Beoordeling van het hoger beroep
8. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellanten] bij de mondelinge behandeling hebben verduidelijkt dat zij procederen ten behoeve van de nalatenschap van erflater, waartegen [verweerster] geen bezwaar heeft gemaakt, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Het zelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden voor de procedure in hoger beroep, nu art. 3:171, eerste volzin, BW bepaalt dat, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, in dit geval de nalatenschap.
Onrechtmatige overboeking van € 9.000,- door [verweerster] ? Aanvangsdatum wettelijke rente
9. In de eerste grief voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [verweerster] het geld niet op onrechtmatige wijze heeft overgeboekt. Uit de brief van ING Bank N.V. van 19 maart 2019 aan de zuster blijkt dat de erven pas vanaf dat moment over de rekeningen van erflater konden beschikken. Toen zag de zuster pas dat een bedrag van de rekening van erflater naar de rekening van [verweerster] was overgeboekt. Alleen [verweerster] had toegang tot die omgeving. De overboeking was dus onrechtmatig en dat werkt door in de aanvangsdatum voor de berekening van de wettelijke rente.
10. [verweerster] heeft de grief gemotiveerd weersproken.
11. Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat deze overboeking heeft plaatsgevonden deze nog niet onrechtmatig maakt. [appellanten] hebben onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de overboeking onrechtmatig was. Ook als zou komen vast te staan dat [verweerster] zelf deze overboeking heeft verricht, leidt dit op zichzelf niet tot de conclusie dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien hebben [appellanten] het oordeel van de kantonrechter, dat [verweerster] daadwerkelijk kosten ten behoeve van de erfgenamen heeft betaald die niet op andere wijze aan haar zijn vergoed, niet aangevochten. Enkel het bedrag waartoe kosten zouden zijn gemaakt is in hoger beroep bestreden. De slotsom is dan ook dat niet is komen vast te staan dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld vanwege deze overboeking. Daarom is [verweerster] niet reeds met ingang van 28 februari 2019 wettelijke rente verschuldigd. De eerste grief wordt gepasseerd.
Aan verantwoording te stellen eisen
12. In de tweede grief voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de eisen die aan de verantwoording voor het beheer van gelden mogen worden gesteld van iemand met een eigen administratiebedrijf gelijk zijn aan de eisen die worden gesteld aan de verantwoording door een willekeurige particulier die leek is op boekhoudkundig gebied.
13. Het hof zal deze grief passeren. [verweerster] had een affectieve relatie met erflater. Vanuit die hoedanigheid heeft zij gelden van erflater onder zich gehad en uitgaven verricht. Dit deed zij om niet, zij ontving geen vergoeding daarvoor. Terecht heeft de kantonrechter dit aldus overwogen.
Uitgaven die in mindering strekken op het bedrag dat [verweerster] aan de erven moet betalen
14. In de derde grief voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte de uitgaven voor werkzaamheden aan de woning en de vakantie op Texel heeft aangemerkt als uitgaven die op het (resterende) bedrag van de overboeking van € 9.000,- in mindering strekken. [appellanten] hebben [verweerster] niet gevraagd om werkzaamheden te laten verrichten en [verweerster] heeft niet gevraagd om instemming daarmee. Als de werkzaamheden zijn verricht dan moeten die voor rekening van [verweerster] blijven ter voldoening aan de zorgplicht jegens de erven die zij ten aanzien van de woning had. Dat voor een bedrag van € 4.138,20 aan werkzaamheden is verricht is niet aannemelijk gemaakt. De betaling voor een vakantie op Texel is niet voor de gezamenlijke erven verricht. Uit de foto’s blijkt niet dat [verweerster] en de gezamenlijke erven na het overlijden van erflater gezamenlijk op vakantie zijn geweest, laat staan dat daaruit blijkt van een afspraak dat [verweerster] de daarmee samenhangende kosten voor de erven zou betalen.
15. [verweerster] heeft de grief gemotiveerd weersproken.
