcert, met alleen de zuster van de erflater, niet zijn aan te merken als kosten die zijn aan te merken als uitgaven ten behoeve van de erfgenamen. Ten overvloede overweegt het hof dat deze kosten niet zijn gespecificeerd. Enkel uit overgelegde bankafschriften, zonder nadere toelichting, kan het hof niet afleiden welke kosten ten behoeve van het gezamenlijke uitje zouden zijn gemaakt.
VVE-bijdrage
24. Voor wat betreft de door [verweerster] betaalde kosten aan achterstallige VVE-bijdrage ad € 280,82 overweegt het hof als volgt. Deze kosten zijn in hoger beroep alsnog onderbouwd en door [appellanten] is niet betwist dat deze betaling door [verweerster] is verricht. Het hof is, anders dan [appellanten] , van oordeel dat die kosten eigenaarslasten betreffen en daarom voor rekening van de erfgenamen als eigenaren van de woning moeten komen. Dit onderdeel van de tweede grief van [verweerster] slaagt en deze kosten zullen alsnog in mindering worden gebracht op het aan [appellanten] terug te betalen bedrag.
Nieuwe weren [verweerster] betreffende uitgaven die in mindering strekken op het bedrag dat [verweerster] aan de erven moet betalen
25. Voor zover [verweerster] nog kosten heeft opgevoerd die evenals andere uitgaven in mindering dienen te strekken op het terug betalen (restant)bedrag van € 9.000,-, zijn deze aan te merken als nieuwe weren. [verweerster] is gerechtigd deze aan te voeren. Het hof zal nu ingaan op die kosten. Dit betreft: tickets voor bezienswaardigheden op Texel en een uitgave voor de centrale verwarming van de woning van erflater ad € 125,-.
Tickets bezienswaardigheden op Texel
26. Het hof is van oordeel dat de aanvullende kosten tijdens het verblijf in Texel niet ten laste van de erven moeten komen. Het betreft geringe kosten waarvan [appellanten] hebben aangevoerd dat daarover geen afspraken zouden zijn gemaakt. Dat dit anders zou zijn is door [verweerster] niet onderbouwd.
Centrale verwarming
27. Voor wat betreft de kosten van een reparatie van de centrale verwarming in de woning van erflater is het hof van oordeel dat [verweerster] die kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Niet duidelijk is welke reparatie moest worden verricht en een factuur voor die kosten ontbreekt. De enkele boeking in het grootboek van [verweerster] is een onvoldoende onderbouwing.
Nieuwe vorderingen in incidenteel hoger beroep
28. Voor zover [verweerster] de volgende vorderingen instelt:
  • een verdeling van de verkoopopbrengst van de nieuwe scooter en
  • afgifte van de urn met as,
betreft dit vorderingen in reconventie. In eerste aanleg heeft zij geen reconventionele vorderingen ingesteld. Het instellen van een vordering in reconventie voor het eerst in hoger beroep is niet mogelijk, gelet op wat in artikel 353 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald. [verweerster] zal daarom in die vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De overige vorderingen in hoger beroep van [verweerster]
29. Voor wat betreft de vorderingen:
  • een verklaring voor recht dat zij niets is verschuldigd aan [appellanten] ,
  • een verklaring voor recht dat zij volledige verantwoording heeft afgelegd voor de besteding van het bedrag van € 9.000,- en dat zij uit hoofde daarvan € 4.282,- teveel heeft betaald met veroordeling van [appellanten] tot terugbetaling van dat bedrag,
is het hof van oordeel dat deze voortvloeien uit en geheel samenhangen met de verweren die [verweerster] heeft gevoerd tegen de vorderingen van [appellanten] Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen vloeit voort dat deze vorderingen, wat daar verder ook van zij, zullen worden afgewezen.
Bewijsaanbod
30. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [verweerster] . Dit is onvoldoende specifiek, nu niet is vermeld van welk feit [verweerster] bewijs aanbiedt.
Proceskosten
31. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd. Partijen zijn over en weer op punten in het ongelijk gesteld. Het hof acht het verder, gelet op de affectieve relatie van [verweerster] met erflater, niet redelijk om tot een proceskostenveroordeling ten laste van [verweerster] te beslissen. Het hof passeert de vierde grief van [appellanten]
Het hof is verder van oordeel dat dit niet anders is in de procedure in hoger beroep. Daarom zal het hof ook in hoger beroep de proceskosten compenseren.
Slotsom
32. Al wat het hof hiervoor heeft overwogen leidt tot de beslissing dat [verweerster] aan de erven een bedrag is verschuldigd van in totaal € 7.163,59. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd. Voor wat betreft de wettelijke rente is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de wettelijke rente eerst met ingang van 13 oktober 2020 is verschuldigd, omdat [verweerster] de erfgenamen toen heeft laten weten dit bedrag niet te zullen terugbetalen. Het hof verwijst verder naar wat het hiervoor onder 11 heeft overwogen. Verder tekent het hof daarbij aan dat [verweerster] al aan de veroordeling in het bestreden vonnis heeft voldaan, zodat zij aanvullend nog een bedrag van € 3.857,38, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening, moet betalen. Het hof zal haar daartoe (aanvullend) veroordelen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [verweerster] daarin is veroordeeld tot betaling aan de gezamenlijke erven van een bedrag van € 3.306,01 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [verweerster] om, in aanvulling op wat zij op grond van het bestreden vonnis heeft betaald, aan de gezamenlijke erven een bedrag van € 3.857,38 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
verklaart [verweerster] niet-ontvankelijk in haar vorderingen betreffende: een verdeling van de verkoopopbrengst van de nieuwe scooter en afgifte van de urn met as;
compenseert de proceskosten in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en P.M.A.J. Bollen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.