Reparaties aan de woning van erflater
16. Het hof is van oordeel dat toestemming van de eigenaren, in dit geval de erfgenamen, is vereist om reparaties te laten uitvoeren aan de woning, tenzij sprake is van een dringende noodzaak om die reparaties uit te voeren, met andere woorden: het moet dan reparaties betreffen die geen uitstel kunnen lijden. Dat toestemming is verzocht door [verweerster] aan de erfgenamen is door hen betwist. Dit is niet komen vast te staan. Dat de reparaties dringend noodzakelijk waren is door [verweerster] niet onderbouwd. Zij heeft wel aangegeven welke werkzaamheden zijn uitgevoerd maar niet waarom deze niet konden worden uitgesteld. Het hof is daarom van oordeel dat de kosten voor de verrichte werkzaamheden niet ten laste kunnen worden gebracht van [appellanten] In zoverre slaagt deze grief.
17. Voor wat betreft de uitgaven voor een vakantie in Texel is het hof van oordeel dat de kantonrechter deze terecht heeft meegenomen. Uit de door [verweerster] overgelegde foto's volgt dat zij en de erven gelijktijdig op Texel zijn geweest en dat zij daar op verschillende momenten tijd met elkaar hebben doorgebracht. [appellanten] voeren aan dat niet uit de foto’s zou zijn af te leiden dat sprake is geweest van een gezamenlijke vakantie, maar voeren ook niets aan over de vraag waarop de door [verweerster] overgelegde foto’s, waarop de erven te zien zijn, dan wel betrekking zouden hebben. Deze foto's dienen daarom als bewijs voor de stelling van [verweerster] dat sprake is geweest van een gezamenlijke vakantie. Een aanwijzing hiervoor kan tevens worden gevonden in de e-mail van [verweerster] aan de zuster waarbij zij aan haar de relevante boekingsinformatie over de op Texel gehuurde vakantieaccommodatie toestuurt. Deze e-mail vormt tevens een onderbouwing voor de stelling van [verweerster] dat zij de accommodatie ten behoeve van en voor rekening van de erven heeft gehuurd. Het hof acht deze betwisting door [appellanten] dan ook onvoldoende en gaat daaraan voorbij.
Door [verweerster] te betalen gebruiksvergoeding
18. [verweerster] heeft in incidenteel appel een grief aangevoerd tegen de veroordeling tot betaling van de restant gebruiksvergoeding. Zij heeft meer dan de overeengekomen huursom voldaan. Na het overlijden van erflater heeft zij ten onrechte een gebruiksvergoeding aan de erven betaald. Zij betwist dat zij een bedrag van € 250,- per week is overeengekomen.
19. Het hof zal deze grief passeren. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft beslist. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Dat [verweerster] aanvankelijk aan erflater een bedrag aan huur betaalde leidt niet tot de gevolgtrekking dat zij niet met de erven is overeengekomen een gebruiksvergoeding van € 250,- per week te betalen. Dat zij dit is overeengekomen blijkt voldoende uit de betalingen die zij heeft verricht en uit de brief van haar gemachtigde aan de gemachtigde van [appellanten]
20. [verweerster] maakt verder in randnummer 34 van de memorie van antwoord nog melding van terugbetalingen van € 2.600,- en € 2.000,- op het overgeboekte bedrag van € 9.000,-. Zonder enige nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, heeft zij daarmee niet voldaan aan haar stelplicht zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Kosten popconcert [plaats 2]
21. In de volgende grief in incidenteel appel voert [verweerster] aan dat de kantonrechter ten onrechte de door haar gemaakte kosten voor het popconcert, dat zij samen met de zuster in [plaats 2] heeft bezocht, niet in aanmerking heeft genomen.
22. [appellanten] betwisten dat de kosten van het bezoek aan een popconcert ten laste van de erven moeten komen.
23. Het hof is van oordeel dat de kosten voor bezoek aan een popconcert, met alleen de zuster van de erflater, niet zijn aan te merken als kosten die zijn aan te merken als uitgaven ten behoeve van de erfgenamen. Ten overvloede overweegt het hof dat deze kosten niet zijn gespecificeerd. Enkel uit overgelegde bankafschriften, zonder nadere toelichting, kan het hof niet afleiden welke kosten ten behoeve van het gezamenlijke uitje zouden zijn gemaakt.
24. Voor wat betreft de door [verweerster] betaalde kosten aan achterstallige VVE-bijdrage ad € 280,82 overweegt het hof als volgt. Deze kosten zijn in hoger beroep alsnog onderbouwd en door [appellanten] is niet betwist dat deze betaling door [verweerster] is verricht. Het hof is, anders dan [appellanten] , van oordeel dat die kosten eigenaarslasten betreffen en daarom voor rekening van de erfgenamen als eigenaren van de woning moeten komen. Dit onderdeel van de tweede grief van [verweerster] slaagt en deze kosten zullen alsnog in mindering worden gebracht op het aan [appellanten] terug te betalen bedrag.
Nieuwe weren [verweerster] betreffende uitgaven die in mindering strekken op het bedrag dat [verweerster] aan de erven moet betalen
25. Voor zover [verweerster] nog kosten heeft opgevoerd die evenals andere uitgaven in mindering dienen te strekken op het terug betalen (restant)bedrag van € 9.000,-, zijn deze aan te merken als nieuwe weren. [verweerster] is gerechtigd deze aan te voeren. Het hof zal nu ingaan op die kosten. Dit betreft: tickets voor bezienswaardigheden op Texel en een uitgave voor de centrale verwarming van de woning van erflater ad € 125,-.
Tickets bezienswaardigheden op Texel
26. Het hof is van oordeel dat de aanvullende kosten tijdens het verblijf in Texel niet ten laste van de erven moeten komen. Het betreft geringe kosten waarvan [appellanten] hebben aangevoerd dat daarover geen afspraken zouden zijn gemaakt. Dat dit anders zou zijn is door [verweerster] niet onderbouwd.
27. Voor wat betreft de kosten van een reparatie van de centrale verwarming in de woning van erflater is het hof van oordeel dat [verweerster] die kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Niet duidelijk is welke reparatie moest worden verricht en een factuur voor die kosten ontbreekt. De enkele boeking in het grootboek van [verweerster] is een onvoldoende onderbouwing.
Nieuwe vorderingen in incidenteel hoger beroep
28. Voor zover [verweerster] de volgende vorderingen instelt:
- een verdeling van de verkoopopbrengst van de nieuwe scooter en
- afgifte van de urn met as,
betreft dit vorderingen in reconventie. In eerste aanleg heeft zij geen reconventionele vorderingen ingesteld. Het instellen van een vordering in reconventie voor het eerst in hoger beroep is niet mogelijk, gelet op wat in artikel 353 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald. [verweerster] zal daarom in die vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De overige vorderingen in hoger beroep van [verweerster]
29. Voor wat betreft de vorderingen:
- een verklaring voor recht dat zij niets is verschuldigd aan [appellanten] ,
- een verklaring voor recht dat zij volledige verantwoording heeft afgelegd voor de besteding van het bedrag van € 9.000,- en dat zij uit hoofde daarvan € 4.282,- teveel heeft betaald met veroordeling van [appellanten] tot terugbetaling van dat bedrag,
is het hof van oordeel dat deze voortvloeien uit en geheel samenhangen met de verweren die [verweerster] heeft gevoerd tegen de vorderingen van [appellanten] Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen vloeit voort dat deze vorderingen, wat daar verder ook van zij, zullen worden afgewezen.
30. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [verweerster] . Dit is onvoldoende specifiek, nu niet is vermeld van welk feit [verweerster] bewijs aanbiedt.
31. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd. Partijen zijn over en weer op punten in het ongelijk gesteld. Het hof acht het verder, gelet op de affectieve relatie van [verweerster] met erflater, niet redelijk om tot een proceskostenveroordeling ten laste van [verweerster] te beslissen. Het hof passeert de vierde grief van [appellanten]
Het hof is verder van oordeel dat dit niet anders is in de procedure in hoger beroep. Daarom zal het hof ook in hoger beroep de proceskosten compenseren.
32. Al wat het hof hiervoor heeft overwogen leidt tot de beslissing dat [verweerster] aan de erven een bedrag is verschuldigd van in totaal € 7.163,59. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd. Voor wat betreft de wettelijke rente is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de wettelijke rente eerst met ingang van 13 oktober 2020 is verschuldigd, omdat [verweerster] de erfgenamen toen heeft laten weten dit bedrag niet te zullen terugbetalen. Het hof verwijst verder naar wat het hiervoor onder 11 heeft overwogen. Verder tekent het hof daarbij aan dat [verweerster] al aan de veroordeling in het bestreden vonnis heeft voldaan, zodat zij aanvullend nog een bedrag van € 3.857,38, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening, moet betalen. Het hof zal haar daartoe (aanvullend) veroordelen.